ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ6162

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2200081405
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep inzake G-rekeningovereenkomst en inlenersaansprakelijkheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 13 december 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 24 januari 2005. De verdachte, geboren in 1956, was in eerste aanleg vrijgesproken van meerdere tenlasteleggingen, maar was wel veroordeeld tot een geldboete van € 2.000,- voor het onder 2 tenlastegelegde. De advocaat-generaal had in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 9.000,-, subsidiair 95 dagen hechtenis.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte als administrateur/boekhouder van een agrarisch loonbedrijf geldbedragen van de G-rekening heeft overgemaakt aan de belastingdienst ter voldoening van verschuldigde omzetbelasting. De G-rekening was echter slechts onder bepaalde voorwaarden te gebruiken, en het hof oordeelde dat niet was aangetoond dat de verdachte deze voorwaarden had nageleefd. De verdachte heeft de betalingen verricht aan de ontvanger der rijksbelastingen, wat volgens de G-rekeningovereenkomst inlenersaansprakelijkheid niet als onttrekking aan het pandrecht kan worden beschouwd.

Het hof concludeert dat de verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 348, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De vrijspraak is gebaseerd op het feit dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig is bevonden aan de tenlastegelegde feiten. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en spreekt de verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000814-05
Parketnummer(s): 09-017062-03
Datum uitspraak: 13 december 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 24 januari 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956,
adres: [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
29 november 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde tot een geldboete ter hoogte van € 9.000,-, subsidiair 95 dagen hechtenis.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 2.000,- subsidiair 40 dagen hechtenis.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Bij akte van 3 juli 2006 is het door het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep ingetrokken.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraken.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting staat vast dat de verdachte in zijn hoedanigheid van administrateur/ boekhouder van [een agrarisch loonbedrijf], een eenmanszaak v[X], geldbedragen van de G-rekening van genoemde [X] heeft betaald aan de belastingdienst ter voldoening van door [X] in het kader van zijn bedrijfsvoering, het uitlenen van arbeidskrachten, verschuldigde omzetbelasting. Het gebruik van de G-rekening ter voldoening van deze omzetbelasting was slechts onder bepaalde voorwaarden toegestaan, aan welke voorwaarden in dit geval niet was voldaan. Daarom is niet onaannemelijk dat de verdachte deze betalingen aan de fiscus heeft verricht in strijd met daarvoor geldende regels van burgerlijk en/ of fiscaal recht.
Het hof is echter tot het oordeel gekomen dat de verdachte zich door die betalingen te verrichten niet heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 348, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals hem is tenlastegelegd. Daartoe wordt overwogen dat blijkens de in april 2000 tussen [X], de ontvanger der rijksbelastingen, het Lisv/GUO en de Rabobank gesloten “G-rekeningovereenkomst inlenersaansprakelijkheid” (proces-verbaal, blz. [-]) tussen die partijen is overeengekomen dat de saldi van de G-rekening in onderpand worden gegeven aan de ontvanger en het Lisv gezamenlijk en dat die verpanding geacht wordt te zijn geëffectueerd telkens op het moment dat bedragen op de
G-rekening worden gecrediteerd. Dit betekent dat de verdachte, door gelden van de G-rekening over te maken aan de ontvanger der rijksbelastingen ter voldoening van verschuldigde omzetbelasting, betalingen heeft verricht aan (één van) de pandhouder(s). Om deze reden is geen plaats voor het oordeel dat de verdachte de met die betalingen gemoeide geldbedragen heeft onttrokken aan het pandrecht in de zin van genoemd artikel 348, eerste lid.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. S.C.H. Koning,
mr. J. Borgesius en mr. S.K. Welbedacht,
in bijzijn van de griffier mr. J.P. Lahr.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 december 2006.