1.10.Deze uitspraak bracht de voorzieningenrechter in zijn eindvonnis tot het oordeel dat geïntimeerde en zijn gezin in aanmerking kwamen voor een opname in getuigenbeschermingsprogramma. De voorzieningenrechter was van oordeel dat geïntimeerde voldoende aannemelijk had gemaakt dat er reëel dreigend gevaar voor hem en zijn gezin bestond vanuit zijn medeverdachten en de achterliggende (criminele) organisatie. Dit leidde tot het bevel om geïntimeerde en zijn gezin op te nemen in een getuigenbeschermingsprogramma met daarbij het bevel om met onmiddellijke ingang tijdelijke noodmaatregelen te treffen. De Staat werd veroordeeld in de kosten van de procedure.
2. Nadat de Staat ter uitvoering van het vonnis contact had opgenomen met geïntimeerde over zijn deelname aan het programma, heeft geïntimeerde laten weten niet te willen worden opgenomen, omdat hij de gevolgen voor zijn gezin te ernstig achtte. In hoger beroep heeft geïntimeerde vervolgens zijn eis gewijzigd. Zijn primaire vordering, de opname in het getuigenbeschermingsprogramma, heeft hij ingetrokken. Wel handhaaft hij zijn subsidiaire vordering, strekkende tot het treffen van adequate maatregelen. Deze specificeert hij thans als volgt:
A) het voorzien van zijn woning van kogelvrij glas;
B) het bewerkstelligen van een wijziging van identiteitsgegevens van geïntimeerde, zijnde zijn voor- en achternaam en zijn geboortedatum en -plaats en de achternaamswijziging van zijn kinderen en wel zodanig dat de wijziging op geen enkele wijze openbaar wordt gemaakt.
3. Nu geïntimeerde zijn vordering tot opname in het getuigenbeschemingsprogramma heeft ingetrokken, zal het eindvonnis van de voorzieningenrechter reeds om die reden worden vernietigd. Voor zover de Staat een oordeel verlangt over de juistheid van het bevel tot opname in het programma heeft hij geen belang bij de behandeling van zijn grieven. Het hof buigt zich slechts over de subsidiaire vordering betreffende de adequate maatregelen, welke vordering ook reeds in eerste aanleg ter beoordeling voorlag. Deze vordering is in hoger beroep nader gespecificeerd, waartegen de Staat geen bezwaar heeft gemaakt.
4. Ook voor de beoordeling van die subsidiaire vordering is van belang in hoeverre een dreigingsbeeld aannemelijk is geworden, welke kwestie de Staat in zijn eerste grief ook aansnijdt. De Staat is immers slechts verantwoordelijk voor het treffen van veiligheidsmaatregelen wanneer gevreesd wordt voor het leven of de fysieke integriteit van geïntimeerde en zijn gezin.
5. De Staat heeft in dit verband naar voren gebracht dat sedert de invrijheidstelling van geïntimeerde, twee jaar geleden, er geen concrete aanwijzingen zijn dat geïntimeerde en zijn gezin enig gevaar lopen. Voorts heeft de Staat erover geklaagd dat de voorzieningenrechter hem niet in staat heeft gesteld een dreigingsanalyse uit te voeren. Het hof overweegt als volgt.
6. Geïntimeerde heeft in eerste aanleg naar voren gebracht dat hij in de penitentiaire inrichting waarin hij destijds verbleef in elkaar is geslagen door een [… 2] man die tegen hem zei "ik weet wie jij bent", hetgeen volgens geïntimeerde in verband moet worden gebracht met zijn informantenstatus. Volgens de Staat, die navraag naar de vechtpartij heeft gedaan, zou de vechtpartij zijn ontstaan omdat geïntimeerde de moeder van die man zou hebben beledigd. Dit laatste sluit de versie van geïntimeerde echter niet uit. Voorts ligt het niet voor de hand dat die man zonder meer zou erkennen dat hij geïntimeerde bedreigde, omdat deze als informant is opgetreden. Voorshands acht het hof dan ook aannemelijk dat geïntimeerde destijds is bedreigd in verband met zijn informantenstatus.
7. Voorts is het algemeen bekend dat leden van criminele organisaties die zich op deze schaal bezighouden met de import van harddrugs (in één van de CIE journaals wordt gesproken over invoer van in totaal 12.000 kilo heroïne door zendingen van 150-300 kg per twee weken gedurende twee tot drie jaar) er niet voor terugdeinzen mensen die de organisatie benadeeld hebben, vroeg of laat te liquideren.
8. Tegen deze achtergrond is de Staat (in elk geval aanvankelijk) tekortgeschoten in zijn zorgplicht ten aanzien van geïntimeerde en zijn gezin. De Staat heeft immers aanvankelijk zijn handen geheel van geïntimeerde afgetrokken. De Staat stelde zich op het standpunt, dat geïntimeerde nu eenmaal zelf zijn informantenstatus had prijs gegeven en daarom alleen zelf de verantwoordelijkheid voor zijn veiligheid droeg. Uit het vonnis van de strafrechter volgt dat dit standpunt niet houdbaar is. Weliswaar is juist dat geïntimeerde zelf zijn informantenstatus naar voren heeft gebracht, maar in dit kader had van de CIE-officier een actievere rol mogen worden verwacht. Naar het oordeel van het hof had de Staat zich dan ook, zeker toen de status van geïntimeerde bekend was geworden bij de medeverdachten en (daarmee naar mag worden aangenomen bij) de overige leden van de organisatie, de veiligheid van geïntimeerde meer moeten aantrekken. Het had op de weg van de Staat gelegen om in verband met de meldingen van de bedreigingen - behalve genoemde vechtpartij heeft geïntimeerde ook melding gemaakt van bedreiging van zijn in [land] verblijvende [familieleden] - meteen na de invrijheidstelling van geïntimeerde een risicoanalyse op te stellen en na te gaan of, en zo ja welke, maatregelen getroffen dienden te worden.
9. Pas na verloop van tijd en herhaald aandringen van geïntimeerde zijn de onder 1.7 genoemde maatregelen getroffen. Toen deze maatregelen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet afdoende waren, heeft de Staat daaraan de onder 1.8 genoemde maatregelen toegevoegd. Inmiddels heeft de Staat een beveiligingsbedrijf opdracht gegeven tot het aanbrengen van elektronische en mechanische beveiliging van de woning van geïntimeerde (ter waarde van circa € 70.000) waartoe het aanbrengen van kogelvrij glas behoort en blijkens de mededelingen ter zitting zijn de daartoe vereiste werkzaamheden op de dag van de zitting in hoger beroep aangevangen.
10. Al stelt de Staat dat deze laatste maatregel slechts uit coulanceoverwegingen is genomen, toch leidt het hof uit een en ander af dat er kennelijk voldoende aanleiding bestond om maatregelen ten aanzien van geïntimeerde te treffen.
11. Geïntimeerde stelt zich op het standpunt dat verdergaande maatregelen ook noodzakelijk zijn, waarbij hij met name doelt op een identiteitswijziging. Daaromtrent overweegt het hof als volgt.
12. Op zich mag juist zijn dat de leden van de criminele organisatie die zich met de invoer van deze partij heroïne hebben beziggehouden geïntimeerde en zijn gezin in de afgelopen periode niet hebben benaderd, maar dat wil niet zeggen dat zij hem vergeten zijn. Ze kennen zijn rol en zoals reeds overwogen, is het algemeen bekend dat leden van criminele organisaties die zich op deze schaal met de invoer van harddrugs bezighouden er niet voor terugdeinzen mensen die de organisatie benadeeld hebben, vroeg of laat te liquideren. Het is ook bekend dat daarbij geduld kan worden betracht om uiteindelijk de "verrader" te pakken te nemen. In dit geval komt daar bij dat de organisatoren van het drugstransport (onder wie "de vader") niet zijn gearresteerd en in zoverre vrij zijn om actie te ondernemen. Het enkele feit dat de leden van deze organisatie geïntimeerde in de afgelopen periode niet in concreto hebben bedreigd zegt niets, omdat dit daaraan kan worden toegeschreven dat zijn huidige verblijfplaats niet bekend is. Een en ander betekent dat het hof voldoende aannemelijk acht dat voor geïntimeerde nog steeds reëel gevaar bestaat.
13. Het is echter aan de Staat, die daartoe over de benodigde kennis en bronnen van informatie beschikt om te beoordelen welke dreiging er in concreto bestaat en met welke veiligheidsmaatregelen die dreiging valt te keren. Bij dat oordeel komt de Staat een zekere vrijheid toe. Dit geldt ook voor de aard van de te treffen maatregelen. Het is niet aan de beschermde persoon om de te treffen maatregelen voor te schrijven. Pas wanneer geoordeeld moet worden dat de Staat in redelijkheid niet kan menen dat sprake is van enige dreiging of, in het geval een dreiging aanwezig is, in redelijkheid niet kan besluiten bepaalde veiligheidsmaatregelen achterwege te laten, is een beslissende rol voor de rechter weggelegd.
14. Zoals reeds overwogen leidt het hof uit het feit dat maatregelen getroffen zijn af, dat in elk geval sprake is (geweest) van een dreiging die het treffen van maatregelen noodzakelijk maakte.
15. Ten aanzien van de gevorderde maatregel van het aanbrengen van kogelvrij glas is niet voldoende aannemelijk geworden dat de Staat betrekkelijk kostbare maatregelen zou treffen als dat volstrekt zinloos en onnodig is, alleen omdat de beschermde persoon deze vraagt. Daarom neemt het hof in het kader van dit kort geding aan, dat geïntimeerde deze maatregel terecht heeft gevorderd. Deze vordering zal worden toegewezen.
16. Anders ligt dat ten aanzien van de gevorderde identiteitswijziging. Geïntimeerde vraagt die wijziging, omdat hij niet aan het maatschappelijk verkeer kan deelnemen onder zijn eigen naam. Zijn kledinghandel staat op naam van zijn partner; hij is niet verzekerd, ook niet voor ziektekosten en hij kan zijn zakenpartners noch zijn buren vertellen hoe hij heet, aldus geïntimeerde.
17. De Staat heeft erop gewezen dat hij slechts overgaat tot toepassing van deze ingrijpende maatregel (tot het treffen waarvan valsheid in geschrifte in de bevolkingsregisters nodig is) indien deze een reële bijdrage kan leveren aan de veiligheid van de te beschermen personen. De Staat wijst er in dit verband op, dat geïntimeerde weigert zijn huidige woonomgeving te veranderen. In die woonomgeving zijn de kinderen van geïntimeerde bekend onder de naam van geïntimeerde. Een identiteitswijziging van de kinderen (zijn levenspartner gaat onder haar eigen naam door het leven) zou volgens de Staat bepaald opzien baren. Die stelling is volgens het hof niet (kennelijk) onjuist.
18. Hetgeen geïntimeerde aanvoert om de noodzaak van deze maatregel te onderbouwen is onvoldoende voor het oordeel, dat de Staat in redelijkheid niet tot de beslissing kan komen om in de omstandigheden van dit geval deze maatregel achterwege te laten. Dit deel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
19. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de subsidiaire vordering sub A) wordt toegewezen en sub B) wordt afgewezen. Zoals reeds overwogen zal het eindvonnis worden vernietigd. Het tussenvonnis bevat in het dictum geen te executeren beslissing, zodat de Staat geen belang heeft bij vernietiging van dat vonnis. Omdat in eerste aanleg ook de subsidiaire vordering ter beoordeling is voorgelegd en deze voor een deel (ook al is dat in gewijzigde vorm) wordt toegewezen, terwijl de Staat aanvankelijk verdere bescherming van de hand wees, zal de Staat worden veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.