ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ4638

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
166-R-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Pannekoek-Dubois
  • A. van Leuven
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter in het licht van de verleden ervaringen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 6 december 2006, staat de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter centraal. De vader, die in hoger beroep is gegaan, heeft verzocht om een omgangsregeling met zijn dochter, die momenteel geen contact met hem wil. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in een rapport van 16 augustus 2006 aangegeven dat de minderjarige een kwetsbaar en beschadigd kind is, en dat het voor haar ontwikkeling niet in haar belang is om nu een omgangsregeling vast te stellen. De raad adviseert om het verzoek van de vader af te wijzen, omdat een omgangsregeling op dit moment een bedreiging zou vormen voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind.

Tijdens de zitting heeft de vader verklaard dat hij begrijpt dat het afdwingen van een omgangsregeling nu geen zin heeft, maar hij maakt zich zorgen over de toekomst en het opbouwen van vertrouwen. De moeder van de minderjarige heeft aangegeven dat haar dochter behoefte heeft aan rust en geen contact wil met de vader, gezien de negatieve ervaringen uit het verleden. De moeder heeft geen vertrouwen in de veranderingen van de vader, ondanks zijn claims dat hij zijn leven heeft gebeterd.

Het hof overweegt dat het in het belang van een kind is om contact te hebben met de niet-verzorgende ouder, maar dat zwaarwegende belangen van het kind zich daartegen kunnen verzetten. Gezien de huidige situatie, de gespannen verhouding tussen de ouders en de duidelijke wens van de minderjarige om geen contact te hebben met haar vader, concludeert het hof dat het vaststellen van een omgangsregeling in strijd is met de belangen van het kind. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 6 december 2006
Rekestnummer. : 166-R-05
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 04-1312
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. V.K.S. Budhu Lall,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. C.J.M. van den Brûle.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
HET VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 10 augustus 2005, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek te verrichten en het hof hieromtrent te rapporteren.
Bij brief van 16 augustus 2006 heeft de raad zijn raadsrapport van 15 augustus 2006 aan het hof doen toekomen.
Op 25 oktober 2006 is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.A.C. Spoormans, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. G.C. Mourits. Verder zijn namens de raad verschenen mevrouw Timmer en mevrouw Knel. Partijen, hun raadslieden en de raad hebben het woord gevoerd. De [minderjarige] is in raadkamer gehoord.
DE VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Blijkens het rapport van de raad van 16 augustus 2006 is [de minderjarige] een zeer kwetsbaar en beschadigd kind. Het is belangrijk dat er naar haar geluisterd wordt en ruimte geboden wordt om haar de grenzen te laten bepalen. [de minderjarige] wil geen omgang met haar vader op dit moment. Door dit standpunt te respecteren, kan [de minderjarige] mogelijk de ruimte ervaren zich te richten op de hulpverlening en op haar school. Volgens de raad blijft het negatieve beeld dat [de minderjarige] van haar vader heeft zorgelijk. Het zou voor [de minderjarige] goed kunnen zijn wanneer dit beeld wordt bijgesteld. Mogelijk kan dit een onderdeel worden van de hulpverlening en zou er in overleg tussen de ouders en [de minderjarige], op termijn een ontmoeting plaats kunnen vinden tussen [de minderjarige] en haar vader. De raad meent dat in bovengenoemde situatie een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en haar vader momenteel een bedreiging voor haar geestelijke en lichamelijke ontwikkeling zou betekenen. Het zou belemmerend werken voor [de minderjarige]’s hulpverleningstraject, wat er op gericht is om haar beschadigde zelfvertrouwen te herstellen. Haar onder dwang omgang laten hebben met haar vader, zal mogelijk opnieuw een bevestiging kunnen betekenen dat er niet naar [de minderjarige] zal worden geluisterd, hetgeen opnieuw onrust in haar leven zal veroorzaken. De uitvoering van een omgangsregeling wordt om deze reden op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] geacht. De raad adviseert het hof het verzoek van de vader af te wijzen.
2. De vader heeft ter zitting verklaard dat hij begrijpt dat het afdwingen van een omgangsregeling met [de minderjarige] nu geen zin heeft. Hij maakt zich echter zorgen over de vraag hoe de omgang in de toekomst ooit plaats zal vinden, met name als hij het rapport van de raad in ogenschouw neemt. De vader meent dat als er nu geen concrete vervolgafspraken worden gemaakt de huidige situatie gehandhaafd blijft en het vertrouwen dat de vader in zijn ogen verdient, nooit zal worden opgebouwd. Hij heeft zijn leven gebeterd en is inmiddels vier jaar van de drugs af. Volgens de vader is hij ten goede veranderd, waarbij komt dat [de minderjarige] haar vader feitelijk niet kent. De vader begrijpt wat voor impact zijn verslavingsproblematiek op de moeder en [de minderjarige] heeft gehad, doch [de minderjarige] heeft er recht op om het negatieve vaderbeeld dat zij heeft ontwikkeld, bij te stellen vanuit haar eigen visie en naar de huidige werkelijkheid. Het is dan ook van groot belang dat er gewerkt wordt aan het opbouwen van vertrouwen tussen de vader en [de minderjarige] en, voor zover van belang, tussen de vader en de moeder. Voor zover het niet mogelijk is thans een definitieve omgangsregeling vast te stellen verzoekt de vader een voorlopige regeling vast te stellen waarbij na enige tijd kan worden geëvalueerd in hoeverre het vertrouwen is hersteld en een nadere vaststelling of uitbouw van de omgang plaats kan vinden.
3. De moeder heeft ter zitting verklaard dat [de minderjarige] op dit moment nog geen contact wil met haar vader en dat zij behoefte heeft aan rust. Zij wil de ruimte hebben om in alle rust haar middelbare school af te maken. [de minderjarige] heeft het nog steeds moeilijk door wat er in het verleden is gebeurd. Zij zit sinds 2004 in een gespreksgroep voor jongeren, die dezelfde ervaringen met verslaafde ouders hebben gehad, en zij heeft daar veel baat bij. Volgens de moeder zit de schrik en angst er bij [de minderjarige] nog steeds in. De moeder heeft geen vertrouwen in de enkele mededeling van de vader dat hij geen harddrugs meer gebruikt. [de minderjarige] is zeer beschadigd door wat zij en haar moeder aan negatieve ervaringen hebben meegemaakt. De moeder heeft geen bezwaar tegen een begin van contact in een schriftelijke vorm, doch de impact van het verleden, waarin volgens de moeder sprake was van geestelijke en lichamelijke mishandeling, is nog dermate groot, dat een (voorlopige) omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] schadelijk is voor de ontwikkeling van [de minderjarige].
4. Ter aanvulling op het advies van de raad heeft mevrouw Timmer ter zitting verklaard dat de ontwikkeling van [de minderjarige] belemmerd wordt als nu een voorlopige omgangsregeling wordt vastgesteld. Het is voor [de minderjarige] beter als thans helder wordt gesteld dat er voorlopig geen omgangsregeling komt, zodat [de minderjarige] meer ruimte en rust krijgt, en zij wellicht in de toekomst haar visie kan bijstellen. Volgens de raad zal het negatieve vaderbeeld zich versterken als thans proefcontacten vastgesteld worden. Zo heeft een onverwachte ontmoeting van [de minderjarige] met haar vader twee jaar geleden een behoorlijke impact op [de minderjarige] gehad.
5. Het hof overweegt als volgt. In het algemeen is het in het belang van een kind te achten dat het contact heeft met de niet verzorgende ouder en in beginsel heeft deze ook het recht op omgang met zijn of haar kind, tenzij zwaarwegende belangen van het kind zich daartegen verzetten. In dit kader heeft de moeder naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat zij door alles wat in het verleden is gebeurd, met name ten aanzien van de verslavingsproblematiek van de vader, op dit moment niet in staat is om inhoud te geven aan enige vorm van contact tussen de vader en [de minderjarige]. De nog steeds zeer gespannen verhouding tussen de ouders maakt het thans niet mogelijk voor de moeder om [de minderjarige] op de juiste wijze te begeleiden bij een omgangsregeling, die gezien het feit dat de vader al geruime tijd geen contact met [de minderjarige] heeft gehad, geleidelijk en met zorg zou moeten worden opgebouwd. [de minderjarige] heeft zelf aangegeven op dit moment geen contact met haar vader te willen. Mede gezien het rapport van de raad, het besprokene ter zitting en gelet op de afwijzende houding van [de minderjarige] ten opzichte van de vader, acht het hof het vaststellen van een omgangsregeling in de gegeven omstandigheden, zelfs bij wijze van een voorlopige omgangsregeling, in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige].
6. Het hof gaat er van uit dat de moeder enige malen per jaar de nodige informatie geeft aan de vader over de ontwikkelingen van [de minderjarige] en dat de vader op zijn beurt informatie aan de moeder zal verstrekken teneinde de vaderfiguur in de belevingswereld van [de minderjarige] een plaats te geven, een en ander zoals ter zitting is besproken en waartoe partijen zich ook bereid hebben verklaard.
7. Het voorgaande brengt mee dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, van Leuven en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door Lekahena als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 december 2006.