Rolnummer: 22-001364-05
Parketnummer(s): 09-004030-04
Datum uitspraak: 9 maart 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 16 februari 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1970,
thans verblijvende in PI Noord Holland Noord - Westlinge ZBB te Heerhugowaard.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van van 3 oktober 2005 (pro forma), 25 november 2005, 10 februari 2006 (pro forma), 18 april 2006 (pro forma), 27 juni 2006 (pro forma), 15 september 2006 (pro forma), 5 december 2006, 6 december 2006, 20 februari 2007 en 23 februari 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat en van welke aanpassing omschrijving tenlastelegging een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als nader in het vonnis vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Verweer onrechtmatige doorzoeking woning
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de doorzoeking op 12 mei 2004 in de woning van de verdachte aan de [adres] te Beverwijk mogelijk plaats heeft gevonden zonder rechtsgeldige grond. Daartoe wordt aangevoerd dat aan de toestemming van de verdachte de nodige gebreken kleven. De verdachte beheerst immers de Nederlandse taal niet goed en heeft geen toestemming gegeven de woning te doorzoeken, alleen om rond te kijken. Bovendien was de politie al begonnen met het doorzoeken van de woning, vóórdat toestemming werd verkregen en kan een verkregen toestemming niet met terugwerkende kracht een daaraan voorafgaand optreden legitimeren, aldus de verdediging.
Volgens de verdediging dient het verzuim tot het oordeel te leiden dat de heroïne die is aangetroffen in de woning, onrechtmatig is verkregen en niet mag worden gebruikt voor het bewijs. Immers het betreft hier een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, tijdens het vooronderzoek begaan waardoor de verdachte in zijn belangen is geschaad.
Het hof is niet gebleken van enig verzuim met betrekking tot de hier bedoelde voorschriften. De verdachte heeft blijkens zijn bij de politie op 16 mei 2004 te 12.30 uur in de Turkse taal afgenomen verhoor op 12 mei 2004 vóór het binnentreden in de woning reeds mondeling zijn toestemming gegeven voor de doorzoeking:
Omstreeks 23.30 uur ging de deurbel.(..) Het bleek politie te zijn. Toen ik vroeg wat ze kwamen doen vertelde een van hen dat er drugs in mijn huis zou liggen. Ik zei toen dat ze binnen mochten komen en gaf toestemming om te zoeken. [Mijn echtgenote] en ik werden daarna aangehouden.
Voorts heeft de verdachte bij de politie meermalen een uitgebreide verklaring in de Nederlandse taal afgelegd, waaronder op 13 mei 2004 te 11.00 uur, welke verklaring onder meer inhoudt:
Ik woon 10 jaar in Nederland en ben de Nederlandse taal redelijk machtig. Ik heb geen tolk nodig.
Er zijn het hof geen feiten en omstandigheden gebleken waaruit kan volgen dat uitsluitend toestemming is gegeven om rond te kijken in de woning, noch is gebleken dat de politie al was begonnen met het doorzoeken van de woning voordat daartoe toestemming was verleend dan wel dat de verdachte de Nederlandse taal onvoldoende machtig was om de strekking van zijn toestemming te begrijpen. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren en tien maanden, met aftrek van voorarrest, waarbij de advocaat-generaal rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft gedurende een periode van bijna vijf maanden deelgenomen aan een criminele organisatie die het op grote schaal verhandelen van heroïne tot hoofddoel had. Daartoe heeft de verdachte samen met anderen in zijn woning een hoeveelheid van ongeveer 144 kilogram heroïne opgeslagen en een partij van 35 kilogram heroïne vanuit Duitsland ingevoerd.
De bovengenoemde delicten leiden tot de verspreiding en het gebruik van heroïne, waardoor de volksgezondheid ernstig wordt bedreigd en waardoor het plegen van vermogensdelicten door de gebruikers, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen, wordt bevorderd. Dit is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar.
Het hof heeft acht geslagen op het voorlichtingsrapport van Brijder verslavingszorg, regiobureau Midden-Kennemerland, gedateerd 11 januari 2005, opgemaakt en ondertekend door M. van Zundert, reclasseringswerker en J. Erren, teamleider Justitiële Verslavingszorg.
Van de zijde van de verdachte is betoogd dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Ook naar het oordeel van het hof is thans het tijdsverloop sedert de aanvang van de behandeling in hoger beroep zodanig, dat niet meer gezegd kan worden dat de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bovenbedoeld. Het hof is van oordeel dat, gelet op deze overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de hiermee samenhangende ouderdom van de feiten in plaats van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en zes maanden een passende en geboden reactie vormt, nu de overschrijding voor een belangrijk deel is veroorzaakt door inwilliging van de verzoeken van de verdediging van de medeverdachten.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot ontrekking aan het verkeer van de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten 267 blokken heroïne.
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten 267 blokken heroïne, met betrekking tot welke het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 (oud) en 10 (oud) van de Opiumwet en de artikelen 36b, 36c, 47, 57 en 140 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) jaren en 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: 267 blokken heroïne.
Dit arrest is gewezen door
mr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, mr. R.C.A. Duindam en
mr. M.J. Bax-Luhrman, in bijzijn van de griffier mr. P.M. Tolen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 9 maart 2007.