ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ6600

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/1034 KG
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 21 december 2006 uitspraak gedaan in een hoger beroep van Integra Railinfra Services (IRIS) B.V. tegen een werknemer, hierna te noemen [werknemer]. De zaak betreft de rechtsgeldigheid van een concurrentiebeding dat was opgenomen in de arbeidsovereenkomst van [werknemer]. IRIS had de laatste arbeidsovereenkomst met [werknemer] voor bepaalde tijd gesloten en deze na afloop niet verlengd, onder verwijzing naar bedrijfseconomische omstandigheden. IRIS stelde dat het concurrentiebeding noodzakelijk was om haar investeringen in de werknemer te beschermen en om te voorkomen dat vertrouwelijke informatie naar concurrenten zou lekken. Het hof heeft echter geoordeeld dat IRIS niet voldoende heeft onderbouwd dat er een reëel gevaar bestond voor het delen van vertrouwelijke informatie en dat de belangen van [werknemer] bij het vervallen van het concurrentiebeding zwaarder wegen dan de belangen van IRIS bij handhaving ervan. Het hof heeft de vordering van IRIS tot handhaving van het concurrentiebeding afgewezen en het vonnis van de rechtbank Rotterdam bekrachtigd. Tevens is IRIS veroordeeld in de proceskosten van [werknemer].

Uitspraak

Uitspraak: 22 december 2006
Rolnummer: 05/1034 KG
Zaaknr. rechtbank: 637148 VV EXPL 05-243
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
INTEGRA RAILINFRA SERVICES (IRIS) B.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
appellante,
hierna te noemen: IRIS,
procureur: mr. E.M. van Hilten-Kostense,
tegen
[WERKNEMER],
wonende te X,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [werknemer],
procureur: mr. L.S.J. de Korte.
Het geding
Bij exploot van 11 juli 2005 is IRIS in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van 17 juni 2005, door de kantonrechter te Rotterdam gewezen tussen partijen.
Bij memorie van grieven, tevens inhoudende vermeerdering van eis, heeft IRIS onder overlegging van producties één grief tegen het vonnis aangevoerd en haar eis vermeerderd.
Bij memorie van antwoord heeft [werknemer] zich verzet tegen de vermeerdering van eis en de grief bestreden.
Ten slotte hebben partijen de processtukken gefourneerd en arrest gevraagd. In het dossier van IRIS ontbreekt de pleitnota van haar gemachtigde in eerste aanleg.
De beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de feiten zoals die door de rechtbank onder 2 van het bestreden vonnis zijn vastgesteld, nu die als zodanig in hoger beroep niet worden bestreden.
2. Het gaat, kort samengevat, om het volgende.
2.1 [werknemer], geboren op […] 1980, heeft met IRIS een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten, die liep van 12 augustus 2002 tot 21 december 2002 te 0.00 uur, aanvankelijk voor een nader te bepalen aantal uren en vanaf 1 september 2002 voor 160 uur per maand. Aansluitend hebben partijen een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten die liep van 21 december 2002 tot 20 december 2003 te 24.00 uur. Aansluitend hebben partijen een schriftelijke arbeidsovereenkomst gesloten die liep van 21 december 2003 tot 23 december 2004 te 24.00 uur. Deze laatste arbeidsovereenkomst is niet verlengd.
2.2 Artikel 12 van de laatste arbeidsovereenkomst bevat een concurrentiebeding van de volgende inhoud:
“1. Het is de werknemer verboden gedurende de dienstbetrekking, alsmede binnen 12 maanden na beëindiging van de dienstbetrekking, direct of indirect, fulltime dan wel partieel, in Nederland of elders, een zaak te drijven, te doen drijven, dan wel in loondienst of op enigerlei andere wijze, hetzij direct of indirect, financieel betrokken te zijn waar spoorveiligheid diensten worden verricht zoals bij Integra Beveiliging B.V. cq Integra Spoorveiligheid B.V. cq Integra Rail Infra Services (IRIS) B.V. en aan haar gelieerde ondernemingen, met inbegrip van adviesbureaus, trainings- en opleidingsinstituten. Op straffe van en verbeurte aan Integra Beveiliging B.V. cq Integra Spoorwegveiligheid B.V. cq Integra Rail Infra Services (IRIS) B.V. van een dadelijk en ineens zonder sommatie of ingebrekestelling opeisbare boete groot € 11.345,00 (elfduizend driehonderd en vijfenveertig euro) en
€ 454,00 (vierhonderd en vierenvijftig euro) per dag, onverminderd zijn gehoudenheid aan Integra Beveiliging B.V. cq Integra Spoorveiligheid B.V. cq Integra Rail Infra Services (IRIS) B.V. een volledige schadevergoeding te dezer zake te betalen. Vorenstaande is nadrukkelijk tussen werknemer en werkgever besproken en door beide partijen in de alinea voor dit artikel geaccordeerd. ...”
2.3 [werknemer] heeft bij IRIS gewerkt als veiligheidsfunctionaris in het kader van de spoorwegbeveiliging. Zijn salaris bij IRIS was laatstelijk € 9.13 bruto per uur, exclusief toeslagen.
2.4 [werknemer] is met ingang van 10 januari 2005 in dienst getreden van het uitzendbureau Palante B.V., verder te noemen Palante. Palante zendt haar werknemers onder andere uit naar het nauw aan haar gelieerde bedrijf ISS B.V., verder te noemen ISS. [werknemer] is daar daadwerkelijk werkzaam sedert begin februari 2005, in dezelfde werkzaamheden als bij IRIS. Hij verdient daar € 10,10 bruto per uur, exclusief toeslagen.
2.5 IRIS heeft in eerste aanleg bij wijze van voorlopige voorziening kortweg staking van de werkzaamheden bij Palante dan wel ISS gevorderd, alsmede een verbod tot overtreding van het concurrentiebeding, alles op straffe van een dwangsom. De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen. Hiertegen is IRIS in hoger beroep gekomen.
3. De grief beoogt het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Naar aanleiding van de grief overweegt het hof het volgende.
4.1 Tussen partijen staat vast dat het concurrentiebeding rechtsgeldig is overeengekomen en dat [werknemer] dit beding door zijn werkzaamheden in dienst van Palante overtreedt. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de belangenafweging die kan leiden tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van het beding.
4.2 IRIS heeft de volgende redenen aangevoerd waarom zij het concurrentiebeding heeft opgenomen in haar arbeidsovereenkomsten met werknemers.
a. IRIS heeft grote kosten moeten maken terzake selectie en werving alsmede opleiding van als zodanig erkend personeel.
b. Er bestaat gegronde vrees voor overdracht van vertrouwelijke informatie van het concern waartoe IRIS behoort, aan een concurrent.
c. Eén concurrent krijgt er een ervaren en goed opgeleide arbeidskracht bij.
4.3.1 Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
ad a. IRIS heeft besloten de laatste arbeidsovereenkomst met [werknemer] slechts voor bepaalde tijd te sluiten en deze na afloop niet te verlengen. Dit is een eigen keuze van IRIS geweest, die zij stelt te hebben genomen onder invloed van bedrijfseconomische omstandigheden. Het gevolg van deze keuze is dat IRIS niet meer kan profiteren van de investeringen die zij in [werknemer] heeft gedaan terzake werving, selectie en opleiding. Dit betekent dat deze investeringen geen rol meer kunnen spelen bij de belangenafweging die thans aan de orde is. Hetzelfde geldt voor eventuele kosten van werving en selectie van een opvolger van [werknemer]. Ook deze kosten zijn een gevolg van de keuze van IRIS om met [werknemer] een overeenkomst voor bepaalde tijd af te sluiten en deze niet te verlengen. Ook deze kosten kunnen dan ook geen rol meer spelen. De kantonrechter heeft het feit dat IRIS ervoor heeft gekozen het contract niet te verlengen, dan ook terecht zwaar laten wegen.
4.3.2 ad b. De stelling dat [werknemer] in aanraking zou zijn gekomen met bedrijfsgeheimen c.q. bedrijfsgevoelige informatie van IRIS, heeft IRIS ook in hoger beroep niet onderbouwd. Zij heeft in eerste aanleg slechts zeer mager onderbouwd om welke bedrijfsgeheimen c.q. bedrijfsgevoelige informatie het zou gaan. Zij heeft in eerste aanleg op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat [werknemer] van deze door IRIS gestelde bedrijfsgeheimen gebruik heeft gemaakt of gebruik zal maken. In hoger beroep heeft zij alleen gewezen op het feit dat [werknemer] beschikte over telefoonlijsten van IRIS. Zij heeft echter op geen enkele wijze onderbouwd dat IRIS enig nadeel ondervindt van het feit dat [werknemer] beschikt over telefoonlijsten van IRIS. De conclusie moet zijn dat er na afloop van de laatste arbeidsovereenkomst tussen partijen geen enkele vrees was voor overdracht van vertrouwelijke informatie van het concern van IRIS aan een concurrent.
4.3.3 ad c. Als het concurrentiebeding van [werknemer] blijft bestaan, kan IRIS verhinderen dat een ervaren en goed opgeleide arbeidskracht bij een concurrent van IRIS in dienst treedt. Het hof constateert dat het verhinderen dat een ervaren en goed opgeleide arbeidskracht bij een concurrent van IRIS in dienst treedt, het enige belang was dat IRIS voorafgaand aan het kort geding in eerste aanleg had bij handhaving van het concurrentiebeding.
4.4.1 Hiertegenover staan de volgende belangen van [werknemer] bij vernietiging van het concurrentiebeding. Er is bij een dienstverband met Palante sprake van een aanzienlijke positieverbetering bij [werknemer]. Hij verdient per maand exclusief toeslagen bijna € 300,- meer, terwijl studiekosten voor rekening van de werkgever komen en er geen non-concurrentiebeding is.
4.4.2 [werknemer] heeft een beperkte vooropleiding genoten. Bij IRIS heeft [werknemer] diverse diploma’s gehaald. Daardoor is hij onbetwist een gewilde werknemer geworden in de branche waarin IRIS werkzaam is. Buiten deze branche zal hij gezien zijn beperkte vooropleiding moeite hebben een baan te vinden met een loon dat vergelijkbaar is met het loon bij IRIS.
4.4.3 Door [werknemer] behaalde diploma’s en certificaten hebben een beperkte geldigheidsduur. Regelmatig moeten hertoetsen worden gedaan. Daarvoor geldt als eis dat voorafgaand daaraan een fors aantal uren gewerkt is in de branche. Bij handhaving van het concurrentiebeding dreigen diploma’s en certificaten te vervallen.
4.5 Naar het oordeel van het hof is het, gezien het zeer beperkte belang dat IRIS heeft bij handhaven van het beding tegenover het grote belang dat [werknemer] heeft bij verval van het beding, zeer waarschijnlijk dat het concurrentiebeding in een bodemprocedure wordt vernietigd. De grief faalt. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen.
5. IRIS heeft bij vermeerdering van eis een voorschot op de vast te stellen schadevergoeding wegens overtreding van het concurrentiebeding gevorderd. Het hof acht de vermeerdering van eis niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Het hof zal deze vordering van IRIS afwijzen, nu het zeer waarschijnlijk is dat het concurrentiebeding in een bodemprocedure vernietigd wordt.
6. Het hof zal IRIS als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep veroordelen.
De beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, van 17 juni 2005;
wijst de in hoger beroep ingestelde vordering van IRIS af;
veroordeelt IRIS in de proceskosten in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [werknemer] begroot op € 1.138,-, waarvan € 244,- aan verschotten en € 894,- aan salaris van de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. Schuering, M.J. van der Ven en J.W. van Rijkom en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2006 in aanwezigheid van de griffier.