ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ4648

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1273-R-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. Pannekoek-Dubois
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en behoefte vrouw in relatie tot rollenpatroon bij huwelijk

In deze zaak gaat het om de partneralimentatie die de man aan de vrouw moet betalen na hun echtscheiding. De vrouw, die 26 jaar oud is en studeert, heeft een verzoek ingediend voor een bijdrage van € 800,- per maand. De man betwist de behoefte van de vrouw en stelt dat zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien door te werken naast haar studie. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw geen studiefinanciering ontvangt en dat zij haar studieboeken en collegegeld zelf moet betalen. De man heeft ook aangevoerd dat de vrouw geen behoefte heeft omdat zij bij haar ouders woont en geen lasten heeft. Het hof oordeelt dat de man mede verantwoordelijk is voor de studievertraging van de vrouw, aangezien hij haar tijdens het huwelijk voor de keuze heeft gesteld tussen haar studie en het huwelijk. Het hof concludeert dat de vrouw een behoefte heeft aan een bijdrage van de man voor haar levensonderhoud, en stelt deze vast op € 680,- per maand, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De ingangsdatum van de alimentatie wordt bepaald op 23 februari 2006, en de behoefte van de vrouw wordt op nihil gesteld per 1 februari 2008. De man heeft zijn draagkracht aangetoond, en het hof houdt rekening met zijn financiële situatie bij het vaststellen van de alimentatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 6 december 2006
Rekestnummer. : 1273-R-05
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 05-870
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. W. Taekema,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. E.J.W.F. Deen.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 25 oktober 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 25 juli 2005.
De vrouw heeft op 8 december 2005 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 4 november 2005, 16 augustus, 22 augustus en 26 oktober 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 3 november 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.M.L. van As en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. Chr. A. Busquet. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadvrouw van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te Rotterdam. In deze beschikking is – voor zover in hoger beroep van belang – de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud vastgesteld op € 800,- per maand, met ingang van 13 april 2005.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking [in] 2006 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn ten aanzien van de alimentatie ten behoeve van de vrouw, de behoefte van de vrouw, de draagkracht van de man en de ingangsdatum van de bijdrage.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking voor wat betreft de vastgestelde onderhoudsbijdrage ten laste van de man te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidende verzoek van de vrouw, strekkende tot de vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met een bedrag van € 800,- bruto per maand, af te wijzen.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof de man in zijn beroep tegen de bestreden beschikking niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn beroep te verwerpen en/of ongegrond te verklaren.
4. De man heeft in zijn beroepschrift in zijn eerste grief gesteld dat hij ten tijde van het verzoekschrift in het buitenland was en daardoor te laat was met het voeren van verweer. De alimentatie is derhalve tot stand gekomen zonder rekening te houden met de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man. De vrouw heeft in haar verweerschrift gesteld dat de man tegen de beschikking voorlopige voorzieningen van 4 mei 2005 ook al geen verweer heeft gevoerd. Ook heeft hij geen verzoek tot wijziging van deze voorlopige voorzieningen ingediend.
5. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Voor zover de man beoogt te stellen dat sprake is van een schending van de beginselen van de goede procesorde, nu hij ten tijde van de betekening van het verzoekschrift in het buitenland was en daardoor te laat was met het voeren van verweer, zal het hof deze stelling passeren, nu eventuele fouten of omissies in eerste aanleg begaan, in hoger beroep kunnen worden hersteld. De grief kan derhalve niet slagen.
Behoefte vrouw
6. In zijn appelschrift stelt de man primair dat de vrouw geen behoefte heeft. Zij is thans 26 jaar, studeert binnenkort af en woont bij haar ouders. Onbekend is of de vrouw enige lasten heeft.
Voorts heeft hij gesteld dat iemand die studeert niet behoeftig is. De keuze van de vrouw om een vervolgopleiding te doen kan volgens de man niet ten laste van hem worden gebracht. Mocht het hof toch rekening houden met het feit dat de vrouw een studie volgt, dan is de man van oordeel dat de vrouw haar studie, door vrijstellingen in verband met haar vorige opleiding, inmiddels ruimschoots had kunnen afronden. De vertraging dient derhalve niet voor zijn rekening te komen. Tevens stelt de man dat de vrouw geacht kan worden arbeid te verrichten om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Zij kan in het weekend en in de zomervakantie werken. Daarbij betwist de man dat de vrouw een aanvullende behoefte heeft van € 800,- per maand. De vrouw legt geen bewijzen over van haar lasten en voert ten onrechte de aflossing van haar studieschuld op en een schuld aan haar vader in verband met het door hem betaalde collegegeld. Ook stelt de man dat de vrouw samenwoont.
7. De vrouw betwist dat zij geen behoefte heeft. Zij studeert. Op verzoek van de man is zij ten tijde van het huwelijk gestopt met haar studie. Doordat zij niet over voldoende studiepunten beschikte is haar beurs omgezet in een studieschuld. De man zou deze schuld voldoen, maar heeft dit niet gedaan. Na de echtscheiding heeft de vrouw haar studie weer opgepakt, maar zij heeft inmiddels geen recht meer op studiefinanciering. De studieschuld bedraagt ongeveer € 18.000. Het collegegeld bedraagt € 1.500 per jaar en wordt door haar vader betaald. De alimentatie besteedt de vrouw aan studieboeken en levensonderhoud. Ter terechtzitting heeft de vrouw verklaard dat zij inmiddels drie dagen in de week stage loopt waarvoor zij niets betaald krijgt. De rest van de tijd besteedt zij aan haar studie zodat er geen tijd over blijft om betaalde arbeid te verrichten. De vrouw stelt verder dat zij door haar ouders wordt onderhouden. De vrouw heeft behoefte. Het door haar gevraagde bedrag komt overeen met de welstand van partijen tijdens het huwelijk. Voorts heeft de vrouw verklaard dat de studieschuld niet door haar wordt afgelost en in de toekomst misschien wordt kwijtgescholden en dat zij niet samenwoont.
8. Het hof overweegt als volgt. Onbetwist is vast komen te staan dat de vrouw studeert, daarvoor studieboeken nodig heeft, collegegeld betaalt en geen studiefinanciering ontvangt. Aan de stelling van de man dat de vrouw haar studie inmiddels ruimschoots had kunnen afronden en dat de studievertraging die zij heeft opgelopen, niet voor zijn rekening dient te komen, zal het hof voorbij gaan. De vrouw heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de man haar ten tijde van het huwelijk voor de keuze tussen het huwelijk of de studie heeft gesteld. De vrouw heeft gekozen voor het huwelijk. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de man mede verantwoordelijk is voor de opgelopen studievertraging en derhalve de gevolgen hiervan moet dragen.
De stelling van de man dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien door naast haar studie te werken, zal het hof passeren, nu de vrouw ter terechtzitting onweersproken heeft gesteld dat zij thans drie dagen in de week stage loopt waarvoor zij niets betaald krijgt. Het komt het hof aannemelijk voor dat de vrouw de rest van haar tijd besteedt aan haar studie zodat er geen tijd meer over blijft om betaalde arbeid te verrichten.
Voor zover de man beoogt te stellen dat de vrouw samenwoont als ware zij gehuwd, zulks in de zin van artikel 1:160 BW, en dat daarom zijn onderhoudsplicht is geëindigd, passeert het hof deze stelling nu de vrouw deze stelling gemotiveerd heeft betwist en de man de stelling niet, althans onvoldoende, onderbouwd heeft.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de vrouw thans een behoefte heeft aan een bijdrage van de man voor haar levensonderhoud. Ter zitting heeft de vrouw aangegeven in de zomer van 2007 af te studeren. Het hof gaat er van uit dat de vrouw op korte termijn nadien werk zal vinden waarmee zij met redelijke mate van zekerheid in haar levensonderhoud kan voorzien. Het hof houdt daarmee reeds op voorhand rekening door de behoefte met ingang van 1 februari 2008 op nihil te stellen, zulks onverlet het bepaalde in artikel 1: 401 lid 4 BW.
Voor wat betreft de betwisting door de man van de aanvullende behoefte van de vrouw, overweegt het hof dat de vrouw in ieder geval de bijstandsnorm (voor een alleenstaande) nodig heeft om in haar primaire levensbehoeften te voorzien. Nu de vrouw verzoekt om een bijdrage van € 800,- per maand, derhalve een bedrag dat lager is dan de bijstandsnorm voor een alleenstaande, zal het hof in alle redelijkheid de behoefte van de vrouw op dit bedrag vaststellen.
Draagkracht man
9. De man stelt dat hij geen draagkracht heeft. Ter terechtzitting heeft de man in aanvulling op zijn beroepschrift verklaard dat hij inmiddels geen enig aandeelhouder maar bestuurslid is van de besloten vennootschap [naam vennootschap].
De vrouw stelt dat de draagkracht van de man de vastgestelde bijdrage toelaat. Bovendien heeft de man de bijdrage, zo stelt de vrouw ter zitting, al 6 maanden voldaan.
Het hof gaat bij de berekening van de draagkracht uit van het volgende en zal zonodig op hele bedragen afronden.
Inkomen
10. Uit de door de man overgelegde financiële stukken en uit hetgeen hij ter terechtzitting onweersproken heeft gesteld, blijkt dat de man geen enig aandeelhouder meer is van de onderneming, maar dat hij in loondienst is. Gelet hierop en op hetgeen hierna is overwogen over de ingangsdatum van de bijdrage zal het hof derhalve uitgaan van de door man overgelegde salarisspecificaties 2006, waaruit – onder meer – een bruto salaris blijkt van € 3.665,75 per maand.
Kosten
11. Het hof houdt rekening met de volgende door de man opgevoerde kosten die niet door de vrouw zijn betwist:
- woonlasten (huur) € 374,- per maand
- aflossing studieschuld € 117,- per maand
- aflossing doorlopend krediet € 408,- per maand
12. Uitgaande van de hierboven weergegeven inkomsten en lasten is het hof van oordeel dat de draagkracht van de man een alimentatie voor de vrouw toelaat van € 680,- bruto per maand.
Ingangsdatum
13. De man heeft gesteld dat de bijdrage voor de vrouw ten onrechte met terugwerkende kracht tot 13 april 2005 is vastgesteld. De vrouw heeft gesteld dat zij heeft verzocht om een bijdrage met ingang van 13 april 2005 (datum indiening verzoekschrift) omdat partijen sinds augustus 2003 niet meer samenwonen, de man geen bijdrage heeft geleverd in het levensonderhoud van de vrouw en hij de studieschuld van de man niet betaalt.
Artikel 1: 402 lid 1 BW bepaalt dat de dag waarop het bedrag aan levensonderhoud verschuldigd is, vastgesteld wordt door de rechter die de hoogte van de uitkering bepaalt. De rechter is vrij de ingangsdatum te bepalen op een dag gelegen voor de uitspraak, op die der uitspraak of na de uitspraak. De vrijheid van de rechter tot vaststelling van de ingangsdatum van de partneralimentatie is echter beperkt, in zoverre dat de rechter deze niet kan doen ingaan vóór de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Gelet hierop zal het hof – in afwijking van de rechtbank – de datum waarop de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw verschuldigd is, bepalen op 23 februari 2006, zijnde de datum van de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
14. Gelet op het consumptieve karakter van de partneralimentatie zal het hof bepalen dat de vrouw de eventueel door de man teveel betaalde alimentatie niet aan hem behoeft terug te betalen.
15. Het vorenoverwogene leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de partneralimentatie betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 25 juli 2005 van de rechtbank Rotterdam - de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, op € 680,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen, en met ingang van 1 februari 2008 op nihil;
bepaalt dat de vrouw de eventueel door de man teveel betaalde alimentatie niet aan hem hoeft terug te betalen.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Pannekoek-Dubois en Kamminga, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2006.