GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
eerste meervoudige belastingkamer
12 december 2006
nummer BK-06/00026
op het hoger beroep van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 december 2005, nr. AWB 05/3281, betreffende na te noemen aanslag.
1. Aanslag, bezwaar en beroep
1.1 Aan belanghebbende, X te Z, is door de Inspecteur voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.419.
1.2 Na door belanghebbende tegen deze aanslag gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.833.
1.3 Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.247 en vergoeding van het door belanghebbende gestorte griffierecht gelast.
2. Loop van het geding in hoger beroep
2.1 De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
2.2 Voorafgaande aan de zitting heeft de Inspecteur nog een nader stuk ingezonden.
2.3 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 31 oktober 2006, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast.
3.1 Belanghebbende heeft met zijn echtgenote door tussenkomst van de Stichting A een kind uit China geadopteerd. Ter zake van deze adoptie heeft belanghebbende kosten betaald, waaronder een bedrag van $ 3.000 aangeduid als “Kosten kindertehuis”.
3.2 De in 3.1 genoemde kosten zijn betaald aan een functionaris van de Chinese overheid aan wie ook de overige betalingen zijn verricht, waaronder die voor een paspoort voor het kind.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de in 3.1 bedoelde uitgave is aan te merken als een uitgave wegens adoptie als bedoeld in artikel 6.23 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet).
4.2 De Inspecteur beantwoordt bovenstaande vraag ontkennend en belanghebbende bevestigend.
4.3 Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5. Conclusies van partijen
De Inspecteur heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak en vaststelling van de aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.833. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak.
6. Overwegingen omtrent het geschil in hoger beroep
6.1 Op belanghebbende rust de bewijslast dat de in geschil zijnde uitgaven zijn aan te merken als uitgaven wegens adoptie in de zin van artikel 6.23 van de Wet. Op deze wettelijke bepaling bevat artikel 39 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 in zoverre een aanvulling dat de in dat artikel genoemde kostensoorten ook in aanmerking kunnen worden genomen.
6.2 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 oktober 2006, nr. 40 997, LJN: AY9982 voor de toepassing van de overeenkomstige regeling in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 beslist dat
“(...) als uitgaven verband houdende met de indiening en de behandeling van een verzoek tot het uitspreken van adoptie volgens het recht van het land van herkomst van het kind (...) slechts zijn aan te merken uitgaven nodig ter vervulling van de in dat recht aan de indiening en de behandeling van zodanig verzoek gestelde processuele vereisten, niet tevens uitgaven nodig ter vervulling van de naar dat recht voor de toewijzing van het verzoek te stellen materieelrechtelijke voorwaarden.”
Naar het oordeel van het Hof geldt deze beslissing evenzeer voor de toepassing van artikel 6.23 van de Wet.
6.3 Uit de gedingstukken leidt het Hof af dat de onderwerpelijke uitgaven strekken tot vergoeding van kosten van verzorging van kinderen in een kindertehuis. Daarmee voldoen deze uitgaven niet aan het in 6.2 omschreven criterium. De omstandigheid dat het bedrag niet (rechtstreeks) ten goede komt aan het kindertehuis waarin het adoptiekind van belanghebbende is verzorgd, dat verder geen verband bestaat tussen deze vergoeding en de werkelijke verpleegduur en verpleegkosten van dat kind en dat genoemd bedrag niet aan een vertegenwoordiger van het kindertehuis is betaald, maar aan een functionaris die belast was met de afhandeling van het adoptieverzoek, doet aan deze beslissing niet af. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de betaling van dit bedrag een voorwaarde was om de inschrijving van de adoptie in het land van herkomst van het kind te kunnen bewerkstelligen.
6.4 Op grond van hetgeen hiervoren is overwogen, is het hoger beroep gegrond. Het belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 25.833, zulks overeenkomstig de uitspraak op bezwaar.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het Gerechtshof:
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;
- bevestigt de uitspraak op bezwaar.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Savelbergh, Van Walderveen en Brandsma. De beslissing is op 12 december 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
aangetekend aan
partijen verzonden: 12 december 2006.
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.