ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ4490

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1334-R-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A. Dusamos
  • M. Reinking
  • J. van der Burght
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in verzoek om voorlopige voorzieningen na inschrijving echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 november 2006 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure. De vrouw, verzoekster en tevens (voorwaardelijk) verweerster, heeft op 26 september 2006 verzocht om voorlopige voorzieningen in een scheidingszaak die door de man, verweerder en tevens (voorwaardelijk) verzoeker, aanhangig was gemaakt. De man diende op 16 oktober 2006 een zelfstandig tegenverzoek in. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 oktober 2006, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.

De feiten van de zaak zijn als volgt: De rechtbank te Rotterdam heeft op 3 april 2006 de echtscheiding tussen de partijen uitgesproken, die in 2006 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De man is tegen deze beschikking in hoger beroep gegaan. De vrouw verzocht om het exclusieve gebruik van de echtelijke woning en de inboedel, terwijl de man verzocht om het gebruik van de woning en dat de vrouw deze zou verlaten.

Het hof heeft beoordeeld of het bevoegd was om van de verzoeken kennis te nemen. De man stelde dat alleen de rechtbank bevoegd was, maar het hof oordeelde dat het gerechtshof ook onder de term 'rechter' valt zoals bedoeld in artikel 822 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Aangezien de echtscheidingsbeschikking was ingeschreven, was er geen sprake van een aanhangig geding, waardoor de verzoeken van beide partijen niet-ontvankelijk werden verklaard. De beslissing werd genomen door de rechters A. Dusamos, M. Reinking en J. van der Burght, en de uitspraak werd gedaan ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 22 november 2006
Rekestnummer. : 1334-R-06
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster, tevens (voorwaardelijk) verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. M. Verbraaken-Vooys,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens (voorwaardelijk) verzoeker,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. T.G. Brown-Knip.
PROCESVERLOOP
De vrouw heeft het hof op 26 september 2006, in een scheidingszaak die door de man bij het hof aanhangig is gemaakt en onder rekestnummer 832-R-06 bij het hof bekend is, verzocht bij beschikking, voor de duur van het geding in de hoofdzaak, voorlopige voorzieningen te treffen.
Op 16 oktober 2006 heeft de man een zelfstandig tegenverzoek ingediend.
Op 18 oktober 2006 is de zaak, tezamen met de behandeling in de hoofdzaak, mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.W.F. Jansen, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. M.G. Bannenberg. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in de onderhavige procedure van belang - tussen partijen het volgende vast.
Bij beschikking van 3 april 2006 heeft de rechtbank te Rotterdam tussen partijen, met elkaar gehuwd op 30 november 1983, onder meer de echtscheiding uitgesproken, die [in] 2006 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De man is van voornoemde beschikking in hoger beroep gekomen.
BEOORDELING
1. De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wege van voorlopige voorzieningen voor de duur van het geding te bepalen dat aan haar het exclusief gebruik van de echtelijke woning toekomt alsmede de daarbij behorende inboedel, met bevel aan de man de woning niet meer te betreden, met machtiging van haar deze beschikking ten uitvoer te leggen met behulp van de sterkte arm van politie en justitie.
2. De man verzoekt bij zelfstandig tegenverzoek, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en voor de duur van het geding, te bepalen dat hij bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning, met bevel aan de vrouw de woning te verlaten en niet verder te betreden.
3. Ter zitting van het hof heeft de man gesteld dat uitsluitend de rechtbank bevoegd is om van de onderhavige procedure kennis te nemen. Omdat volgens hem in de wettekst voor “de rechter” “de rechtbank” gelezen moet worden, stelt de man dat het hof niet bevoegd is om van de zaak kennis te nemen. De vrouw heeft voornoemde stelling gemotiveerd betwist.
4. Ten aanzien van de onderhavige verzoeken is toepasselijk artikel 822 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat het mogelijk maakt om voor de duur van het geding bij de rechter een voorziening te vragen. Nu onder “rechter” tevens het gerechtshof is begrepen, is het hof bevoegd van de verzoeken kennis te nemen. Nu de echtscheidingsbeschikking [in] 2006 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, is er geen sprake van een aanhangig geding, zodat verzoekers niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun respectievelijke verzoeken. Dat er momenteel, zoals ter zitting van het hof is medegedeeld, een procedure bij de rechtbank aanhangig is tot doorhaling van de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, doet aan het vorenstaande niet af.
5. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP DE VERZOEKEN
Het hof:
verklaart de vrouw en de man niet-ontvankelijk in hun verzoeken.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Reinking en Van der Burght, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 november 2006.