ECLI:NL:GHSGR:2007:1850

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 oktober 2007
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
22-005894-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de vervolging wegens geestelijke ongeschiktheid van de verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 29 oktober 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1950, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. In hoger beroep werd door de verdediging aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard wegens overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens. Het hof oordeelde dat er inderdaad sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof weegt het belang van de gemeenschap bij normhandhaving zwaarder dan het belang van de verdachte bij verval van het recht tot strafvervolging.

Daarnaast heeft het hof kennisgenomen van een Pro Justitia rapport van psychiater drs. R. Thomassen, waarin werd geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een vasculaire dementie en andere ernstige gezondheidsproblemen, waardoor hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. Gezien deze geestelijke ongeschiktheid, oordeelde het hof dat de vervolging van de verdachte moest worden geschorst, zoals bedoeld in artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing van het hof was om de verdachte 6 maanden voorwaardelijk te veroordelen, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van € 5000,-- subsidiair 50 dagen hechtenis op te leggen. Het arrest werd uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 oktober 2007.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005894-06
Parketnummer: 10-010092-01
Datum uitspraak: 29 oktober 2007
TEGENSPRAAK

Gerechtshof te 's-Gravenhage

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 oktober 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op
[geboortejaar] 1950,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 16 april 2007 en 15 oktober 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan
6 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest, alsmede tot een geldboete van € 5000,-- subsidiair 50 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
Van de zijde van de verdachte is voorgesteld het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging wegens overschrijding van een redelijke termijn, in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, op grond dat sinds de start van het onderzoek in deze zaak in 2001 inmiddels ongeveer zes jaren zijn verstreken, alsmede dat de vertraging ook niet deels te wijten is aan de houding van de verdachte.
Ook naar het oordeel van het hof is het tijdsverloop in de onderhavige zaak zodanig, dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bovenbedoeld. Immers, na het instellen van het hoger beroep namens de verdachte d.d. 28 oktober 2002 is het dossier pas op 13 oktober 2006 bij het hof binnengekomen, waarna het hof heden – 29 oktober 2007 – arrest wijst. Mitsdien zijn er na het instellen van het hoger beroep vijf jaren verstreken voordat de zaak in hoger beroep (voorshands) wordt afgedaan.
Zulks dient evenwel niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging te leiden omdat, in aanmerking genomen de ernst van het tenlastegelegde en de mate van overschrijding van die termijn in het onderhavige geval, het belang dat de gemeenschap nog behoudt bij normhandhaving door berechting dient te prevaleren boven het belang dat de verdachte heeft bij verval van het recht tot strafvervolging. Het hof acht het openbaar ministerie dan ook thans ontvankelijk in de vervolging.
Schorsing der vervolging
In hoger beroep heeft het hof kennis genomen van het op verzoek van dit hof uitgebrachte Pro Justitia rapport betreffende de verdachte, d.d. 16 juli 2007, opgemaakt en ondertekend door drs. R. Thomassen, psychiater. Dit rapport houdt in, zakelijk weergegeven:
Als conclusie:
Bij betrokkene is een vasculaire dementie geconstateerd op basis van lichamelijke problemen. Er is sprake van een langdurig ontregelde diabetes mellitus, hypertensie, hypercholesterolemie, een herseninfarct, hartproblemen wegens vernauwingen in de kransslagaders van het hart en netvliesschade door de diabetes met lichte gezichtsvelduitval. Er is sprake van een progressief verslechterend beeld. Er zijn cognitieve stoornissen geconstateerd die maken dat het begripsvermogen beperkt is. Het uitvoeren van eenvoudige opdrachten met hulp is het hoogst haalbare, de communicatie beperkt. Hieruit kan afgeleid worden dat hij niet in staat zal zijn om de strekking van hetgeen tegen hem gezegd wordt in de rechtszaal of hierover op schrift gestelde informatie te begrijpen.
Oordeel van het hof
Het hof komt met inachtneming van de beschouwingen en de hiervoor weergegeven conclusie van de deskundige – en overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal – tot het oordeel dat de verdachte lijdt aan een zodanige ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, dat hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen, en dat zich derhalve het geval voordoet zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Dit brengt mee dat de vervolging van de verdachte dient te worden geschorst.
BESLISSING
Het hof:

Schorst de vervolging van de verdachte.

Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht,
mr. C.M. le Clercq-Meijer en mr. N.C. van Bellen, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 oktober 2007.
Mr. N.C. van Bellen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.