GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 20 december 2006
Rekestnummer. : 447-HR-06
Rekestnr. rechtbank : 03-6973
Rekestnr. hof : 1009-H-04
Rekestnr. HR : R05-111HR
[appellant]
wonende te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
verzoeker na verwijzing door de Hoge Raad,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. D.Th.J. van der Klei,
[verweerster],
wonende te Pijnacker,
verweerster na verwijzing door de Hoge Raad,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. H.J.W. Alt.
Voor het procesverloop tot aan de beschikking van de Hoge Raad van 20 januari 2006, verwijst het hof naar die beschikking.
De Hoge Raad heeft bij die beschikking de beschikking van dit gerechtshof van 13 juli 2005 vernietigd, waarna het geding ter verdere behandeling en beslissing is verwezen naar dit hof.
Bij faxbericht, bij het hof ingekomen op 5 april 2006, heeft de procureur van de man een kopie van de uitspraak van de Hoge Raad van 20 januari 2006 toegezonden.
Bij brief, bij het hof ingekomen op 12 april 2006, heeft de procureur van de vrouw verzocht de zaak opnieuw ter hand te nemen.
Op 26 april 2006 heeft de procureur van de man de processtukken uit de drie instanties overgelegd.
Van de zijde van de vrouw is op 3 mei 2006 een schriftelijke reactie ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 8 mei 2006 aanvullende stukken ingekomen.
De mondelinge behandeling heeft op 17 november 2006 plaatsgevonden. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn procureur, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. F. van Schaik. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
Ter zitting is door de procureur van de vrouw het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 5 juli 2004 overgelegd.
Voor de vaststaande feiten verwijst het hof naar de beschikking van 13 juli 2005 van dit hof.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP NA VERWIJZING DOOR DE HOGE RAAD
1. Aan de orde is de verdeling van huwelijksgoederengemeenschap.
2. De Hoge Raad heeft overwogen, dat dit hof de man ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep ter zake van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Om die reden is de beschikking van dit gerechtshof vernietigd en is de zaak terug verwezen.
3. Ter zitting is door de raadsman van de man nader toegelicht dat het geschil zich thans beperkt tot grief 3 van het beroepschrift, en dat grief 3 uit drie onderdelen bestaat:
a) het vaststellen van de peildatum voor de bepaling van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap;
b) het vaststellen van de peildatum voor de bepaling van de waarde van de huwelijksgoederengemeenschap;
c) het aandeel van de man in de vennootschap onder firma dient niet te worden gewaardeerd.
4. Ter zitting heeft de raadsman van de man voorts de grieven voor zover deze betrekking hebben op de beide woningen van partijen en de daaraan verbonden hypothecaire geldleningen ingetrokken.
5. In de laatste alinea van het door de raadsman van de vrouw overgelegde proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 5 juli 2004, is onder meer opgenomen dat “partijen zijn overeengekomen dat als peildatum voor de bepaling van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap zal gelden: 1 januari 2004”.
De man heeft ter zitting betwist dat tussen partijen deze afspraak is gemaakt. Ter onderbouwing van zijn betwisting doet de man een uitdrukkelijk aanbod zijn stelling te bewijzen dat vorenbedoelde afspraak niet is gemaakt tussen partijen. Hij wenst hiertoe te horen de destijds bij de rechtbankzitting aanwezige personen, te weten de rechter, de griffier, de vrouw en haar toenmalige advocaat.
6. Het hof ziet, gelet op het uitdrukkelijke en gespecificeerde bewijsaanbod van de man, alsmede het verhandelde ter terechtzitting, aanleiding om de man - door middel van het horen van getuigen - toe te laten tot het bewijs van zijn stelling dat tussen partijen niet is overeengekomen dat als peildatum voor de bepaling van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap zal gelden 1 januari 2004. Het hof zal het bewijsaanbod van de man derhalve honoreren.
7. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
laat de man toe tot het bewijs van zijn stelling dat tussen partijen niet is overeengekomen dat als peildatum voor de bepaling van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap zal gelden 1 januari 2004, door middel van het horen van getuigen;
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden in één der zalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te ’s-Gravenhage, ten overstaan van mr. Labohm als raadsheer-commissaris;
verzoekt partijen hun verhinderdata op te geven voor de maanden januari 2007 tot en met mei 2007;
de man dient tenminste veertien dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de getuigen aan de procureur van de vrouw en aan de griffier op te geven en voor oproeping van de getuigen zorg te dragen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Labohm en Kleykamp-van der Ben, bijgestaan door mr. Vermaas als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2006.