ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ5430

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/00123
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vierhout
  • A. Schuurman
  • J. van den Steenhoven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanslagen onroerende zaakbelastingen door het Gerechtshof 's-Gravenhage

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 17 maart 2006 het beroep van de belanghebbende tegen de opgelegde aanslagen in de onroerende zaakbelastingen voor het jaar 2005 ongegrond heeft verklaard. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die betrekking hadden op onroerende zaken in Leiden, maar de Inspecteur van de gemeente Leiden had het bezwaar afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de aanslagen terecht waren opgelegd, wat de belanghebbende niet kon aanvechten in hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 november 2006 heeft alleen de Inspecteur zich laten horen. De belanghebbende stelde dat de stijging van de aanslagen van € 1.800 naar € 2.230 onredelijk en buiten proportie was, en dat de wethouder van de gemeente in de media had gesuggereerd dat de stijging slechts 3,5 procent zou bedragen. De Inspecteur verdedigde dat de tarieven overeenkomstig de Gemeentewet waren vastgesteld en dat de stijging van de waarde van de woningen van de belanghebbende de hogere aanslagen rechtvaardigde.

Het hof heeft geoordeeld dat de gemeenteraad zijn bevoegdheid niet heeft overschreden en dat de belastingrechter niet bevoegd is om de tariefstelling te toetsen, tenzij deze leidt tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de belanghebbende geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die de conclusie rechtvaardigden dat de gemeenteraad onrechtmatig had gehandeld. De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
derde meervoudige belastingkamer
20 december 2006
nummer BK-06/00123
UITSPRAAK
op het hoger beroep van [belanghebbende] te [woonplaats] tegen de hierna vermelde uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 maart 2006 betreffende de hierna vermelde aanslagen.
Het geding in eerste aanleg
1. Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2005 aanslagen in de onroerende zaakbelastingen opgelegd aangaande de onroerende zaken (woningen) gelegen aan de [straat en nummers], alsmede aan de [straat en nummer] te Leiden.
2. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden (hierna: de Gemeente), bij uitspraak op bezwaar van 15 juli 2005 het bezwaar afgewezen.
3. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 17 maart 2006, kenmerk AWB 05/5723, ongegrond verklaard.
Het geding in hoger beroep
4. Belanghebbende is van voormelde uitspraak in hoger beroep gekomen bij het hof. In verband hiermee heeft de griffier een griffierecht van € 105 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft ter zitting van het hof van 15 november 2006 plaatsgevonden. Alleen de Inspecteur is ter zitting verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Verordening
6. De raad van de Gemeente heeft in zijn openbare vergadering van 7 december 2004 vastgesteld de Verordening onroerendezaakbelastingen 2005 (hierna: de Verordening). Blijkens de inhoud van de gedingstukken zijn de Verordening en de wijziging daarvan op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt.
Geschil
7. In geschil is of aan belanghebbende terecht de betrokken aanslagen zijn opgelegd.
Standpunt belanghebbende
8. Belanghebbende heeft in hoger beroep, kort weergegeven, de volgende standpunten ingenomen:
a. De aan belanghebbende opgelegde aanslagen voor 2005 zijn bijna 25 procent hoger uitgevallen dan voor het jaar ervoor. Deze stijging, van € 1.800 tot € 2.230, is ongepast, onredelijk en buiten proportie.
b. Wethouder [naam] van de Gemeente heeft in het Leidsch Dagblad (LD) van 26 februari 2005, uitspraken gedaan die bij belanghebbende de verwachting hebben gewekt dat ter zake van de op te leggen aanslagen een redelijk beleid zou worden gevoerd: "Je betaalt 3,5 procent meer. Dat is het inflatiecijfer plus iets extra ...".
c. Belanghebbende begrijpt dat de wethouder hiermee een gemiddeld cijfer heeft bedoeld en dat daarop afwijkingen mogelijk zijn, maar een stijging van 25% is buiten proportie en onredelijk.
d. Ook begrijpt belanghebbende dat de waarde van zijn woningen omhoog is gegaan, mogelijk meer dan gemiddeld, en daarmee de hoogte van de aanslagen. Een stijging van 25% verdraagt zich echter niet met een redelijk beleid dat de wethouder zegt te voeren.
e. De stelling van de Inspecteur dat de uitspraken van de wethouder van algemene aard zijn en dat burgers hieraan geen rechten kunnen ontlenen, is formeel juridisch juist. De wethouder heeft echter de bijzondere verantwoordelijkheid om in contacten
met de media zijn woorden te wegen en zorgvuldig in zijn uitspraken te zijn.
Standpunt Inspecteur
9. De Inspecteur heeft hiertegenover in hoger beroep, eveneens kort weergegeven, de volgende standpunten verdedigd:
a. De vaststelling van de tarieven heeft overeenkomstig de door de Gemeentewet vermelde uitgangspunten en maatstaven plaatsgevonden. Bij de vaststelling van de tarieven is rekening gehouden met de gemiddelde waardestijging van de woningen binnen de Gemeente. Er is daarom geen sprake van een onredelijke of willekeurige heffing. Eventueel individuele gevolgen staan in verband met een concrete stijging van de waarde van de betrokken woning. Voor de woningen van belanghebbende bedroeg die stijging ongeveer 70 procent.
b. De hoogte van de aanslagen is de uitkomst van de vastgestelde waarde van de woningen, die niet wordt betwist, en van de toepassing van de op regelmatige wijze vastgestelde tarieven, hetgeen evenmin wordt betwist. Deze rekenmethode geldt voor iedere belastingplichtige. Dat de uitkomst in een individueel geval als onbillijk wordt ervaren, maakt de heffing niet onredelijk of willekeurig.
c. De uitlatingen van de betrokken wethouder zijn gebaseerd op prognoses van de gemiddelde waardestijging van de woningen binnen de Gemeente. Deze uitlatingen hebben een algemeen voorlichtend karakter en hieraan kan belanghebbende geen rechtens te beschermen vertrouwen ontlenen.
Beoordeling van het hoger beroep
10. In hoger beroep kan van de door de rechtbank onder 2.1 vastgestelde feiten worden uitgegaan.
11. De rechtbank heeft vervolgens onder 2.3 geoordeeld, kort weergegeven:
a. De WOZ-waarden van de woningen zijn niet in geschil.
b. De door de Inspecteur gehanteerde tarieven zijn in overeenstemming met de betrokken wettelijke bepalingen vastgesteld.
c. De aanslagen zijn in overeenstemming met deze tarieven en waarden opgelegd.
d. Uit dit een en ander volgt dat er geen sprake is van een willekeurige heffing.
e. Belanghebbende heeft aan de uitlatingen van de wethouder in het LD dat de stijging van de betrokken belastingen ongeveer 3,5 procent zou bedragen, niet het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen ontlenen dat de aanslagen ook in het concrete geval van belanghebbende ten aanzien van het voorgaande jaar met ongeveer 3,5 procent zouden stijgen, nu deze uitspraken een algemeen voorlichtend karakter hebben en betrekking hebben op gemiddelden.
12. De vaststelling van de betrokken tarieven is een zelfstandige bevoegdheid van de raad van de Gemeente. De belastingrechter is niet bevoegd om over de in de Verordening vastgelegde tarieven te oordelen, tenzij deze tariefstelling leidt tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het toekennen van voormelde bevoegdheid niet voor ogen kan hebben gehad.
13. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld of, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, aannemelijk gemaakt, die de conclusie rechtvaardigen dat de gemeenteraad de grenzen van zijn bevoegdheid te dezen heeft overschreden.
14. Uit dit een en ander volgt dat de hiervoor onder 11 a tot en met d vermelde oordelen van de rechtbank juist zijn.
15. Ook het hiervoor onder 11 e vermelde oordeel van de rechtbank is juist. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de gewraakte uitlatingen niet door de te dezen bevoegde Inspecteur zijn gedaan en eveneens niet rechtstreeks tegenover belanghebbende, en voorts dat de waarde van de betrokken woningen van belanghebbende ten opzichte van de voorgaande periode met ongeveer 70 procent is gestegen.
16. Voor zover belanghebbende de stelling heeft willen betrekken dat de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag het evenredigheidsbeginsel of enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden, geldt dat belanghebbende geen feiten en omstandigheden heeft gesteld of, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, aannemelijk heeft gemaakt, die de conclusie rechtvaardigen dat de Inspecteur hierbij een van deze beginselen heeft geschonden.
Slotsom
17. Uit de voorgaande overwegingen vloeit voort dat de rechtbank het beroep van belanghebbende terecht ongegrond heeft verklaard en dat de in hoger beroep bestreden uitspraak dient te worden bevestigd.
Proceskosten
18. Het hoger beroep is ongegrond. Het hof ziet daarom geen aanleiding om de Inspecteur in de eventuele proceskosten van belanghebbende te veroordelen.
Beslissing
Het gerechtshof bevestigt de bestreden uitspraak.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Vierhout, Schuurman en Van den Steenhoven. De beslissing is op 20 december 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Nederveen)
(Vierhout)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.