ECLI:NL:GHSGR:2007:AZ7302
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- A. Dupain
- A.H. de Wild
- G. Dulek-Schermers
- Rechtspraak.nl
Matiging van boetebeding bij koop onroerend goed
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van koper tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin een vordering tot schadevergoeding en boete werd toegewezen. Koper had op 25 februari 2000 de voormalige ouderlijke woning van de verkopers gekocht voor ƒ 645.000, met een leveringsdatum van 7 april 2000. De koopakte bevatte een boetebeding dat bij niet-tijdige nakoming een boete van 3 pro mille van de koopprijs per dag verschuldigd was. De woning werd op 12 mei 2000 geleverd, waarna koper aanspraak maakte op een boete van ƒ 52.245 en een schadevergoeding van ƒ 5.287,50, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten, proceskosten en rente.
Het hof overweegt dat partijen het boetebeding in vrijheid zijn overeengekomen, maar dat de rechter de bevoegdheid om de boete te matigen voorzichtig moet hanteren. De omstandigheden waaronder de tekortkoming tot stand is gekomen, zijn van belang voor de beoordeling van de matiging. De rechtbank had de vordering van koper gedeeltelijk toegewezen, maar de boete gematigd op grond van billijkheid. Koper was het hier niet mee eens en stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de boete buitensporig hoog was.
Het hof concludeert dat de vertraging in de levering te wijten was aan de nalatigheid van de advocaat van een van de verkopers, die niet tijdig de benodigde juridische stappen had ondernomen. Hoewel het risico van deze nalatigheid voor rekening van de verkopers komt, was deze nalatigheid niet voorzienbaar en had het hof begrip voor de situatie van de verkopers. Het hof oordeelt dat de billijkheid in dit geval matiging van de boete eist, maar dat de door de rechtbank toegewezen boete van € 7.500 redelijk is in verhouding tot de geleden schade. De grieven van koper falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, met een kostenveroordeling ten laste van koper.