GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 20 september 2006
Rekestnummer. : 391-HR-06
Rekestnr. Hoge Raad : R05/083HR
Rekestnr.Hof A’dam : 220/05
Rekestnr. R’bank A’dam : 04-2603/305028
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. E.M. van Hilten-Kostense,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. E. Grabandt.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. De Directie Justitieel Jeugdbeleid,
Afdeling Juridische en Internationale Zaken van het Ministerie van Justitie,
handelende in haar hoedanigheid van Centrale Autoriteit,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de Centrale Autoriteit,
2. de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad,
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De Hoge Raad heeft op 20 januari 2006 uitspraak gedaan in de zaak tussen de partijen en heeft in het door de vader ingestelde beroep in cassatie de beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 19 mei 2005 vernietigd en het geding verwezen naar dit hof ter verdere behandeling en beslissing. Het door de moeder ingestelde incidentele beroep is verworpen.
De vader heeft op 24 maart 2006 een beroepschrift ingediend met als doel om de zaak bij dit hof aan te brengen ter verdere behandeling en beslissing.
De moeder heeft op 25 augustus 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de Centrale Autoriteit is bij het hof op 11 augustus 2006 een brief ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 31 maart 2006 en 11 april 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 6 september 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.C. de Wit-Facchetti en de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. P.M. Hoffmann. Verder is namens de Raad verschenen mevrouw M. Goverts. Voorts is aan de zijde van de vader verschenen mevrouw M.J. de Vriendt, tolk in de Italiaanse taal, die de eed heeft afgelegd. Partijen, hun raadslieden en de Raad hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de uitspraak van de Hoge Raad van 20 januari 2006 en de beschikking van het hof Amsterdam van 19 mei 2005.
Het hof gaat uit van de onder 1. van de bestreden beschikking van de rechtbank te Amsterdam van 2 februari 2005 vastgestelde feiten, alsmede van de uitgangspunten die de Hoge Raad onder 3.1 van zijn beschikking heeft geformuleerd.
1. Ter beoordeling van het hof staat de vraag of [de minderjarige], geboren [in] 2000, hierna te noemen: [de minderjarige], moet worden afgegeven aan haar vader ter teruggeleiding naar [het land van het oorspronkelijk verblijf].
2. Bij inleidend verzoek verzocht de Centrale Autoriteit de rechtbank te gelasten dat de moeder de minderjarige, uiterlijk voor een door de rechtbank te bepalen datum terugbrengt naar [het land van het oorspronkelijk verblijf], naar de instelling die de kinderbescherming voor haar verblijf heeft aangewezen, en dat, wanneer de moeder om haar moverende redenen hieraan geen gevolg geeft, de vader wordt bevolen om uitvoering te geven aan de beschikking van het Corte di Appello di Torino van 22 september 2004. In dit hoger beroep na verwijzing verzoekt de vader het hof te bevelen dat de moeder [de minderjarige] binnen een week na de door het hof te nemen beslissing aan de vader zal afgeven ter teruggeleiding naar [het land van het oorspronkelijk verblijf], nu de moeder herhaaldelijk aangegeven heeft aan een bevel tot terugbrenging naar [het land van het oorspronkelijk verblijf] geen gevolg te zullen geven. De moeder bestrijdt zijn verzoek.
3. De vader voert - kort gezegd - aan dat door terug te gaan naar [het land van het oorspronkelijk verblijf] [de minderjarige] niet blootgesteld zal worden aan lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei wijze in een ondraaglijke toestand zal worden gebracht. Een terugkeer van [de minderjarige] naar [het land van het oorspronkelijk verblijf] zou volgens de vader niet betekenen dat zij gescheiden zal worden van de moeder, maar dat zij de moeder zo vaak mogelijk kan zien als zij wil. Als de moeder kiest om niet naar [het land van het oorspronkelijk verblijf] te gaan, dan is het haar keuze. In het verleden zijn er aangiften gedaan, maar die zijn allemaal geseponeerd. Volgens de vader loopt er geen zaak meer in [het land van het oorspronkelijk verblijf] tegen de moeder.
4. De moeder stelt - kort gezegd - dat [de minderjarige] bij terugkeer naar [het land van het oorspronkelijk verblijf] in een ondraaglijke toestand wordt gebracht als bedoeld in artikel 13 van het Haags Kinderontvoeringsverdrag van 25 oktober 1980 (HKOV), waarbij er een ernstig risico bestaat dat zij fysiek of mentaal te lijden zal hebben van de overbrenging. Terugkeer naar [het land van het oorspronkelijk verblijf] betekent dat [de minderjarige] zonder haar moeder in [het land van het oorspronkelijk verblijf] zal verblijven, waarbij komt dat het voor de moeder praktisch gezien niet mogelijk is om naar [het land van het oorspronkelijk verblijf] te komen, althans aldaar te verblijven. Volgens haar is de vader verwikkeld in verschillende procedures, zoals verzekeringskwesties, waarbij hij de moeder heeft betrokken, hetgeen gevolgen heeft voor haar verblijf in [het land van het oorspronkelijk verblijf]. [de minderjarige] zal alsdan langdurig gescheiden zijn van haar moeder die voor de verzorging en opvoeding de enige stabiele factor in haar leven is geweest. Voorts zal door toedoen van de vader de moeder geen contact krijgen met [de minderjarige] als [de minderjarige] naar [het land van het oorspronkelijk verblijf] terugkeert, dit terwijl [de minderjarige] een zeer sterke band met haar moeder heeft. Verder heeft de relatie van de moeder en de vader een gewelddadig karakter, zodat een normale omgangsregeling niet valt te verwachten. [de minderjarige] spreekt geen Italiaans, zij is inmiddels meer dan de helft van haar leven in Nederland. Zij gaat in Nederland naar school, zit in groep 3 en is geheel gehecht en geworteld in Nederland. De moeder heeft ter zitting verzocht om de mening van [de minderjarige] te vragen. [de minderjarige] is er, volgens de moeder, zeer duidelijk over en zij kan er meer over zeggen dan men wellicht zou denken. Het belang van [de minderjarige] verzet zich tegen een gedwongen scheiding van haar moeder.
5. De Raad heeft bij monde van mevrouw Goverts ter zitting verklaard dat het moeilijk is om in deze zaak te adviseren. De Raad heeft [de minderjarige] niet gezien. Vast staat dat het belang van [de minderjarige] voorop staat. Zij verblijft al lang in Nederland. De Raad zou een onderzoek kunnen instellen en daarnaast de International Social Service (ISS) om advies kunnen vragen.
6. Op grond van het besprokene ter terechtzitting, alsmede gelet op de stukken acht het hof zich nog niet voldoende ingelicht om een beslissing te nemen omtrent het verzoek tot afgifte van [de minderjarige] aan de vader ter teruggeleiding naar [het land van het oorspronkelijk verblijf]. De moeder heeft ter zitting uitdrukkelijk het verzoek gedaan [de minderjarige] te horen. Het hof is van oordeel dat het bij een nieuwe feitelijke behandeling van de zaak, waarbij het uitsluitend nog aankomt op de beoordeling van de vraag of een weigeringsgrond in de zin van artikel 13 van het HKOV aanwezig is, mede acht dient te slaan op de mening van het kind, wanneer dat tenminste een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden. Gelet op het uitdrukkelijke verzoek van de moeder en mede in aanmerking nemende dat de raad heeft aangegeven [de minderjarige] niet gezien te hebben, zal het hof het onderzoek heropenen, met name, doch niet uitsluitend, om [de minderjarige] te horen. Het hof zal daarbij ook aandacht schenken aan de vraag of [de minderjarige], gelet op haar leeftijd, een mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigt dat met haar mening rekening zal worden gehouden. Partijen zullen aansluitend in de gelegenheid worden gesteld hun standpunten desgewenst nader toe te lichten.
7. Het hof zal het verhoor van [de minderjarige] bepalen op [datum en tijdstip], buiten aanwezigheid van de partijen. De mondelinge behandeling van de zaak met partijen zal aansluitend plaatsvinden, [datum en tijdstip].
bepaalt dat het verhoor van [de minderjarige] buiten aanwezigheid van de partijen zal worden gehouden op [datum en tijdstip] in het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te ‘s-Gravenhage;
bepaalt dat de mondelinge behandeling van de zaak wordt voortgezet op [datum en tijdstip] in het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te ‘s-Gravenhage;
bepaalt dat deze beschikking geldt als oproeping voor de minderjarige en voor de mondelinge behandeling van partijen, hun procureurs en overige belanghebbenden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Reinking, Van Leuven en Van Montfoort, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2006.