ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ4493

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
409-H-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Dusamos
  • A. Reinking
  • J. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontkenning vaderschap door de moeder, waarbij het hof de bestreden beschikking bekrachtigt

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 november 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot ontkenning van het vaderschap. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 16 januari 2006, waarin het verzoek van de bijzondere curator tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap door de minderjarige werd afgewezen. De moeder stelde dat de rechtbank onterecht had geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige was om een juridische vader te hebben, en dat er geen bewijs was dat de man niet de biologische vader was.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 oktober 2006 zijn de moeder, haar procureur, de bijzondere curator en het Openbaar Ministerie verschenen. De minderjarige is in raadkamer gehoord. De moeder voerde aan dat de man, die nooit in Nederland is geweest, niet de vader kon zijn van de minderjarige, die in 1995 is geboren. De bijzondere curator steunde het verzoek van de moeder, stellende dat de minderjarige geen band had met de man en dat het in haar belang was om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie.

Het Openbaar Ministerie concludeerde tot bekrachtiging van de beschikking, omdat niet voldoende vaststond dat de minderjarige haar wil kon bepalen en er onvoldoende bewijs was dat de man niet de biologische vader was. Het hof overwoog dat de moeder niet in het belang van de minderjarige had gehandeld door niet te willen zeggen wie de biologische vader was. Het hof kon niet concluderen dat de man niet de biologische vader was, omdat de moeder geen bewijs had geleverd voor haar stelling. Uiteindelijk bekrachtigde het hof de bestreden beschikking, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 22 november 2006
Rekestnummer. : 409-H-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 04-4502
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. M.H. Samama.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [De man],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: de man,
2. mr. Lammert van Dijk,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over de hierna te noemen minderjarige:
[de minderjarige],
kantoorhoudende te [woonplaats],
hierna te noemen: de bijzondere curator.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 29 maart 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 16 januari 2006.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 9 juni 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de bijzondere curator is bij het hof op 10 oktober 2006 een faxbericht ingekomen.
Op 13 oktober 2006 is van de zijde van het Openbaar Ministerie een conclusie ingediend.
Op 18 oktober 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar procureur, mr. M.M. Menheere namens de bijzondere curator, en het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door advocaat-generaal mr. J.P. Wittop Koning. De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De verschenen betrokkenen hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen minderjarige is – tijdens de schorsing van de mondelinge behandeling – in raadkamer gehoord.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage. Bij die beschikking is het verzoek van de bijzondere curator, strekkende tot gegrondverklaring van de ontkenning door de hierna te noemen minderjarige van het vaderschap van de man als haar vader, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de gegrondverklaring van de ontkenning door [de minderjarige], geboren [in] 1995, verder: de minderjarige, van het vaderschap van de man als haar vader.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, alsnog het verzoek van de minderjarige, strekkende tot gegrondverklaring van de ontkenning door haar van het vaderschap van de man als haar vader, toe te wijzen.
3. De moeder stelt in hoger beroep dat de rechtbank in haar beslissing uitspraken doet die niet in de wet zijn terug te vinden. Zij kan zich niet vinden in de overweging van de rechtbank dat het in beginsel in het belang van de minderjarige is dat het een juridische vader heeft. Volgens haar heeft een minderjarige niets aan een juridische vader op papier waar onder meer geen geld, warmte en gezelligheid vandaan komt. Evenmin kan de moeder zich vinden in de overweging van de rechtbank dat de stelling van de bijzondere curator, dat de man niet de biologische vader van de minderjarige is, uitsluitend op haar verklaring gebaseerd is. De moeder heeft aangetoond dat zij sinds [datum] 1993 in Nederland woont waardoor het in ieder geval zeer waarschijnlijk is dat de man, die nooit in Nederland is geweest, de vader zou zijn van de minderjarige, die twee jaar later is geboren. Nergens in de wet is te vinden dat er uitsluitend met succes een ontkenning vaderschap kan worden afgerond wanneer er een andere vader voor in de plaats komt. Volgens de moeder is een kind beter af zonder vader dan met een onwillige vader. Hoewel de rechtbank heeft overwogen dat noch van de zijde van de moeder, noch van de zijde van de bijzondere curator een verklaring is gegeven voor het feit dat de moeder pas negen jaar na de geboorte van de minderjarige stappen heeft gezet om te komen tot ontkenning van het vaderschap van de man, merkt de moeder op dat die mogelijkheid juist uitdrukkelijk in de wet staat vermeld.
4. De bijzondere curator stelt dat, afgaande op de juistheid van de informatie van de moeder, de chronologie van feiten die blijken uit de registers van de burgerlijke stand en de gemeentelijke basisadministratie, de minderjarige is gediend bij een ontkenning van het vaderschap. De bijzondere curator erkent dat in beginsel het belang van een kind is gediend bij het hebben van een juridische vader, doch meent dat dit onder omstandigheden ook anders kan zijn. In casu heeft de minderjarige haar juridische vader nooit gekend en heeft geen enkele band met hem. Sinds haar geboorte woont de minderjarige bij haar moeder en heeft zij telefonische contacten met de biologische vader. Zij is het enige kind in het gezin dat niet de achternaam van de moeder draagt en dat niet weet wie haar biologische vader is, zodat in beginsel een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap tot de mogelijkheden behoort. Gelet op het vorenstaande is het volgens de bijzondere curator wenselijk dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. Om die reden verzoekt de bijzondere curator het verzoek tot ontkenning van het vaderschap van de man toe te wijzen.
5. Het openbaar ministerie heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking, enerzijds omdat onvoldoende vaststaat dat de minderjarige omtrent het verzoek haar wil kan bepalen en anderzijds omdat onvoldoende aangetoond is dat de man niet de biologische vader is.
6. Het hof overweegt dat blijkens artikel 1:200 lid 1 en 6 BW de wet geen leeftijdsgrens stelt aan een minderjarige voor het doen van een verzoek als het onderhavige. Haar belangen worden behartigd door de bijzondere curator. Tijdens het verhoor in raadkamer is gebleken dat de minderjarige niet van de feiten op de hoogte is. Zij heeft aldaar aangegeven niet te weten wie haar vader is. Vervolgens heeft ze aangegeven wel graag te willen weten wie haar echte vader is. De moeder heeft naar het oordeel van het hof met haar houding, door niet te willen zeggen wie daadwerkelijk de biologische vader van de minderjarige is, niet in het belang van de minderjarige gehandeld. Het is juist in het belang van de minderjarige dat er duidelijkheid bestaat met betrekking tot de vraag wie haar biologische vader is. Daarbij gaat het er niet om dat er een andere vader in de plaats zou moeten komen voor de [man]. Het gaat er in casu om dat de moeder naar het oordeel bewijs dient te leveren van haar stelling dat de [man] in ieder geval niet de biologische vader van de minderjarige is. Gelet op hetgeen de moeder in de onderhavige procedure naar voren heeft gebracht kan het hof niet tot de conclusie komen dat de [man] niet de biologische vader van de minderjarige is. Het hof weegt mee dat de moeder geen bewijs heeft aangeboden van haar stelling dat de [man] niet de biologische vader van de minderjarige is. Zulks had, mede gelet op het feit dat de moeder zeker stelt te weten wie wel de biologische vader van de minderjarige is, in het belang van de minderjarige mogen worden verwacht. Het hof zal de bestreden beschikking, gelet op het vorenstaande, derhalve bekrachtigen.
7. Hetgeen in hoger beroep voorts nog naar voren is gebracht behoeft naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
8. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Reinking en Van der Burght, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 november 2006.