ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ6545

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
574-R-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Gerretsen-Visser
  • Van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een mentorschap in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 29 november 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de benoeming van mentoren voor de betrokkene, die verblijft in een psychiatrisch centrum. De betrokkene, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H. Bijlsma, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank te Rotterdam van 8 februari 2006, waarin een mentorschap werd ingesteld over haar en haar zonen als mentoren werden benoemd. De betrokkene betoogt dat zij in staat is haar niet-vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen en dat het mentorschap, gezien haar verblijf op basis van een rechterlijke machtiging, geen meerwaarde heeft. Tijdens de zitting heeft de advocaat van de betrokkene aangegeven dat zij de noodzakelijke medicatie accepteert, maar wantrouwt jegens de medische wereld. Het hof overweegt dat voor het instellen van een mentorschap vereist is dat iemand tijdelijk of duurzaam niet in staat is om zijn belangen zelf te behartigen. Het hof concludeert dat, hoewel de omstandigheden ten tijde van de beschikking aanwezig waren, de rechterlijke machtiging voldoende waarborgen biedt voor de zorg van de betrokkene. De zonen hebben geen verweer gevoerd en zijn niet verschenen, waardoor het hof oordeelt dat het mentorschap niet langer noodzakelijk is. De bestreden beschikking wordt vernietigd en het verzoek van de zonen tot het instellen van een mentorschap wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 29 november 2006
Rekestnummer. : 574-R-06
Rekestnr. rechtbank : GZ VERZ 06-176
[De betrokkene],
thans verblijvende in een psychiatrisch centrum te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de betrokkene,
procureur mr. E.J.P. Nolet.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [Zoon 1],
wonende te [woonplaats],
en
2. [zoon 2],
wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de zonen.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De betrokkene is op 27 april 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank te Rotterdam van 8 februari 2006, waarbij een mentorschap is ingesteld over de betrokkene en waarbij de zonen tot mentor zijn benoemd.
Van de zijde van de betrokkene zijn bij het hof op 20 juli 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 25 oktober 2006 is de zaak mondeling behandeld. Namens de betrokken is haar advocaat verschenen, mr. H. Bijlsma. De betrokkene en de zonen zijn hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Mr. Bijlsma heeft het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de kantonrechter in de rechtbank te Rotterdam.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De betrokkene verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen omdat ze zich daarmee niet kan verenigen. De betrokkene stelt dat zij ten volle in staat is haar niet-vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Bovendien verbleef zij met een rechterlijke machtiging in het [medisch centrum] te [woonplaats] (thans verblijft zij in een psychiatrisch centrum te [woonplaats]), welke machtiging voldoende waarborgen geeft om ervoor te zorgen, dat zij de noodzakelijke medicatie en medische behandelingen ontvangt. Gelet hierop is volgens de betrokkene het benoemen van mentoren onnodig.
2. Ter terechtzitting van het hof heeft mr. Bijlsma medegedeeld dat de betrokkene in [woonplaats] verblijft op basis van een rechterlijke machtiging, welke machtiging tot in ieder geval april 2007 van kracht is. Mr. Bijlsma heeft medegedeeld dat, indien de situatie van de betrokkene niet verandert, de rechterlijke machtiging volgend jaar naar alle waarschijnlijkheid zal worden verlengd. De betrokkene accepteert thans volgens mr. Bijlsma de noodzakelijke medicatie, doch wantrouwt nog immer de medische wereld. Om die reden wil de betrokkene niet eten maar accepteert daarentegen wel infuus en sondevoeding. De betrokkene erkent dat ze Parkinson heeft maar houdt vast aan haar standpunt dat ze verder niet ziek is.
3. Het hof overweegt als volgt. Conform het bepaalde in artikel 1:450 lid 1 BW is voor het instellen van een mentorschap vereist dat een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Naar het oordeel van het hof waren de voorwaarden voor het instellen van een mentorschap ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig en zijn zij in beginsel nog steeds aanwezig. Zulks neemt echter niet weg dat de betrokkene in casu op basis van een rechterlijke machtiging in [woonplaats] verblijft, welke machtiging naar het oordeel van het hof voldoende waarborgen geeft om er voor te zorgen, dat de betrokkene de noodzakelijke medicatie en medische behandelingen krijgt. Gelet hierop, alsmede gelet op het feit dat de zonen, behoudens de gestelde noodzakelijke medicatie en medische behandelingen ten behoeve van de betrokkene, geen andere argumenten naar voren hebben gebracht op grond waarvan een mentorschap over de betrokkene (nog immer) noodzakelijk zou zijn, is het hof in de omstandigheden van dit geval van oordeel dat de belangen van de zonen door middel van de rechterlijke machtiging voldoende worden gewaarborgd. Nu de zonen in hoger beroep geen verweer hebben gevoerd en evenmin ter terechtzitting van het hof zijn verschenen, teneinde hun verzoek nader te motiveren, ziet het hof geen noodzaak om het mentorschap over de betrokkene, mede gelet op het vorenstaande, te handhaven. Hetgeen in hoger beroep voorts nog naar voren is gebracht behoeft naar het oordeel van het hof geen bespreking omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden. De bestreden beschikking dient derhalve te worden vernietigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de zonen tot het instellen van een mentorschap over de betrokkene af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Gerretsen-Visser en Van der Burght, bijgestaan door Suderée als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2006.