ECLI:NL:GHSGR:2007:AZ8675

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/923
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrecht en de uitleg van de betaaladresclausule in CAR-verzekering bij faillissement

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, gaat het om een geschil tussen Nationale Nederlanden Schadeverzekering Mij N.V. (hierna: NN) en Wereldhave N.V. over de dekking van schade onder een Constructieverzekering voor bouwwerken (CAR-verzekering). De zaak ontstond na een brand tijdens de bouw van appartementen, waarbij de aannemer, L. Gesman Aannemingsbedrijf B.V., failliet werd verklaard. Wereldhave, als opdrachtgever, had de schade hersteld en stelde NN aansprakelijk voor de herstelkosten. NN weigerde echter te betalen, met verwijzing naar de polisvoorwaarden die stipuleerden dat NN bevrijdend kon betalen aan de verzekeringnemer, Gesman.

Het hof moest beoordelen of Wereldhave recht had op directe betaling van NN, of dat NN enkel aan de curator van Gesman kon betalen. Het hof oordeelde dat de CAR-verzekering een verzekering ten behoeve van een derde was, waardoor Wereldhave als verzekerde een zelfstandig recht had op schadevergoeding. De betaaladresclausule in de polis, die NN de mogelijkheid bood om aan Gesman te betalen, werd in het licht van het faillissement van Gesman ter discussie gesteld. Het hof concludeerde dat de volmacht voor betaling aan Gesman verviel door het faillissement, en dat NN de schadevergoeding dus rechtstreeks aan Wereldhave moest betalen.

Daarnaast werd in de uitspraak ingegaan op de betekenis van de betaaladresclausule en de noodzaak van een snelle schadevergoeding in het belang van alle betrokken partijen. Het hof oordeelde dat de strekking van de clausule niet werd gediend als de betaling aan de failliete boedel zou ten goede komen. De grieven van NN en de curator werden verworpen, en het hof legde een dwangsom op aan NN voor het niet nakomen van het gebod om met Wereldhave in overleg te treden over de schadevaststelling. De proceskosten werden toegewezen aan Wereldhave, die in overwegende mate in het gelijk werd gesteld.

Uitspraak

Uitspraak: 13 februari 2007
Rolnummer: 04.923
Zaak-/rolnummer rechtbank 197743 / HA ZA 03-901
HET GERECHTSHOF 'S-GRAVENHAGE, vierde civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
1. de naamloze vennootschap
NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: NN,
2. Mr. Arnoldus Johannes Maria SLOT,
blijkens de memorie van antwoord in het incidenteel appel thans opgevolgd door
Mr. J.A.W. Suijver,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van L. Gesman Aannemingsbedrijf B.V.,
wonende te Boskoop,
hierna te noemen: de curator,
appellanten in het principaal appel,
geïntimeerden in het incidenteel appel,
procureur mr. F.R.A. Schaaf,
tegen
de naamloze vennootschap WERELDHAVE N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: Wereldhave,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Het geding
Bij dagvaarding van 14 mei 2004 zijn NN en de curator in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 februari 2004, gewezen tussen Wereldhave als eiseres in conventie/verweerster in reconventie/eiseres in voorwaardelijke reconventie, NN als gedaagde in conventie/verweerster in voorwaardelijke reconventie, en de curator als interveniënt in conventie/eiser in reconventie/verweerder in voorwaardelijke reconventie (de appeldagvaarding ontbreekt in het proces-dossier van Wereldhave). Bij memorie van grieven hebben NN en de curator vijf grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd. Wereldhave heeft bij memorie van antwoord in het principaal appel tevens houdende memorie van grieven in het incidenteel appel de grieven in het principaal appel bestreden, en tevens in incidenteel appel vier grieven aangevoerd. NN en de curator hebben de incidentele grieven bestreden in hun memorie van antwoord in het incidenteel appel (dit stuk ontbreekt in het procesdossier van NN en de curator). Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Het geding in hoger beroep
1. Het gaat in de onderhavige zaak – kort gezegd – om het volgende. Wereldhave heeft in 1999 als opdrachtgever met L. Gesman Aannemingsbedrijf B.V. (hierna: Gesman) een aannemingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de bouw van appartementen. Gesman heeft als verzekeringnemer met NN een Constructieverzekering voor bouwwerken (CAR-verzekering) gesloten. Wereldhave is in de polis aangemerkt als verzekerde. Tijdens de bouw van de appartementen is brand ontstaan, waardoor het bouwwerk is beschadigd. Kort na de brand is Gesman failliet verklaard. Wereldhave heeft de schade aan het bouwwerk doen herstellen, en heeft NN onder de CAR-polis aangesproken tot vergoeding van de herstelkosten. NN heeft dit geweigerd, en gewezen op artikel 17 van de polisvoorwaarden waarin is bepaald dat NN zal zijn gekweten door betaling van schade aan de verzekeringnemer (Gesman). Partijen verschillen van mening over de vraag of Wereldhave jegens NN aanspraak kan maken op rechtstreekse betaling aan haar van de haar op grond van de CAR-polis toekomende schadevergoeding, dan wel dat NN ingevolge de polisvoorwaarden slechts bevrijdend kan betalen aan de curator in het faillissement van Gesman.
2. Het hof gaat bij de beoordeling van deze zaak uit van de feiten zoals deze door de rechtbank onder 1.1 tot en met 1.7 van haar vonnis zijn vastgesteld, behoudens ten aanzien van de zinsnede onder 1.6 inhoudende dat van de onder de polis verzekerden slechts Wereldhave in haar vermogen schade heeft geleden. De principale grief 1 is daarmee afdoende behandeld en behoeft geen verdere bespreking.
Ten aanzien van de (overige) principale grieven:
3. De principale grieven 2 tot en met 4 richten zich tegen de beslissing van de rechtbank dat NN de op grond van de CAR-polis aan Wereldhave verschuldigde schadevergoeding rechtstreeks aan Wereldhave dient te betalen. Het hof zal deze grieven gezamenlijk behandelen.
4. Het hof is met Wereldhave van oordeel dat de onderhavige, door Gesman afgesloten, CAR-verzekering, waarbij Wereldhave is aangemerkt als verzekerde onder de polis, moet worden gekwalificeerd als een verzekering ten behoeve van een derde. Door aanspraak te maken op een schadeuitkering heeft Wereldhave haar aanwijzing in de polis als verzekerde aanvaard, en is daarmee partij geworden bij de verzekeringsovereenkomst. Het is bij een schadeverzekering als de onderhavige algemeen erkend – hetgeen ook voortvloeit uit artikel 246 K (oud) alsmede het huidige artikel 945 boek 7 BW – dat een verzekerde in beginsel een zelfstandig recht heeft jegens de verzekeraar tot vergoeding van door hem geleden schade.
5. In dit verband wordt de vraag aan de orde gesteld welke betekenis toekomt aan de zogenaamde betaaladresclausule in artikel 17 van de polisvoorwaarden, welk artikel inhoudt dat NN zal zijn gekweten door betaling van schade aan Gesman. Het hof stelt voorop dat dit artikel dient te worden uitgelegd aan de hand van het zogenaamde Haviltex-criterium. Partijen verschillen van mening over de uitleg van dit artikel. Wereldhave stelt zich op het standpunt dat artikel 17 aldus moet worden begrepen dat aan NN, naast de mogelijkheid om bevrijdend te betalen aan Wereldhave, tevens de bevoegdheid wordt gegeven om bevrijdend te betalen aan Gesman. NN en de curator betogen daarentegen dat artikel 17, mede gelet op de aard van de CAR-verzekering, aldus moet worden opgevat dat bevrijdende betaling door NN niet aan Wereldhave maar uitsluitend aan (de curator van) Gesman kan geschieden. Het hof overweegt hierover het volgende.
6. Zoals hierboven reeds is overwogen, heeft Wereldhave als verzekerde onder de polis in beginsel een zelfstandig recht jegens de verzekeraar tot vergoeding van door haar geleden schade. Een betaaladresclausule als vervat in artikel 17 van de polisvoorwaarden, moet in dat licht geacht worden te zijn gegrond op een door de verzekerde aan de verzekeringnemer verstrekte volmacht om namens en ten behoeve van hem de schadeuitkering in ontvangst te nemen. Bij een CAR-verzekering als de onderhavige is sprake van de verzekering van een bouwwerk waarbij naast de opdrachtgever veelal diverse andere partijen (zoals aannemers en onderaannemers) betrokken zijn. Door op één CAR-polis alle betrokkenen bij het bouwwerk te verzekeren, ongeacht de oorzaak van de schade, wordt beoogd te voorkomen dat ingeval van schade tussen de betrokkenen discussie ontstaat over de onderlinge aansprakelijkheid daarvoor. Centraal staat een zo spoedig mogelijk herstel van de aan het bouwwerk ontstane schade. Het opnemen van een betaaladresclausule in de polisvoorwaarden is blijkens de literatuur bij CAR-verzekeringen niet ongebruikelijk, en moet worden begrepen tegen de achtergrond van het voorgaande. Doordat de verzekeraar ingeval van schade aan het bouwwerk de schade in zijn geheel kan begroten en bevrijdend kan betalen aan het in de polis genoemde betaaladres, wordt, in het belang van alle bij het bouwwerk betrokkenen, onnodige vertraging bij de vaststelling van de schadeuitkering en het herstel van de schade voorkomen.
7. In het midden kan blijven of de volmacht waarop de betaaladresclausule in een CAR-verzekering berust onherroepelijk is in de zin van artikel 3:74 lid 1 BW, dan wel of sprake is van privatieve lastgeving in de zin van artikel 7:423 BW. Dit doet naar het oordeel van het hof niet af aan het feit dat een dergelijke betaaladresclausule in beginsel zijn werking verliest op het moment dat, zoals in dit geval, degene die in de polisvoorwaarden als betaaladres is aangewezen in staat van faillissement raakt. Uitgaande van de in artikel 17 van de polisvoorwaarden begrepen volmacht van Wereldhave aan Gesman, heeft Wereldhave in hoger beroep terecht aangevoerd dat een dergelijke volmacht als gevolg van het faillissement van Gesman van rechtswege is komen te vervallen. Eén en ander vloeit voort uit artikel 3:72, aanhef en onder b, BW. Naar het oordeel van het hof biedt artikel 17 van de onderhavige CAR-polis geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de partijen bij de CAR-verzekering, waaronder Wereldhave als volmachtgever, bedoeld hebben om – in afwijking van de wettelijke regeling – het betaaladres ook bij faillissement van Gesman van kracht te doen zijn. Een redelijke uitleg van de onderhavige CAR-polis brengt dit ook niet mee. De strekking van de betaaladresclausule is immers, zoals hierboven overwogen, om een snelle en efficiënte schadeafhandeling en een voorspoedig herstel van het bouwwerk ten behoeve van alle betrokken partijen te bevorderen. Aan deze strekking wordt geen recht gedaan indien de partij die in de polis is aangewezen als betaaladres in staat van faillissement verkeert, en de – aan de benadeelde verzekerde(n) toekomende – schadeuitkering bij betaling aan het betaaladres derhalve in de failliete boedel valt. In een dergelijk geval is er immers een niet geringe kans dat de schadeuitkering niet aan het herstel van het bouwwerk maar aan de failliete boedel ten goede komt. Noch NN noch (de curator van) Gesman mochten de overeengekomen betaaladresclausule aldus opvatten dat Wereldhave - gelet op haar gerechtvaardigd belang bij (het behoud van) haar vordering tot uitkering van haar schade onder de polis - ook in geval van faillissement van Gesman akkoord ging met betaling aan het betaaladres. Dit betekent naar het oordeel van het hof dat het beroep van Wereldhave op het feit dat de betaaladresclausule als gevolg van het faillissement van Gesman zijn werking heeft verloren slaagt, en dat NN de aan Wereldhave toekomende schadeuitkering derhalve niet meer bevrijdend kan betalen aan (de curator van) Gesman maar nog uitsluitend aan Wereldhave zelf.
8. Gelet op het faillissement van Gesman kan NN van de mogelijkheid tot betaling aan (de curator van) Gesman derhalve geen bevrijdend gebruik meer maken. Nu het aan Wereldhave is om aannemelijk te maken dat zij schade heeft geleden die is gedekt onder de polis, valt niet in te zien dat NN hierdoor onevenredig in haar belangen wordt getroffen.
9. Zoals hierboven reeds is overwogen mocht ook (de curator van) Gesman artikel 17 redelijkerwijs niet aldus opvatten dat Wereldhave ook in geval van een faillissement van Gesman akkoord ging met betaling aan het betaaladres. Dit klemt temeer nu ingevolge paragraaf 50a van de op de overeenkomst tussen Wereldhave en Gesman van kracht zijnde Algemene voorwaarden voor de uitvoering van werken 1968, als betaaladres voor de uitkering van de schadevergoeding wordt uitgegaan van de opdrachtgever (Wereldhave) als betaaladres in plaats van (zoals in de CAR-polis is bepaald) Gesman. Het standpunt van de curator dat de door Wereldhave gemaakte kosten voor het herstel van het bouwwerk door NN aan de boedel moeten worden betaald, wordt daarmee verworpen. Het hof voegt hieraan nog toe dat gesteld noch gebleken is dat (een deel van) de kosten die Wereldhave heeft gemaakt voor het herstel van het bouwwerk, en waarvan zij vergoeding vraagt onder de polis, feitelijk ten laste van Gesman (althans de boedel) zijn gekomen.
10. Voorzover NN in hoger beroep nog heeft betoogd dat de door Wereldhave gemaakte kosten tot herstel van het bouwwerk geen schade vormen die voor vergoeding onder de polis in aanmerking komt, wordt deze stelling verworpen. Hetgeen NN ter onderbouwing hiervan heeft aangevoerd, namelijk dat Wereldhave geen schade heeft geleden in haar vermogen nu de gemaakte kosten tot herstel van het bouwwerk worden gecompenseerd door de verhaalsvordering die Wereldhave ter zake van deze kosten heeft op (de curator van) Gesman, kan deze conclusie niet dragen. Het enkele feit dat Wereldhave een mogelijk verhaalsrecht voor de door haar gemaakte kosten zou hebben op Gesman (of op een derde), brengt nog niet mee dat zij geen schade heeft geleden in haar vermogen waarvoor de onderhavige CAR-polis dekking beoogt te bieden. Dat Wereldhave Gesman daadwerkelijk aansprakelijk heeft gesteld voor de schade is overigens ook niet gesteld of gebleken. Evenmin is gesteld of gebleken dat - in verband met de onderhavige brandschade - naast Wereldhave nog andere bij het bouwwerk betrokken partijen een schadeclaim bij NN hebben ingediend.
11. Uit het bovenstaande volgt dat de principale grieven 2 tot en met 4 falen.
12. De principale grief 5 klaagt er over dat de rechtbank ten onrechte wettelijke rente heeft toegewezen met ingang van 25 oktober 2001, aangezien van verzuim van NN op dat moment geen sprake was. Ook deze grief faalt. Wereldhave beroept zich in dit verband terecht op de brief van NN aan Wereldhave van 25 oktober 2001 (productie 9 bij akte houdende conclusie van antwoord tevens houdende eis in conventie), waarin NN aan Wereldhave laat weten haar niet als verzekerde noch als partij te beschouwen en derhalve niet met haar in overleg te willen treden. NN is met deze brief, waaruit Wereldhave mocht afleiden dat NN in de nakoming van haar verbintenis tekort zou schieten, op grond van artikel 6:83 sub c BW in verzuim geraakt.
13. Het hof gaat voorbij aan het algemene en niet nader gespecificeerde bewijsaanbod van NN en de curator.
Ten aanzien van de incidentele grieven:
14. De incidentele grief 1 richt zich tegen de beslissing van de rechtbank om geen dwangsom te verbinden aan het aan NN gegeven gebod om met Wereldhave in overleg te treden overeenkomstig artikel 16 van de CAR-verzekering. Deze grief slaagt. NN heeft niet betwist dat zij tot op heden nog altijd niet in overleg is getreden met Wereldhave om te komen tot een vaststelling van de door Wereldhave als gevolg van de brand geleden schade en gemaakte kosten als bedoeld in artikel 16 van de CAR-verzekering. Mede gelet op de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van de rechtbank alsmede het feit dat gesteld noch gebleken is dat uitvoering door NN van het door de rechtbank gegeven bevel zou hebben geleid tot zwaarwegende problemen, acht het hof de door NN in dit verband gegeven reden – “besloten is het hoger beroep af te wachten” – onvoldoende. NN heeft ook in hoger beroep niet aangegeven dat zij bij een eventuele bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank hieraan alsnog direct uitvoering zal geven. Het hof zal daarom thans aan het door de rechtbank gegeven gebod alsnog een dwangsom verbinden, en wel ter hoogte van € 1.000,- per dag, ingaande op de 15e dag na betekening van dit arrest, en met een maximum van € 100.000,-.
15. Het verweer van NN dat het begrip “in overleg treden” te vaag zou zijn wordt verworpen. Gelet op de duidelijke verwijzing naar artikel 16 van de CAR-verzekering, mag worden aangenomen dat NN begrijpt dat van haar wordt verwacht dat zij op voortvarende wijze overgaat tot de vaststelling van de door Wereldhave als gevolg van de brand geleden schade en gemaakte kosten. Hierbij staat het NN, zoals zij terecht opmerkt, uiteraard vrij om voor de in artikel 16 genoemde mogelijkheid van vaststelling van de schade door deskundigen te kiezen. De stelling van NN dat naast Wereldhave ook Gesman (of anderen) schade zou(den) hebben geleden als gevolg van de brand, heeft zij in deze procedure vooralsnog niet aannemelijk gemaakt. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – valt bovendien niet in te zien dat mogelijke andere schadeclaims van invloed zouden zijn op de hoogte van de door Wereldhave geleden schade. Voorzover het gaat om kosten van herstel die door Wereldhave zijn betaald en waarvoor zij thans nog niet op andere wijze schadeloos is gesteld, dienen deze kosten in beginsel als schade van Wereldhave te worden aangemerkt. Het hof verwijst in dit verband nog op hetgeen hierboven in rechtsoverweging 9 is overwogen.
16. Grief 2 in het incidenteel appel richt zich tegen de beslissing van de rechtbank om geen termijn te stellen voor de afronding van het overleg tussen NN en Wereldhave. Betoogd wordt dat Wereldhave een dergelijke vordering ook niet had ingesteld. Gelet op dit laatste is het hof van oordeel dat Wereldhave geen belang heeft bij de onderhavige grief. Dat dit – enkele – punt doorslaggevend is geweest bij de beslissing van de rechtbank om de proceskosten te compenseren acht het hof niet aannemelijk geworden.
17. De incidentele grief 3 richt zich tegen de beslissing van de rechtbank tot afwijzing van de door Wereldhave gevorderde verboden aan NN en de curator om afspraken met elkaar te maken over de uitkering van de schadepenningen zonder toestemming van Wereldhave. Deze grief faalt, nu het hof zich verenigt met het oordeel van de rechtbank dat voor een dergelijk verbod geen plaats is omdat de schadevaststelling tussen Wereldhave en NN – mede gelet op dit arrest - zelfstandig zal dienen te geschieden.
18. De incidentele grief 4 tenslotte richt zich tegen de beslissing van de rechtbank om de proceskosten tussen partijen te compenseren. Deze grief is terecht voorgesteld, nu Wereldhave – mede in het licht van dit arrest – als de in overwegende mate in het gelijk gestelde partij moet worden aangemerkt.
19. Uit het bovenstaande vloeit voort dat de incidentele grieven 1 en 4 slagen.
20. Het hof gaat voorbij aan het in het incidentele appel door NN gedane bewijsaanbod, als zijnde te vaag en ongespecificeerd.
In het principale en incidentele appel voorts:
21. Uit het bovenstaande vloeit voort dat het hof het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de afwijzing van de gevorderde dwangsom alsmede de compensatie van de proceskosten zal vernietigen, en op deze punten opnieuw recht zal doen zoals hierboven overwogen. Het vonnis van de rechtbank zal voor het overige worden bekrachtigd, voorzover nodig met verbetering van gronden. NN en de curator zullen (hoofdelijk) worden veroordeeld in de door Wereldhave zowel in de eerste aanleg als in hoger beroep gemaakte proceskosten, voorzover deze nog niet door de rechtbank zijn toegewezen. Hierbij tekent het hof aan dat de proceskosten van Wereldhave in eerste aanleg voor zover betrekking hebbend op de door de curator ingestelde reconventionele eis en het incident reeds door de rechtbank zijn toegewezen ten laste van de curator, zodat deze thans niet meer aan de orde zijn.
Beslissing
Het hof:
in het principaal appel:
- verwerpt het principaal appel;
- veroordeelt NN en de curator in de proceskosten in het principaal appel, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Wereldhave begroot op € 5.669,- aan griffierecht en € 3895,- aan salaris procureur;
in het incidenteel appel:
- vernietigt het vonnis van de rechtbank voorzover daarin de vordering tot het opleggen van een dwangsom wordt afgewezen en de proceskosten worden gecompenseerd;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- bepaalt dat NN, bij niet nakoming van het door de rechtbank in haar vonnis van 18 februari 2004 gegeven bevel om overeenkomstig artikel 16 van de CAR-verzekering met Wereldhave in overleg te treden, een dwangsom zal verbeuren van € 1.000,- per dag, ingaande op de 15e dag na betekening van dit arrest, en met een maximum van € 100.000,-;
- veroordeelt NN en de curator in de proceskosten, in de eerste aanleg aan de zijde van Wereldhave begroot op € 3944,16 aan verschotten en € 4448,- aan salaris procureur;
- bekrachtigt, voor zover nodig met verbetering van gronden, voormeld vonnis van de rechtbank voor het overige, met inbegrip van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad;
- veroordeelt NN en de curator in de proceskosten in het incidenteel appel, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Wereldhave begroot op € 1947,50 aan salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.M.E. Arpeau, J.M.T. van der Hoeven-Oud en J.J. Roos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 februari 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.