ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ6570

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/251
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid verhuurder voor verloren inboedel na ontruiming

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 december 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van de verhuurder, Stichting Clavis, voor de verloren inboedel van de huurster na een ontruiming. De huurster, die in hoger beroep was gekomen tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Middelburg, stelde dat zij niet de gelegenheid had gekregen om haar spullen uit de woning mee te nemen na de ontruiming. De huurster had de woning gehuurd vanaf 1 december 1996 en was op 18 december 2001 ontruimd op basis van een vonnis van de kantonrechter wegens huurachterstand. De huurster voerde aan dat zij niet in staat was om haar goederen te redden, omdat zij pas na de ontruiming bij de woning arriveerde. Het hof oordeelde dat de betekening van het ontruimingsvonnis en de aanzegging op de juiste wijze had plaatsgevonden en dat de huurster voldoende gelegenheid had om haar spullen te redden. Het hof concludeerde dat de huurster niet in haar bewijsopdracht was geslaagd en bekrachtigde het eindvonnis van de rechtbank, waarbij de vorderingen van de huurster werden afgewezen. De huurster werd veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Uitspraak: 22 december 2006
Rolnummer: 05/251
Zaaknummer rechtbank: 31/03
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[HUURSTER],
wonende te [X],
appellante,
hierna te noemen: [huurster],
procureur: mr. H.C. Grootveld,
tegen
STICHTING CLAVIS,
gevestigd te Terneuzen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Clavis,
procureur: mr. J.C. Meijroos.
Het verloop van het geding
Bij exploot van 9 februari 2005 is [huurster] in hoger beroep gekomen van de von-nis-sen van 26 november 2003 (hierna: het tussenvonnis) en 26 januari 2005 (het eind-vonnis) van de rechtbank Middel-burg, gewezen tussen partijen.
Bij memorie van grieven heeft [huurster] zes grie-ven aangevoerd (twee tegen het tus-senvonnis; vier tegen het eindvonnis), die door Clavis bij memorie van ant-woord zijn bestreden.
Tot slot hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
De beoordeling
1. Het hof gaat uit van de feiten zoals die door de rechtbank sub 2.1. t/m 2.5. van het tussenvonnis zijn vastgesteld, nu die als zodanig in hoger beroep niet worden bestre-den.
2. Het gaat, kort gezegd, om het volgende.
2.1. [huurster] huurde met ingang van 1 december 1996 en voor onbepaalde tijd van (de rechtsvoorganger van) Clavis de woning [straatnaam] te [X] ("de wo-ning").
2.2. Artikel 17.5. van de "Algemene voorwaarden huurovereenkomst zelfstandige woonruimte", die deel uitmaken van de huurovereenkomst tussen partijen, luidt als volgt:
"De na beëindiging van de overeenkomst door huurder in het gehuurde achtergelaten goede-ren vervallen aan verhuurder en worden op kosten van huurder verwijderd, waarbij verhuurder tot geen enkele vergoeding verplicht is. (…)"
2.3. Bij (verstek-)vonnis van 21 november 2001 heeft de kantonrechter te [X] op vordering van Clavis de huurovereenkomst - wegens een fikse huurach-ter-stand - ontbonden en [huurster] onder meer ver-oordeeld om binnen 14 dagen na be-tekening aan haar van dat vonnis de woning te ontruimen ("het ontruimingsvonnis") .
2.4. Op 26 november 2001 is het ontruimingsvonnis aan het adres [straatnaam] te [X], middels het achterlaten van een afschrift van het exploot in een ge-slo--ten envelop, aan [huurster] betekend met het bevel de woning bin-nen 14 dagen te verla-ten. Op 10 december 2001 is aan voormeld adres, wederom middels het achterlaten van een afschrift van het exploot in een gesloten envelop, aan [huurster] aangezegd dat de ontruiming zou plaatsvinden op 18 december 2001 om 13.15 uur.
2.5. Op 18 december 2001 - blijkens het door [huurster] overgelegde exploot: vanaf 13.15 uur - heeft de ontruiming van de woning plaatsgevonden.
2.6. Gedurende de periode 11 januari 2000 tot 3 april 2002 stond [huurster] in de ba-sis-administratie van de gemeente [X] ingeschreven op het adres [straatnaam]; sedert 3 april 2002 staat zij ingeschreven op het adres [x-straat] te [X].
2.7. [huurster] heeft op 18 december 2001 een verklaring met de volgende inhoud on-dertekend:
"AFSTANDSVERKLARING
Ondergetekende: M.B.G.J. [huurster],
Straat: [x-straat]
Woonplaats: [X]
Eigenaar van de goederen uit de woning aan de [straatnaam], welke op 18-12-01 na wet-telijke ontruiming op straat zijn gezet door personeel van de afdeling Facilitair Bedrijf van de Sector Stadsontwikkeling en -beheer zijn vervoerd en opgeslagen op het terrein van de ge-meentelijke remise, verklaart hierbij ten gunste van de gemeente [X] afstand te doen van deze goederen."
2.8. [huurster] vorderde in eerste aanleg, kort gezegd, verklaring voor recht dat Clavis jegens haar aansprakelijk is voor de door haar geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, met veroordeling van Clavis tot vergoeding van die schade, na-der op te maken bij staat, alsmede proceskosten.
2.9. In het tussenvonnis is [huurster] toegelaten te bewijzen dat zij, toen zij, na van de ontruiming op de hoogte te zijn gekomen, bij de woning aankwam, niet meer de gele-genheid heeft gekregen de woning binnen te gaan en nog spullen mee te ne-men. Nadat getuigen zijn gehoord is en partijen elk nog een conclusie hebben ge-no-men is eind-vonnis gewezen, waarbij de vorderingen zijn afgewezen en [huurster] in de pro-ceskosten is veroordeeld.
3. De vragen die met de grieven en de toelichting daarop aan het hof worden voorge-legd zullen hieronder worden besproken.
betekening ontruimingsvonnis en ontruimingsaanzegging
4.1. Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of de betekening van het ontrui-mingsvonnis en de aanzegging van de ontruiming op juiste wijze is geschied. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat [huurster] haar woonstede in de woning heeft gehad. Of dit nog het geval was op het moment waarop het ontruimingsvonnis en de aanzegging van de ontruiming aldaar werden betekend moet worden beant-woord aan de hand van artikel 1:11, eerste lid, BW. Volgens [huurster] was zij toen reeds feitelijk verhuisd naar de [x-straat] in [X], echter, zij heeft eveneens ge-steld dat zij ten tijde van de ontruiming nog druk doende was met het opnieuw in-richten van haar nieuwe woning en het daarheen overbrengen van haar spullen, als-mede dat zich naast een complete inboedel in de woning ook nog allerhande waarde-volle spullen bevonden. Dit een en ander, gevoegd bij het feit dat [huurster] zich nog niet in de gemeentelijke basisadministratie op het nieuwe adres had laten inschrij-ven, leidt tot het oordeel dat nog in onvoldoende mate sprake is van daden waaruit de wil om de woonstede in de woning prijs te geven blijkt. De hiervoor bedoelde beteke-ning en aanzegging konden dan ook rechtsgeldig op het adres van de woning plaats-vinden.
4.3. Het voorgaande wordt niet anders indien juist zou zijn dat de door Clavis bij de be-tekening, aanzegging en ontruiming ingeschakelde deurwaarder zou hebben geweten dat [huurster] al was verhuisd naar de [x-straat] en aldaar ook exploten - naar het hof be-grijpt: in opdracht van anderen dan Clavis - heeft betekend. Van [huurster] mocht wor-den verlangd dat zij - zolang geen sprake is van prijs geven van de woonstede in de zin van voormeld artikellid - ervoor zorgt dat zij haar post in de woning regelmatig ophaalt.
stelplicht en bewijslast
5.1. Voorts is in geschil of [huurster] door de rechtbank terecht met het in het tussen-von-nis omschreven bewijs is belast. [huurster] meent dat dit niet het geval is. Zij voert daartoe aan dat het door haar aan haar vordering uit onrechtmatige daad ten grond-slag gelegde feitencomplex niet door Clavis gemotiveerd is betwist, zodat een bewijs-opdracht aan [huurster] niet aan de orde diende te komen. Subsidiair stelt zij dat de rechtbank artikel 150 Rv onjuist heeft uitgelegd. Het hof overweegt dien-aan-gaande als volgt.
5.2. Zoals uit hetgeen hierboven sub 4 is overwogen blijkt, is aan de formaliteiten om tot ontruiming over te gaan voldaan. Clavis behoefde [huurster] niet verdergaand te informeren dan zij aldus heeft gedaan. Voorts is van belang de sub 2.2. geci-teer-de bepaling, waarop Clavis zich heeft beroepen en die in ieder geval het vermoeden rechtvaardigde dat [huurster] geen prijs meer stelde op de achtergelaten goederen. Voorts was er de door [huurster] ten behoeve van de gemeente ondertekende af-stands--verklaring, die weliswaar niet ten behoeve van Clavis is afgegeven maar waar-aan in het licht van het voorgaande wel een (extra) aanwijzing kan worden ont-leend dat [huurster] geen interesse meer in de in de woning achtergelaten goe-deren had.
5.3. Dat er door Clavis andere zaken dan vuilnis in de vuilniswagen zijn gegooid voor-dat [huurster] na de aanvang van de ontruiming bij de woning aankwam is door [huurster] in het geheel niet onderbouwd, laat staan aannemelijk gemaakt. Voorts heeft [huurster] op geen enkele wijze concreet onderbouwd dat er goederen in de container zijn gegooid waaraan zij nog belang hechtte doch die door de door haar gestelde ruwe aanpak zijn beschadigd of verloren gegaan. Het hof gaat daarom aan die stellingen voorbij. Dat [huurster] aan Clavis heeft kenbaar gemaakt alsnog goe-deren uit de container te willen hebben, danwel dat zij niet de gelegenheid zou heb-ben gehad om daaruit nog goederen mee te nemen, danwel dat haar dit door Clavis zou zijn belet, heeft [huurster] niet gesteld, zodat het hof het ervoor houdt dat dit niet het geval was.
5.4. Gelet op het bovenstaande heeft de rechtbank - naar het oordeel van het hof: terecht - geoordeeld dat alleen sprake was van onrechtmatig handelen door Clavis indien Clavis [huurster] (desgevraagd) niet de gelegenheid zou hebben gegeven c.q. haar zou heb-ben belet om alsnog goederen uit de woning mee te nemen. Dit een en ander is door [huurster] gesteld en naar het oordeel van het hof door Clavis vol-doen-de gemoti-veerd weersproken. Bewijslevering was dan ook noodzakelijk. De recht-bank heeft [huurster] als eiseres terecht met dit bewijs belast. Van onjuiste uitleg of toepassing van artikel 150 Rv is dan ook geen sprake.
bewijswaardering
6.1. Dan komt vervolgens de bewijswaardering aan de orde. Volgens [huurster] is zij in het haar opgedragen bewijs geslaagd. Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
6.2. Ook wanneer verklaringen van alle gehoorde getuigen, waaronder derhalve ook die van [huurster], ten volle in de waardering worden betrokken, dan komt het hof tot het oor-deel dat [huurster] niet in het haar opgedragen bewijs is geslaagd.
6.3. Daarbij is in aan-merking geno-men dat geen van de getuigen, dus ook [huurster] niet, heeft ver-klaard dat [huurster], nadat zij bij de woning was aangekomen, aan een van dege-nen die zij daar bij de ontruiming aantrof heeft medegedeeld dat zij nog be-paalde goederen (anders dan de zonnehemel, waarover onder 6.5. meer) zou willen meenemen. Een dergelijk verzoek had in dit geval (zie met name hierboven sub 5.2.) wel van haar mogen worden verlangd.
6.4. Verder heeft [huurster] verklaard dat zij niet verder heeft kunnen komen dan de gang, omdat mensen in de woning bezig waren om haar spullen naar buiten te bren-gen. Een dergelijk "feitelijk obstakel" is niet hetzelfde als "geen gelegenheid geven" in de zin van de bewijsopdracht en staat op zich ook niet aan "gelegenheid geven" in de weg: [huurster] had immers bijvoorbeeld ook beneden kunnen wachten tot zij iets van haar gading zag "langskomen" en dan kunnen zeggen dat zij dit wilde behouden.
6.5. Voorts is in aanmerking genomen dat getuige Bervoets (gemeente amb-te--naar) heeft verklaard dat [huurster] tijdens zijn bezoek aan de [huurster] in de [x-straat] - kort na de aanvang van de ontruimingswerkzaamheden - heeft aan-ge-geven alleen "de zonnehemel" te willen behouden, alsmede dat hij vervolgens aan de deur-waarder heeft meegedeeld dat alles weg kon op de zonnehemel na, en dat die zon-ne-hemel in de tuin moest worden gezet, en voorts dat hij zeker weet dat de zonnehe-mel daar nog een paar dagen heeft gestaan. Dit laatste is door [huurster] vervolgens niet weer-sproken, zodat het hof van de juistheid daarvan uitgaat.
6.6. De enige die heeft verklaard dat [huurster] in de woning niet verder moch-t dan de keuken, is de heer [A]. Deze verklaring acht het hof niet van zwaar-wegend belang, nu deze afwijkt van hetgeen [huurster] ter zake zelf heeft verklaard en voorts de getuigen Dielen (kandidaat-gerechtsdeurwaarder) en Roger (uitvoerder bij Clavis) hebben verklaard dat zij [huurster] naar binnen hebben laten gaan en heb-ben gezien dat zij vervolgens met twee jacks en een plastic zak met inhoud (Dielen) c.q. een tas en een paar jassen over haar arm (Roger) naar buiten kwam.
6.7. [huurster]s stelling dat zij in paniek was is onvoldoende om in dit geval tot een an-der oordeel te komen. Zij stond er immers niet geheel alleen voor. Uit de getuigen-verklaringen blijkt genoegzaam dat de heer [A] van de [x-straat] met haar mee gegaan is naar de woning en vervolgens ook met haar mee in de woning is gegaan. Een van haar zoons heeft verklaard dat hij ongeveer 20 minuten na zijn moeder ook vanuit de [x-straat] naar de woning is gegaan en heeft gezien dat er spullen in de vrachtwagen werden geladen en dat zijn moeder stond toe te kijken. Clavis mocht er derhalve naar het oordeel van het hof vanuit gaan dat er voor [huurster] voldoende gelegenheid was om desgewenst - in ieder geval een gedeelte van - de huisraad etc. "te redden".
6.8. Tot slot is niet weersproken de verklaring van de dochter van [huurster], die heeft ver-klaard dat zij bij de ontruiming heeft gevraagd of zij nog een zwembad uit de wo-ning mocht mee-nemen en dat haar toen door de deurwaarder is toegestaan dit uit de woning te halen als dit daar nog was. Dat dit zwembad door haar vervolgens niet werd aangetroffen kan niet tot het opgedragen bewijs bijdragen, nu niet is gesteld, laat staan aanneme-lijk ge-maakt, dat dit zwem-bad direct voorafgaand aan de ont-rui-ming nog in de woning aanwezig was. Ook indien wordt aangenomen dat [huurster] van een en ander niet op de hoogte was, is dit een ondersteuning voor de juistheid van de stelling van Clavis, inhoudende dat geen sprake was van geen ge-legenheid geven tot c.q. beletten van het alsnog meenemen van zaken uit de woning.
6.9. Anders dan [huurster] heeft aangevoerd, zijn de in de contra-enquête gehoorde getuigen niet aan te merken als partijgetuige in de zin van artikel 164, tweede lid, Rv., nu Clavis niet de met bewijs belaste partij is. Andere redenen om de verklaring van deze getuigen niet mee te wegen als voormeld ziet het hof niet.
conclusie
7.1. Het bovenstaande leidt ertoe dat de grieven falen.
7.2. Het eindvonnis zal dan ook worden bekrachtigd. Nu in het dictum van het tus-senvonnis geen te executeren beslissingen zijn vermeld zal in het dictum van dit arrest daaromtrent niets worden opgenomen.
7.3. [huurster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Middel-burg van 26 januari 2005, gewezen tussen partijen;
- veroordeelt [huurster] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op dit arrest aan de zijde van Clavis begroot op € 291,= aan verschotten en € 894,= aan salaris procureur;
- verklaart voormelde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.H. van Coeverden, M.J. van der Ven en
J.W. van Rijkom en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2006 in aanwezigheid van de griffier.