GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 21 juni 2006
Rekestnummer. : 311-M-05
Rekestnr. rechtbank : 405/04
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. M.L. Kleyn,
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. R.Th.R.F. Carli.
VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst naar zijn tussenbeschikking van 9 november 2005, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Bij die beschikking is onder meer bepaald dat de vrouw door middel van het horen van getuigen wordt toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat de man op jaarbasis tenminste € 50.000,- extra inkomsten had en heeft uit de door hem gedreven autohandel. Het hof heeft daartoe een getuigenverhoor bepaald op een door de raadsheer-commissaris te bepalen datum en tijdstip.
Op 16 januari 2006 en 17 januari 2006 zijn de getuigenverhoren gehouden ten overstaan van
mr. A.N. Labohm als raadsheer-commissaris.
Nadien zijn van de zijde van de vrouw bij het hof ingekomen:
op 25 januari 2006 een brief met bijlage;
op 10 februari 2006 een brief;
op 22 februari 2006 een faxbericht;
op 30 april 2006 een faxbericht met als bijlage een memorie na enquête (het origineel is ingekomen op 3 mei 2006);
Van de zijde van de man zijn bij het hof ingekomen:
op 24 februari 2006 een brief;
op 3 maart 2006 een brief;
op 18 april 2006 een conclusie na enquête.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Van de in totaal acht door de vrouw aangezegde getuigen, zoals opgegeven in de brief van 29 december 2005, zijn ter zitting van het hof gehoord op 16 januari 2006 drie getuigen en op 17 januari 2006 één getuige. Het verhoor van drie aangezegde getuigen is komen te vervallen en van het verhoor van de op 16 januari 2006 als vierde opgeroepen getuige is in de loop van het getuigenverhoor afgezien. Ter zitting van 17 januari 2006 is, in overleg met de raadslieden van partijen, afgesproken dat partijen in de gelegenheid worden gesteld om zich te beraden over een eventueel nader getuigenverhoor (van de zijde van de vrouw) danwel een contra-enquête (van de zijde van de man).
2. Bij brief van 22 februari 2006 heeft de advocaat van de vrouw, mr. R.A.A. Maat, medegedeeld dat hij de man als getuige wenst op te roepen en dat hij namens de vrouw het recht voorbehoudt om in latere instantie meer getuigen voor te brengen. De advocaat van de man, mr. J. Dietvorst, heeft bij brief van 23 februari 2006 bezwaar gemaakt tegen het wederom horen van de man als getuige (de man is op 16 januari 2006 als getuige gehoord). Beide partijen zijn door het hof bij brief van 28 februari 2006 in kennis gesteld van het besluit van het hof om niet over te gaan tot het wederom horen van de man als getuige, mede gelet op het bezwaar van de zijde van de man. Tevens heeft het hof bericht, dat het hof voorbij is gegaan aan de stelling van mr. Maat dat namens de vrouw het recht wordt voorbehouden om in latere instantie meer getuigen voor te brengen, omdat hij ruimschoots de gelegenheid heeft gehad voor beraad over nader op te roepen getuigen. Mr. Dietvorst is vervolgens in de gelegenheid gesteld zich te beraden over een contra-enquête en bij brief van 3 maart 2006 heeft hij aan het hof medegedeeld dat van de zijde van de man wordt afgezien van het horen van getuigen. Beide partijen hebben vervolgens een conclusie na enquête genomen nadat zij daartoe door het hof in de gelegenheid zijn gesteld.
3. In zijn conclusie na enquête stelt de man dat de vrouw niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs, omdat geen van de gehoorde getuigen de stelling van de vrouw heeft kunnen onderschrijven. Geen van de gehoorde getuigen heeft inzicht kunnen geven in de inkoopprijzen, transportkosten, restauratiekosten, opslagkosten en verkoopprijzen van de oldtimers. Het enige dat is gebleken is dat de man het opknappen van oldtimers als hobby had, hetgeen hij nimmer heeft ontkend. Ook de fiscus heeft de bezigheid van de man steeds als hobbymatige activiteit gezien.
4. In haar conclusie na enquête erkent de vrouw dat zij niet is geslaagd in het leveren van het bewijs dat de man € 50.000,- aan neveninkomsten verdiende met de autohandel, doch de vrouw acht dergelijke inkomsten op basis van de door haar aan het licht gebrachte informatie zeer aannemelijk. De vrouw meent echter wel dat zij er in is geslaagd aannemelijk te maken dat de man aanzienlijke neveninkomsten heeft genoten van circa € 35.000,- per jaar, onder meer op grond van hetgeen de man zelf als getuige heeft verklaard, hetgeen in strijd is met wat hij eerder in de procedure naar voren heeft gebracht. De vrouw stelt dat zij strikt genomen geen bewijs heeft aangeboden van het feit dat de man op jaarbasis daadwerkelijk € 50.000,- per jaar aan extra inkomsten had, doch dat haar bewijsaanbod zag op de algemenere stelling dat de man meer zou hebben verdiend dan in zijn draagkrachtberekening door hem is verantwoord. De vrouw stelt dat het op de weg van de man ligt om het tegendeel te bewijzen, doch biedt deskundigenbewijs aan ter staving de door haar genoemde verkoopwaarde (bedoeld wordt kennelijk de door de vrouw genoemde bruto winst van € 459.000,- over een periode van dertien jaar ofwel circa € 35.000,- per jaar).
5. Op pagina 5 van het beroepschrift van de vrouw staat onder meer letterlijk vermeld: “De vrouw handhaaft en herhaalt haar standpunt dat de man op jaarbasis tenminste euro 50.000,= extra inkomsten had en heeft” en verder op die pagina: “........dat het redelijk is van aanvullende inkomsten ter hoogte van circa euro 50.000,= per jaar uit te gaan..............”. Aan de hand van voornoemde passages mocht het hof naar zijn oordeel in redelijkheid van de vrouw verlangen bewijs te leveren van haar stelling dat de man op jaarbasis tenminste € 50.000,- extra inkomsten had en heeft uit de door hem gedreven autohandel. Het hof passeert derhalve de stelling van de vrouw in haar memorie na enquête dat haar bewijsaanbod zag op de algemenere stelling dat de man meer zou hebben verdiend dan in zijn draagkrachtberekening door hem is verantwoord. Bovendien is een conclusie na getuigenverhoor bedoeld om in te gaan op hetgeen de naar voren gebrachte getuigen hebben verklaard en dient een dergelijke conclusie niet voor het doen van nieuwe stellingen en het wederom aanbieden van bewijs, temeer nu de wederpartij niet meer op die stellingen heeft kunnen reageren, hetgeen het hof in het kader van hoor en wederhoor in strijd acht met een goede procesorde.
6. Het hof is van oordeel dat de vrouw niet in haar bewijsopdracht is geslaagd. In haar memorie na enquête erkent de vrouw zelf dat ze niet is geslaagd in het leveren van het bewijs dat de man € 50.000,- aan extra inkomsten had en heeft uit de door hem gedreven autohandel, terwijl de man in zijn memorie na enquête tot dezelfde conclusie komt. Nu de vrouw niet in haar bewijsopdracht is geslaagd en zij voor het overige geen grieven heeft gericht tegen de door de rechtbank in aanmerking genomen financiële gegevens van de man, op grond waarvan de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie heeft bepaald op € 574,- per maand, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.
7. Het hof ziet geen reden, zoals door de vrouw is verzocht, om de man te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep, en zal dat verzoek derhalve afwijzen.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, van Nievelt en Reinking, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2006.
.