ECLI:NL:GHSGR:2007:AZ8016

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK-04/01910
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Savelbergh
  • A. van Walderveen
  • M. van Noorle Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid bezwaar tegen verliesvaststellingsbeschikking en compensabel verlies na liquidatie dochtermaatschappijen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 30 januari 2007 uitspraak gedaan in het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende tegen de mededeling van een compensabel verlies en de verliesvaststellingsbeschikking voor het jaar 2001. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag in de vennootschapsbelasting, waarbij het belastbare bedrag op nihil was vastgesteld en een compensabel verlies van ƒ 56.287 was medegedeeld. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet ontvankelijk was in haar bezwaar tegen de mededeling van het compensabel verlies, omdat deze mededeling niet onderworpen was aan bezwaar en beroep. Het Hof concludeerde dat de verliezen van de dochtermaatschappijen, die na liquidatie niet meer bestonden, niet konden worden verrekend met de winsten van belanghebbende. De uitspraak van het Hof houdt in dat het beroep van belanghebbende gegrond werd verklaard voor wat betreft de mededeling van de te verrekenen verliezen, maar ongegrond voor de verliesvaststellingsbeschikking. Tevens werd de Staat gelast het griffierecht van € 273 aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de fiscale eenheid en de gevolgen van liquidatie van dochtermaatschappijen voor verliesverrekening.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
eerste meervoudige belastingkamer
30 januari 2007
nummer BK-04/01910
UITSPRAAK
op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aan-sprakelijkheid X B.V. tegen de uitspraak van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst P be-treffende de te noemen beschikking en mededeling.
1. Aanslag, beschikking, mededeling en bezwaar
1.1 Met dagtekening 31 januari 2004 heeft de Inspecteur een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2001 vast-gesteld. Hierbij is het belastbare bedrag vastgesteld op ƒ 28.673 negatief. Het aanslagbiljet maakt geen melding van de verliesbeschikking voor het jaar 2001. Voorts bevat het aan-slagbiljet de volgende mededeling:
“Per 2001 bedraagt het compensabel verlies ƒ 56.287. (€ 25.543)”
1.2 Belanghebbende heeft tegen deze beschikking en mededeling bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspec-teur het bezwaar afgewezen.
2. Loop van het geding
2.1 Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 273. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaats gehad ter zitting van het Gerechtshof van 19 december 2006, gehouden te Den Haag. Aldaar is de Inspecteur verschenen. Belanghebben-de heeft voorafgaande aan de zitting opnieuw om uitstel ver-zocht. Bij brief van 7 december 2006 heeft de griffier haar meegedeeld dat geen uitstel is verleend. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan.
3.1 De statutaire doelomschrijving van belanghebbende omvat – kort weergegeven - het houden van deelnemingen, het finan-cieren van ondernemingen en het verwerven van octrooien en al-le soorten van industriële en intellectuele eigendom. In het onderhavige jaar hield belanghebbende tot 15 december alle aandelen in Beheer B.V. (hierna: Beheer). Belanghebbende vorm-de met deze vennootschap sedert 1 januari 1999 een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennoot-schapsbelasting 1969 (tekst 2001; hierna: de Wet). Beheer be-zat op dat tijdstip een zogenoemd voorvoegingsverlies van
ƒ 2.935.682. Beheer is in december 2001 binnen de fiscale een-heid geliquideerd.
3.2 Het in 3.1 vermelde verlies is geleden bij de ontwikkeling van producten. Het initiatief daartoe werd door belanghebbende genomen, maar de ontwikkeling werd door haar ondergebracht in een afzonderlijke dochtervennootschap teneinde risico’s te spreiden.
3.3 Ook in het verleden heeft belanghebbende op gelijke wijze de ontwikkeling van een nieuw product ondergebracht bij de dochtervennootschap, A B.V. (hierna: A). Deze vennootschap is op 1 januari 1997 in een fiscale eenheid met belanghebbende opgenomen met een voorvoegingsverlies van ƒ 2.312.470. Deze vennootschap is in november 2000 geliquideerd.
3.4 In 2003 is bij belanghebbende een boekenonderzoek inge-steld onder meer met betrekking tot de vennootschapsbelasting 1999 tot en met 2001. Het verslag van dit onderzoek behoort tot de stukken van het geding.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
In geschil is het antwoord op de vraag of het in 3.1 vermelde voorvoegingsverlies, en naar het Hof begrijpt, ook het 3.3 ge-noemde voorvoegingsverlies als eigen verliezen van belangheb-bende dienen te worden aangemerkt, dan wel of belanghebbende gelden heeft uitgeleend aan haar dochtervennootschappen en op deze leningen verliezen heeft geleden die fiscaal in aanmer-king kunnen worden genomen. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
5. Conclusies van partijen
5.1 De conclusie van belanghebbende is, naar het Hof be-grijpt, dat het bedrag van het jaarverlies ofwel dat van de in de toekomst te verrekenen verliezen dient te worden verhoogd met het totaal bedrag van de voorvoegingsverliezen van Beheer en A.
5.2 De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1 Het Hof legt het bezwaar en beroep van belanghebbende al-dus uit dat zij opkomt zowel tegen de verliesvaststellingsbe-schikking voor het jaar 2001 als tegen de op het aanslagbiljet voorkomende mededeling compensabel verlies.
6.2 Het aanslagbiljet dient naar het oordeel van het Hof aldus te worden gelezen dat het bevat een aanslag in de vennoot-schapsbelasting naar een belastbaar bedrag van nihil, alsmede een beschikking genomen op de voet van artikel 20b van de Wet, waarbij het verlies voor het jaar 2001 wordt vastgesteld op
ƒ 28.673. Tevens leest het Hof de mededeling op het aanslag-biljet aldus dat per 31 december 2001 het compensabel verlies ƒ 56.287 bedraagt. Uit de kopie van het aanslagbiljet dat de Inspecteur heeft overgelegd, blijkt niet dat op dat biljet is vermeld dat tegen de mededeling inzake het compensabel verlies geen bezwaar en beroep mogelijk is. Het Hof sluit niet uit dat belanghebbende, die niet over fiscale deskundigheid beschikt, daardoor heeft gemeend dat zij tegen deze mededeling wel be-zwaar kon maken. Uit de brief van de Inspecteur aan belangheb-bende van 17 mei 2004, waarin hij spreekt van de status van de voorvoegingsverliezen, leidt het Hof af dat ook de Inspecteur ervan uit is gegaan dat het bezwaar mede was gericht tegen de mededeling op het aanslagbiljet inzake de te verrekenen ver-liezen.
6.3 De omstandigheid dat belanghebbende heeft gemeend en heeft kunnen menen dat tegen deze mededeling bezwaar open stond, kan er evenwel niet toe leiden dat het als bezwaarschrift bedoelde geschrift in behandeling had kunnen worden genomen. Bezwaar staat, in een situatie als de onderhavige, alleen open tegen de verliesvaststellingsbeschikking van enig jaar. De Inspec-teur had belanghebbende derhalve niet-ontvankelijk moeten ver-klaren in haar bezwaar betreffende bedoelde mededeling (verge-lijk HR 1 maart 2000, nr. 35 041, LJN: AA4984, BNB 2000/171*.) Nu zal het Hof hiertoe overgaan.
6.4 Met betrekking tot de verliesvaststellingsbeschikking be-treffende het jaar 2001 overweegt het Hof als volgt. Onder het regime van de fiscale eenheid zoals dat gold voor het onderha-vige jaar, betekende de opneming van een dochtermaatschappij in een fiscale eenheid dat van de combinatie de vennootschaps-belasting wordt geheven alsof de dochtermaatschappij in de moedermaatschappij is opgegaan. Voor de heffing van de ven-nootschapsbelasting bestaat de dochtermaatschappij dus niet meer en evenmin bestaan over en weer nog vorderingen en schul-den. Zulks betekent dat binnen de fiscale eenheid geen verlies
tot uitdrukking kan komen ter zake van een verlies op een, ci-
vielrechtelijk wel aanwezige, vordering op een andere tot de fiscale eenheid behorende vennootschap.
6.5 Een voorvoegingsverlies van een dochtermaatschappij kan ingevolge de derde Standaardvoorwaarde alleen worden verrekend met eigen winsten van de betreffende dochtermaatschappij, voor zover het, afzonderlijk berekende, resultaat van deze dochter-maatschappij positief is en dan nog slechts voor zover deze winst in het resultaat van de combinatie tot uitdrukking komt.
6.6 De in 6.4 omschreven basisgedachte van de fiscale eenheid brengt voorts mee dat een liquidatie van een dochtermaatschap-pij niet tot winst of verlies van de combinatie leidt. De dochtermaatschappij bestond immers voor de heffing van de ven-nootschapsbelasting niet meer. Door deze liquidatie is de mo-gelijkheid van verliesverrekening met eigen winsten, met in-achtneming van de in 6.5 in het kort omschreven beperkingen, niet meer aanwezig.
6.7 Op grond van al hetgeen hierboven is overwogen kan na de liquidatie van Beheer en A niet meer met de in deze vennoot-schappen op het verenigingstijdstip aanwezige verliezen noch met enige verliezen op door belanghebbende aan deze vennoot-schappen verstrekte geldverstrekkingen rekening worden gehou-den.
6.8 Gesteld noch gebleken is dat het jaarverlies voor het ove-rige op een onjuist bedrag is vastgesteld. Een en ander bete-kent dat het beroep, voor zover het betrekking heeft op de verliesvaststellingsbeschikking, ongegrond dient te worden verklaard.
7. Proceskosten en griffierecht
7.1 Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet, aangezien geen aanspraak is gemaakt op zodanige kosten.
7.2 Wel dient aan belanghebbende het door haar gestorte grif-fierecht te worden vergoed.
8. Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond voor zover het de medede-ling van de in de toekomstige jaren te verrekenen ver-liezen betreft en verklaart belanghebbende niet ontvan-kelijk in haar bezwaar tegen deze mededeling;
- verklaart het beroep ongegrond voor zover het de ver-liesvaststellingsbeschikking betreft, en
- gelast de Staat het voor het beroep gestorte griffie-recht van € 273 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Savelbergh, Van Walderveen en Van Noorle Jansen. De beslissing is op 30 januari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordig-heid van de griffier.
(Postema) (Savelbergh)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instel-len bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.