ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ5784

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/114
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.V. van den Berg
  • J. Vrij
  • M.J. Kuiper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wateroverlast door hevige regenval en de inspanningsverplichting van het hoogheemraadschap

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, hebben appellanten, agrarische ondernemers, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft wateroverlast die optrad in september 2001 als gevolg van langdurige en hevige regenval. Appellanten, die hun percelen in de Polder Bleiswijk hebben, stelden dat het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (hierna: Schieland) onrechtmatig heeft gehandeld door niet voldoende maatregelen te nemen om wateroverlast te voorkomen. De rechtbank had hun vorderingen afgewezen, waarop zij in hoger beroep gingen.

De appellanten voerden aan dat Schieland tekortgeschoten was in zijn verplichtingen, met name door onvoldoende voorbemaling en het niet adequaat reageren op storingen van de gemalen. Het hof oordeelde dat Schieland een inspanningsverplichting heeft en dat het niet kan worden verwacht dat gemalen volledig storingsvrij zijn. Het hof concludeerde dat Schieland voldoende maatregelen had genomen en dat de wateroverlast niet uitsluitend aan hun nalatigheid kon worden toegeschreven. De grieven van appellanten werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van waterbeheerders in het kader van waterhuishouding en de noodzaak van adequate maatregelen bij extreme weersomstandigheden. Het hof stelde vast dat de wateroverlast het gevolg was van een combinatie van hevige regenval en de reeds verzadigde bodem, en dat Schieland niet onrechtmatig had gehandeld door niet in alle gevallen wateroverlast te kunnen voorkomen. De kosten van het hoger beroep werden aan appellanten opgelegd.

Uitspraak

HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, eerste civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van:
1. [APPELLANT 1],
gevestigd te [plaatsnaam],
2. [APPELLANT 2],
wonende te [plaatsnaam],
3. [APPELLANT 3],
wonende te [plaatsnaam],
appellanten,
hierna te noemen: tezamen [appellanten] en ieder voor zich appellant 1, appellant 2 en appellant 3,
procureur: mr. E.J.P. Nolet,
tegen
HET HOOGHEEMRAADSCHAP VAN SCHIELAND EN DE KRIMPENER-WAARD (waarin is opgegaan het Hoogheemraadschap van Schieland),
zetelende te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Schieland,
procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 16 november 2004 zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 18 augustus 2004, door de rechtbank te Rotterdam gewezen tussen partijen (of hun rechtsvoorgangers). Bij memorie van grieven (met producties) hebben [appellanten] vijf grieven tegen het vonnis aangevoerd, welke door Schieland bij memorie van antwoord (met producties) zijn bestreden. Op 4 september 2006 hebben partijen de zaak voor het hof doen bepleiten, [appellanten] door mr. P. Willems, advocaat te Capelle aan den IJssel, en Schieland door mr. L.C. Dufour, advocaat te Amsterdam, beiden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Partijen zijn niet opgekomen tegen de in de rechtsoverwegingen 1.1 tot en met 1.5 van het bestreden vonnis door de rechtbank vastgestelde feiten; hierover bestaat tussen partijen verder ook geen geschil. Het hof zal daarom eveneens van deze feiten uitgaan. Met in achtneming hiervan en gezien de stukken gaat het in deze zaak om het volgende. [appellanten] zijn agrarische ondernemers. Zij telen onder meer aardappelen en spruiten. [appellant 1] doet dat op percelen, gelegen in de Polder Bleiswijk. Het peilgebied waarin de percelen zijn gelegen, wordt onder meer bemalen door gemaal De Kooi. [appellant 2] teelt zijn producten op een perceel dat eveneens gelegen is in de Polder Bleiswijk. Het peilgebied waarin zijn perceel is gelegen, wordt bemalen door het gemaal Anjerweg/Albert van ’t Hartweg (verder: het gemaal Anjerweg). Het perceel waarop [appellant 3] producten teelt, is gelegen in de polder De Wilde Venen. Schieland is belast met het oppervlaktewaterbeheer in (onder meer) de genoemde polders. In de periode van 19 tot en met 21 september 2001 is sprake geweest van langdurige en hevige regenval. De percelen van [appellanten] zijn in die periode onder water komen te staan.
2. [appellanten] hebben bij de rechtbank (kort samengevat) gevorderd dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat Schieland jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld, Schieland zal veroordelen hun schade, nader op te maken bij staat doch minimaal een voor elk opgegeven bedrag, te vergoeden en Schieland zal veroordelen binnen drie maanden na betekening van het vonnis zodanige waterbeheerskundige voorzieningen te treffen dat herhaling van schadeveroorzakende gebeurtenissen in de toekomst voorkomen wordt. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.
3. De eerste grief is gericht tegen de overweging (3.2) van de rechtbank dat [appellanten], die erkennen dat 80 tot 90 mm neerslag in twee dagen erg veel is doch stellen dat het zeker geen zeldzaamheid betreft, eraan voorbij gaan dat niet slechts sprake was van zeer hevige regenval in een korte periode, maar dat door voorafgaande regenval eveneens de bodem was verzadigd en de regenbassins vol waren. Zij stellen dat die verzadiging van de grond het gevolg was van tekortschieten van Schieland in de uitvoering van zijn wettelijke taak tot handhaving van een zodanig waterpeil dat wateroverlast niet kan optreden; de tegen wateroverlast getroffen maatregelen zijn volgens hen niet voldoende. Zij stellen voorts dat onder meer [appellant 2] al sinds het begin van de jaren 90 wateroverlast ondervindt en dat hij op 10 november 2000 aan Schieland heeft gemeld dat het gemaal Anjerweg onvoldoende capaciteit had, dat zij in de loop der jaren vele klachten bij Schieland hebben neergelegd, dat bij genoemd gemaal kort voor en op 19 september 2001 storingen zijn opgetreden, welke aan Schieland zijn gemeld, en dat ook is gemeld dat de tochten en watergangen voor 19 september 2001 vol waren gelopen, doch dat Schieland ervoor heeft gekozen niet voor te bemalen en de aanwezige noodpompen niet in te zetten. [appellanten] voeren aan dat Schieland na september 2001 wel maatregelen heeft genomen, maar dat het die al veel eerder had moeten treffen. De tweede grief keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat Schieland een beroep op overmacht toekomt. Zij voeren aan dat de gemalen niet storingsvrij zijn en dat al bekend was dat het gemaal in de Overbuurtspolder onvoldoende capaciteit had, maar dat dat niet was verholpen en dat alleen al daarom het tekortschieten van Schieland vaststaat. Ook voeren [appellanten] aan dat de waterhuishouding door diverse ontwikkelingen tegenwoordig veel zwaarder belast wordt dan vroeger, op grond waarvan Schieland zijn beleid dient aan te passen. Zij stellen dat Schieland op die ontwikkelingen onvoldoende heeft ingespeeld. Tenslotte stellen zij dat het hoogheemraadschap heeft nagelaten voor te bemalen en dat het water op 19 september 2001, voor de regenval begon, boven het streefpeil stond. Met de derde grief vallen [appellanten] het oordeel van de rechtbank aan dat gezien de combinatie van zeer hevige regenval, verzadigde bodems en volle regenbassins wateroverlast niet te voorkomen was geweest, ook niet als Schieland niets te verwijten is. Zij voeren aan dat, als Schieland geen verwijten zouden kunnen worden gemaakt, de bodem niet verzadigd was geweest, er voorbemalen was en de noodbemaling veel eerder was ingezet en dat in dat geval wateroverlast vermoedelijk te voorkomen of te beperken was geweest . Zij stellen dat het in het gebied weliswaar van 19 tot en met 21 september 2001 langdurig en hevig geregend heeft, maar dat zich in de afgelopen periode van tientallen jaren regelmatig neerslag van vergelijkbare intensiteit heeft voorgedaan die nooit tot wateroverlast of schade c.q. verzadiging van de percelen heeft geleid. De vierde grief is gekant tegen de overweging van de rechtbank dat [appellanten] onweersproken hebben gelaten het verweer van Schieland (hof: bedoeld zal zijn de betwisting door Schieland) dat wateroverlast kan zijn veroorzaakt door aanleg van het HSL-tracé. Zij voeren aan dat Schieland niet heeft ingespeeld op de zwaardere eisen die het gevolg zijn van de wijziging van de omstandigheden in het beheersgebied, waaronder de aanleg van het HSL-tracé, en dat Schieland dat intern erkent maar naar buiten een ander standpunt inneemt. [appellanten] stellen dat Schieland hun stellingen terzake onvoldoende concreet heeft weersproken. De vijfde grief klaagt over het ongemotiveerd passeren door de rechtbank van het door [appellanten] gedane bewijsaanbod, onder meer ter zake van de door hen gedane meldingen en klachten met betrekking tot de ontoereikende capaciteit van de waterhuishouding. Zij stellen dat in elk geval bij het perceel van [appellant 2] geen sprake was van wateroverlast door bolling van grondwater en zij bieden daarvan bewijs aan. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4. Het hof stelt voorop dat het antwoord op de vraag hoever de verplichtingen van Schieland die voortvloeien uit zijn waterbeheerstaak, zich uitstrekken, mede afhangt van de financiële en andere middelen die Schieland ter beschikking staan, en dat aan Schieland dienaangaande een zekere beleidsvrijheid niet kan worden ontzegd. Ter zake van het verwijt dat Schieland jegens [appellanten] onrechtmatig heeft gehandeld door niet, voorafgaand aan de hevige regenval van 19 tot en met 21 september 2001, voldoende structurele preventieve maatregelen te nemen, geldt dat zulks door Schieland wordt betwist. Uit de door Schieland overgelegde processtukken en producties blijkt het volgende.
4.1 Op 26 november 1997 heeft de Verenigde Vergadering van Schieland, onder intrekking van de nota Beleidsuitgangspunten Waterkwantiteitsbeheer 1988, de nota Waterkwantiteitsbeheer Schieland vastgesteld (verder: de nota), onder meer teneinde de voor het waterkwantiteitsbeheer vastgelegde uitgangspunten aan te passen aan de op dat moment geldende inzichten. De nota bevat onder meer voor elk van de gebiedstypen (waaronder akkerbouwgebieden) richtlijnen voor de drooglegging, een normering ten aanzien van het gedrag van het watersysteem aan de hand van kritische waterpeilen en de frequentie van overschrijding daarvan (ofwel de faalkans) en richtlijnen voor de benodigde waterberging en bemalingscapaciteit. Deze richtlijnen en normering strekken mede ter onderbouwing van peilbesluiten.
4.2 Voorts heeft Schieland naar aanleiding van wateroverlast ten gevolge van uitzonderlijk harde regenval die in het najaar van 1998 elders in Nederland is opgetreden, een onderzoek gestart naar de waterhuishouding in Schieland onder extreme neerslagsituaties. In dat kader is in september 1999 een aantal knelpunten aan de orde gesteld en is op basis van de beschikbare kennis en informatie besloten tot maatregelen. Deze waren op 19 september 2001 deels voltooid en deels nog in uitvoering. Tot de volgende fasen van het onderzoek en de besluitvorming behoorden het opstellen van een normering voor polders en boezems onder extreme omstandigheden, alsmede het toetsen van het systeemgedrag en het ontwikkelen van maatregelen voor achtereenvolgens de boezems en de polders. De hierbij te onderzoeken maatregelen zijn bij de besluitvorming in september 1999 aangeduid.
4.3 Bovendien heeft Schieland een calamiteitenplan opgesteld, dat het op 19 september 2001 in werking heeft gesteld.
4.4 Tenslotte heeft Schieland vóór 19 september diverse maatregelen genomen tot verbetering van de waterberging en de bemalingscapaciteit in zijn gebied. Genoemd zijn de uitbreiding van de capaciteit van het gemaal Anjerweg in 2000 of 2001, de automatisering en uitbreiding van gemaal De Kooi in 1997, onderscheidenlijk 2000 en het creëren van extra berging in de Zuidplaspolder.
5. Op aldus door Schieland onderbouwde verweren terzake hebben [appellanten] slechts gereageerd in algemene termen en door herhaling van hun stelling dat de capaciteit van gemalen onvoldoende was. Gelet hierop is het hof, mede in het licht van hetgeen het in de rechtsoverwegingen 4.1 tot en met 4.4. heeft overwogen, van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat Schieland bij zijn beleidsvorming en -uitvoering en het nemen van structurele maatregelen onvoldoende heeft ingespeeld op de zwaardere belasting van de waterhuishouding door diverse ontwikkelingen. Dat die maatregelen op 19 september 2001 nog niet waren voltooid, acht het hof niet onrechtmatig, waarbij bedacht moet worden dat het gaat om omvangrijke programma’s van maatregelen, waarvan een aantal een grote investering vergt, dat ingrepen in het waterhuishoudkundig systeem in onderlinge samenhang dienen te worden genomen en dat ook bij de inzet van ambtelijke capaciteit prioriteit moet worden gesteld.
6. Ter zake van de aanleg van de HSL heeft Schieland betwist dat de wateroverlast daardoor kan zijn veroorzaakt. Het stelt dat de werkzaamheden in de betreffende periode onmogelijk van invloed kunnen zijn geweest op het beheer van het oppervlaktewaterpeil. Het voert voorts aan dat de voorbereidende werkzaamheden voor de HSL in 2001 alleen in de polder De Wilde Venen plaatsvonden. Daartegenover brengen [appellanten] geen enkele concrete onderbouwing bij van hun stelling dat de HSL-werkzaamheden in de betreffende periode van invloed waren op het waterbeheer in het gebied van Schieland en dat door Schieland hierop onvoldoende werd ingespeeld. Zij beroepen zich uitsluitend op een intern memo van een medewerker van Schieland, dat kennelijk ertoe strekt over een aantal punten vragen te stellen aan een andere medewerker. In dit memo leest het hof geen erkenning door Schieland dat het tracé van de HSL de waterhuishouding van Schieland in de war heeft gestuurd, laat staan een erkenning jegens [appellanten], aan wie het memo niet was gericht. Ook ter zake van de aanleg van de HSL is niet aannemelijk dat Schieland in zijn beleidsbepaling en -uitvoering toerekenbaar is tekortgeschoten jegens [appellanten].
7. Schieland heeft betwist dat het gehouden is een zodanig waterpeil te handhaven dat bij [appellanten] geen wateroverlast kan optreden. Het wijst erop dat het terzake slechts een inspanningsverplichting heeft. Het hof is van oordeel dat dat inderdaad het geval is. Ingevolge artikel 16 van de Wet op de waterhuishouding dient Schieland ervoor zorg te dragen dat de in het peilbesluit aangegeven waterstanden zoveel mogelijk worden gehandhaafd; daaruit blijkt dat van een resultaatverplichting geen sprake is. Ook is niet gesteld of gebleken dat Schieland zich in het algemeen of jegens [appellanten] heeft verbonden in alle gevallen de in het peilbesluit aangegeven waterstanden te handhaven. Uit de nota blijkt dat Schieland vanaf 1998 een zodanig beleid voert dat in beginsel het waterpeil boven het vastgestelde peil kan fluctueren tot een bepaald niveau (het kritische peil), maar dat ook overschrijding van het kritische openwaterpeil in akkerbouwgebieden kan voorkomen, zij het dat het beleid erop is gericht dat dat gemiddeld niet vaker dan eenmaal in de 15 jaar voorkomt (“faalkans”). Weliswaar gaat Schieland ervan uit dat bij overschrijding van het kritische peil niet per definitie schade hoeft op te treden, maar Schieland heeft schade bij overschrijding niet uitgesloten en heeft zich niet verbonden om bij overschrijding optredende schade te vergoeden.
8. Op 20 en 21 september 2001 is in Schieland bij gemaal De Kooi in totaal 104 mm regen gevallen; in de periode van 1 tot en met 19 september 2001 208 mm regen. In het hele beheersgebied van Schieland is van 1 tot 19 september 2001 ca. 200 mm regen gevallen en tussen 19 september 2001, 9 uur ’s morgens, en 21 september 2001, 9 uur ’s morgens, gemiddeld 70 tot 80 mm. Van 1994 tot en met 2000 is gemiddeld in Schieland in de hele maand september 90 tot 95 mm regen gevallen. Blijkens de nota beoogt Schieland in akkerbouwgebieden een bemalingcapaciteit van 18 mm per dag te realiseren. Uit het bovenstaande volgt dat de bemalingscapaciteit, zo deze op 19 september 2001 voor heel Schieland was gerealiseerd, bij lange na niet voldoende is om 104 of 70/80 mm regenval in 48 uur te verwerken. Waar het percentage grondoppervlak voor waterberging in akkerbouwgebieden beperkt is tot 1½ %, kan de waterberging bij een hevige regenval van deze omvang maar beperkt soulaas bieden. Schieland stelt onder verwijzing naar een over de betreffende situatie opgemaakt rapport dat het, ondanks adequaat reageren op de ontstane noodsituatie en benutten van de beschikbare middelen, lokaal optreden van wateroverlast met deze hoeveelheid neerslag niet op alle plaatsen kon voorkomen. Het beroept zich in dit verband op overmacht, mede omdat er door de overvloedige regenval in de eerste 19 dagen van september 2001 ook in de bodem geen bergingscapaciteit meer was.
9. Wat [appellanten] hiertegen bij hun onderscheidene grieven aanvoeren (buiten het onvoldoende aanpassen van beleid en het onvoldoende nemen van structurele maatregelen, waarover het hof in de rechtsoverwegingen 4 tot en met 7 heeft geoordeeld) komt erop neer dat
- Schieland onvoldoende heeft gereageerd op meldingen over storing aan het gemaal aan de Anjerweg kort voor en op 19 september 2001 en dat het heeft nagelaten de gemalen storingsvrij te maken;
- Schieland voor 19 september 2001 ondanks waarschuwingen onvoldoende heeft voorbemalen; het water in de watergangen stond daardoor op 19 september 2001, voordat de regenval begon, boven het streefpeil en de bodem was daardoor nog verzadigd;
- Schieland noodbemaling niet of te laat heeft ingezet.
Als Schieland wel adequaat zou hebben gereageerd, zou volgens [appellant 1] geen of minder schade zijn opgetreden. Het hof zal deze kwesties achtereenvolgens behandelen.
10. Naar het oordeel van het hof kan van Schieland niet worden gevergd dat het ervoor zorgt dat gemalen volledig storingsvrij zijn; het is een feit van algemene bekendheid dat storingsvrije technische apparaten niet bestaan. Wel kan van Schieland worden gevraagd dat het voldoende structureel onderhoud aan gemalen pleegt en dat het op storingsmeldingen reageert. Schieland heeft onbetwist gesteld dat er aan de gemalen preventief onderhoud plaatsvindt volgens een beheers- en onderhoudsprogramma en dat de gemalen gecertificeerd zijn. Voorts heeft het aangevoerd dat storingen gedurende 24 uur per dag terstond aan de meldkamer van Schieland worden gemeld en dat daarop altijd onmiddellijk actie wordt ondernomen. Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat Schieland in dit opzicht in gebreke is gebleven. Uit het zijdens [appellanten] bij memorie van grieven overgelegde memo inzake het gemaal Anjerweg blijkt dat op 17 september 2001 en op 19 september 2001 klachten zijn binnengekomen over het waterpeil, die konden worden teruggevoerd op een storing aan het gemaal, dat daarop onmiddellijk is gereageerd en dat als noodmaatregel het gemaal telkens op handbediening is gezet, waardoor het permanent bleef malen. Het memo stelt dat het gemaal Anjerweg in de periode voor het begin van de hevige regenval op 19 september 2001 driemaal enkele uren buiten gebruik is geweest. Bij pleidooi is van den zijde van [appellanten] nog wel bestreden dat Schieland 24 uur per dag bereikbaar zou zijn, althans dat storingen altijd direct worden doorgemeld, en dat het gemaal veel vaker op storing staat dan Schieland wil doen geloven, maar zij hebben deze stellingen niet met feiten en omstandigheden onderbouwd. Het hof zal [appellanten] dan ook niet tot bewijs van hun stellingen toelaten.
11. Ter zake van het voorbemalen stelt het hof voorop dat Schieland niet kan volstaan met het handhaven van het waterpeil overeenkomstig het peilbesluit, indien het daarover klachten van ingelanden krijgt, doch dat het naar aanleiding van die klachten onderzoek moet instellen en zo nodig en mogelijk passende maatregelen moet nemen. Schieland is echter niet gehouden steeds uit eigen beweging te onderzoeken of een ingeland last heeft van te hoge waterstanden en op basis daarvan maatregelen te nemen, vooruitlopend op een aangekondigde weersomstandigheid.
12. Schieland heeft betwist dat het niet heeft voorbemalen. Het stelt dat het dat wel degelijk heeft gedaan, met name ook in de Polder Bleiswijk. Daartegenover stellen [appellanten] een ontkenning, die niet is onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden, anders dan met de stelling dat voorbemaling niet mogelijk was omdat het gemaal op storing stond en met de stelling dat het water bij het begin van de regenperiode boven het streefpeil stond.
13. Van de zijde van Schieland is niet betwist dat het waterpeil bij het begin van de hevige regenval boven het streefpeil stond (blijkens het reeds aangehaalde memo 20 cm). Het enkele feit dat het waterpeil boven het streefpeil stond, is echter naar het oordeel van het hof jegens [appellanten] niet onrechtmatig, nu Schieland, zoals het hof in rechtsoverweging 7 heeft overwogen, niet gehouden is het waterpeil te allen tijde op (of onder) het streefpeil te handhaven. Dat het streefpeil op dat moment werd overschreden, is naar het oordeel van het hof gezien bedoeld memo mede het gevolg van de storing waarover het hof in rechtsoverweging 10 heeft geoordeeld dat Schieland terzake geen nalatigheid kan worden verweten. Deze omstandigheid brengt bovendien geen bewijs bij dat Schieland in de Polder Bleiswijk niet heeft voorbemalen op de tijdstippen waarop het gemaal (automatisch of met handbediening) in werking was.
14. Dat voorbemaling niet mogelijk was doordat het gemaal op storing stond, hebben [appellanten] eveneens onvoldoende onderbouwd, tegenover het door genoemd memo geschraagde verweer van Schieland dat het gemaal in de etmalen voor het begin van de regenval op 19 september 2001 slechts driemaal enkele uren buiten werking is geweest. Ter zake van het niet voorbemalen in andere gebieden van Schieland hebben [appellanten] tegenover de gemotiveerde betwisting door Schieland geen enkele onderbouwing met feiten en omstandigheden geleverd. Dat brengt ook hier het hof tot de slotsom dat [appellanten] niet zal worden toegelaten ter zake van deze stellingen nog bewijs bij te brengen.
15. Tegenover de stelling van [appellanten] dat noodpompen niet of te laat zouden zijn ingezet heeft Schieland onder verwijzing naar zijn rapport over de betreffende overlast en het rapport van haar verzekeraar aangevoerd dat het alle beschikbare noodpompen heeft ingezet en waar nodig extra noodpompen heeft besteld en ingezet. Blijkens het bij de conclusie van antwoord overgelegde overzicht heeft Schieland in totaal op de betreffende dagen op verschillende plaatsen in totaal 22 noodpompen ingezet. [appellanten] hebben daartegenover gesteld dat bij hen geen noodpompen zijn ingezet. Zij hebben verder niet gespecificeerd welke beschikbare noodpompen werkeloos zijn gebleven.
16. De vraag waar, wanneer en hoe noodpompen moeten worden ingezet in een noodsituatie als de onderhavige behoort tot de beleidsvrijheid van de rampenorganisatie van Schieland; bij de toetsing daarvan past het hof terughoudendheid. Datzelfde geldt voor de vraag welke calamiteuze situaties het eerst worden aangepakt en hoe dat gebeurt. Het hof is van oordeel dat onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen voor het oordeel dat door Schieland zodanig verkeerde keuzes zijn gemaakt dat onrechtmatig jegens [appellanten] is gehandeld door bij of ten behoeve van hen geen noodpompen in te zetten, zo zij daar al om hebben verzocht. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat niet is gesteld of gebleken dat bij [appellanten] sprake was van gevaar voor de gezondheid of het leven van personen of van het risico voor het onderlopen van woonwijken.
17. Ter zake van het omgaan met klachten stelt het hof voorop dat Schieland gehouden was een adequate klachtenbehandelingsorganisatie in werking te hebben en klachten adequaat te behandelen. [appellanten] stellen dat zij Schieland regelmatig hebben gewaarschuwd dat de capaciteit van het gemaal Anjerweg onvoldoende was; zij hebben bewijs daarvan aangeboden. Uit de overgelegde stukken blijkt dat van de zijde van Schieland met [appellant 2] naar aanleiding van een brief van hem van 10 november 2000 op 8 januari 2001 overleg is gevoerd over mogelijkheden om extreme waterstandhoogten in de toekomst te voorkomen. Schieland heeft toen toegezegd na te gaan welke concrete technische mogelijkheden daartoe voorhanden zijn. Blijkens het door [appellanten] bij memorie van grieven overgelegde, boven reeds genoemde memo is door Schieland begin september bij het gemaal Anjerweg een extra pomp geplaatst met een capaciteit van 10 m³ per minuut, waarmee de totale capaciteit van het gemaal is verhoogd tot 26 m³ per minuut. [appellanten] hebben bij pleidooi nog wel betwist dat deze uitbreiding toen heeft plaatsgevonden, maar zonder feitelijke onderbouwing, die ontbreekt, kan aan deze betwisting geen betekenis worden toegekend. Nu het hof aanneemt dat in elk geval met betrekking tot gemaal Anjerweg Schieland begin september 2001 nog een substantiële capaciteitsuitbreiding heeft gerealiseerd, behoeft het hof niet te onderzoeken of, door wie en hoe vaak in de periode daaraan voorafgaande over de capaciteit van dat gemaal bij Schieland is geklaagd. Het hof zal het bewijsaanbod van [appellanten] op dit punt dan ook passeren. Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat Schieland is tekortgeschoten in het omgaan met klachten van [appellanten]
18. [appellanten] hebben nog bewijs aangeboden van hun stelling dat de wateroverlast bij [appellant 2] niet door opbolling is ontstaan maar doordat het water vanuit de watergangen over het land is gelopen. Het hof kan dat evenwel in het midden laten, nu, ook als het water vanuit de watergangen over het land is gelopen, naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk is geworden dat de inundatie het gevolg is geweest van de hevige regenval tussen 19 en 21 september 2001 in combinatie met de daaraan voorafgaande regenval tussen 1 en 19 september 2001, zoals weergegeven in rechtsoverweging 8. Het hof zal dit bewijsaanbod daarom passeren.
19. Uit het bovenstaande volgt dat de grieven falen. Het hof zal het vonnis van de rechtbank bekrachtigen. [appellanten] zullen als de in het ongelijk te stellen partij de kosten van Schieland in het hoger beroep moeten dragen.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Schieland tot op deze uitspraak begroot op € 4.205,- aan verschotten en € 7.896,- aan salaris voor de procureur;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen op 29 september 2006 door mrs. A.V. van den Berg, J. Vrij en M.J. Kuiper en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2006 in aanwezigheid van de griffier.