Rolnummer: 22-005943-05
Parketnummer(s): 11-006517-04
Datum uitspraak: 12 december 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Dordrecht van 6 oktober 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek) op [geboortedag] 1983,
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting Flevoland, locatie Lelystad te Lelystad.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 12 september 2006 en van 17, 24 en 28 november 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 4, 9 primair en subsidiair en 10 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts zijn in eerste aanleg beslissingen genomen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen en de vorderingen van de benadeelde partijen, met - voor zover een vordering van een benadeelde partij is toegewezen - telkens oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, een en ander als nader in het vonnis vermeld.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Namens de verdachte en door de advocaat-generaal is ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld, dat het hoger beroep van respectievelijk de verdachte en het openbaar ministerie niet gericht is tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissingen ten aanzien van het onder 4, 9 primair en subsidiair en 10 tenlastegelegde.
Zoals weergegeven in het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 september 2006 kan het openbaar ministerie feit 4 niet meer van het hoger beroep uitsluiten, nu de benadeelde partij [benadeelde partij] zich overeenkomstig het bepaalde in artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering in hoger beroep heeft gevoegd, zodat enkel de feiten 9 en 10 in hoger beroep niet meer aan de orde zijn.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 4, 5 en 7 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de vrijspraak van het onder 5 tenlastegelegde overweegt het hof meer in het bijzonder dat in de in het requisitoir opgenomen bewijsconstructie - in hoofdzaak, waar het de betrokkenheid van de verdachte bij deze overval betreft, neerkomende op een verwijzing naar de overzichten van de historische telefoongegevens van de bij de diverse verdachten in gebruik zijnde mobiele telefoons, de constatering dat van de overval afkomstige messensets met bijbehorende koffertjes in de woning aan de [A-]straat [huisnummer] te [R] zijn aangetroffen en de omtrent de herkomst van die goederen afgelegde verklaring van de moeder van de medeverdachte [naam medeverdachte], mevrouw [naam[naam getuige], d.d. 28 januari 2005 - naar het oordeel van het hof onvoldoende wettig en overtuigend bewijs besloten ligt om ten aanzien van de verdachte tot een bewezenverklaring van het onder 5 tenlastegelegde te kunnen komen, terwijl dat bewijs ook voor het overige niet aan de processtukken valt te ontlenen. Ter toelichting op het hiervoor bedoelde oordeel merkt het hof nog op op dat, nu het strafdossier geen uitsluitsel geeft over het bereik van de aangestraalde zendmasten - in het bijzonder die aan de [B-]laan te [A] -, bedoelde overzichten van de historische telefoongegevens niet wezenlijk aan het bewijs kunnen bijdragen. Hetzelfde geldt voor de verklaring van mevrouw [naam getuige], aangezien deze verklaring, die niet meer inhoudt dan dat zij op enig moment de bewuste messensets van de verdachte en haar zoon [naam medeverdachte] heeft gekregen, geenszins de mogelijkheid uitsluit dat de verdachte op een andere wijze dan via een rechtstreekse betrokkenheid bij de onder 5 tenlastegelegde overval in het bezit van die messensets is gekomen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 6 en 8 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1, 2, 3 bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 8 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, tot vrijspraak van de verdachte ter zake van het onder 4 tenlastegelegde en tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte en zijn mededaders hebben in een relatief korte periode een drietal gewapende overvallen op bedrijven gepleegd, waarbij het [A-] hotel te Zwijndrecht zelfs tweemaal werd overvallen.
Deze overvallen hadden als gemeenschappelijke kenmerken dat tegen betaling van iemand die ter plaatse als - al dan niet voormalig - werknemer goed bekend was de voor de overval benodigde informatie, zoals informatie over het aantal te verwachten aanwezige personeelsleden, het beste tijdstip om de overval te plegen, de plaats waar zich de kluis bevond, werd verworven, dat de daders vermomd met bivakmutsen en dreigend met imitatie en/of echte vuurwapens binnendrongen en dat onder bedreiging van die wapens op indringende toon en met dreigende bewoordingen om geld werd gevraagd of iemand werd gedwongen de kluis te openen. Bij de overvallen is er niet voor teruggedeinsd ook daadwerkelijk fysiek geweld te gebruiken en bij twee overvallen werd(en) één of meerdere slachtoffer(s) met zogeheten tierips geboeid.
Niet alleen uit de door hen bij de politie afgelegde verklaringen doch ook uit de toelichtingen op de ingediende vorderingen van de benadeelde partijen is gebleken dat deze feiten door de vele slachtoffers, onder wie enkelen die bij beide overvallen op het [A-] hotel aanwezig waren, als buitengewoon bedreigend zijn ervaren. Het valt dan ook niet uit te sluiten dat zij nog geruime tijd de psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan zullen ondervinden. Daarnaast brengen deze feiten bij de burgers in het algemeen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
De verdachte heeft voorts onbevoegd een vuurwapen met de daarbij behorende munitie en een patroonhouder voorhanden gehad. Vuurwapens worden meer en meer - zo ook in casu - gebruikt bij het plegen van strafbare feiten. Ook komen regelmatig ongelukken voor bij het hanteren van vuurwapens. Er dient derhalve streng te worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen.
Daarnaast heeft de verdachte nog een hoeveelheid cocaïne aanwezig gehad in zijn woning met de bedoeling deze harddrugs te verhandelen.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 30 augustus 2006, reeds eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, meer in het bijzonder geweldsdelicten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
De verdachte heeft op 24 november 2006 ter terechtzitting in hoger beroep afstand gedaan van alle onder hem inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zodat een beslissing dienaangaande achterwege kan blijven.
Vorderingen tot schadevergoeding
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 (oud) en
10 (oud) van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 (oud) van de Wet wapens en munitie.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4, 5 en 7 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 6 en 8 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vorderingen tot schadevergoeding, etc.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J.M. van Dijk,
mr. S.K. Welbedacht en mr. J.A. van Kempen, in bijzijn van de griffier mr. S. Bek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 december 2006.