ECLI:NL:GHSGR:2006:BA2775
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verschoningsrecht getuigen in het kader van de Staff Regulations van de Raad van Europa
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om het beroep op het verschoningsrecht van getuigen in een civiele procedure. De zaak betreft de erven van een overleden persoon, die in hoger beroep gingen tegen de Staat. De raadsheer-commissaris had eerder een arrest gewezen waarin hij de procedure tot dat moment had uiteengezet. Naar aanleiding van dit arrest ontvingen de raadsheer-commissaris reacties van het Secretariat General van de Raad van Europa en van de getuigen zelf. De erven en de Staat kregen de gelegenheid om op deze reacties te reageren, wat de erven ook deden, zij het na de gestelde termijn.
De kern van de zaak was het beroep van de getuigen Mol en Schoepfer op hun verschoningsrecht, gebaseerd op artikel 28 van de Staff Regulations van de Raad van Europa. Dit artikel verbiedt (voormalige) medewerkers van de Raad om getuigenverklaringen af te leggen over informatie die zij in de uitoefening van hun functie hebben verkregen, tenzij de Secretaris Generaal toestemming heeft gegeven. In dit geval was die toestemming niet verleend, wat leidde tot de conclusie dat het beroep op het verschoningsrecht gegrond was.
De raadsheer-commissaris oordeelde dat de internationale regeling van toepassing was en dat de getuigen niet verplicht konden worden om te getuigen. De raadsheer-commissaris stelde de erven in de gelegenheid om zich uit te laten over de noodzaak van andere getuigen in de enquête, voordat de procedure verder zou gaan. De beslissing werd op 28 september 2006 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.