Rolnummer: 22-006095-05
Parketnummer(s): 11-006511-04
Datum uitspraak: 12 december 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Dordrecht van 6 oktober 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting Vught, locatie Nieuw Vosseveld te Vught.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 12 september 2006 en van 17, 24 en 28 november 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep op vordering van respectievelijk de officier van justitie en de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 7 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5 primair en 6 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts zijn in eerste aanleg beslissingen genomen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen en de vorderingen van de benadeelde partijen met - voor zover een vordering van een benadeelde partij is toegewezen - telkens oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, een en ander als nader in het vonnis vermeld.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Namens de verdachte en door de advocaat-generaal is ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld, dat het hoger beroep van respectievelijk de verdachte en het openbaar ministerie niet gericht is tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 7 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van het hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Op basis van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof niet de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 6 tenlastegelegde feit heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5 primair en 6 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich telkens met een of meer mededaders schuldig gemaakt aan een inbraak in een gemeentehuis, een drietal gewapende overvallen op bedrijven en een poging daartoe.
Gezien in een chronologische volgorde heeft de verdachte het relatief lichtste feit, de inbraak in het gemeentehuis van Ridderkerk, als eerste gepleegd in augustus 2004. Bij dit feit hebben de verdachte en zijn mededader(s) na het inslaan van een ruit van een trappenhuis uit het gemeentehuis een groot aantal op de 2e, 3e en 4e verdieping aanwezige computers en beeldschermen, die samen een aanzienlijke waarde vertegenwoordigden, weggenomen. Het is de verdachte geweest die de situatie in het gemeentehuis met misbruik van het in zijn vader gestelde vertrouwen heeft voorverkend en die na afloop heeft zorg gedragen voor vervoer, verpakking en opslag van de weggenomen goederen. Naast de aan de gemeente toegebrachte financiële schade, leidt een dergelijk feit tot grote overlast. Zulks geldt te meer waar een gemeente door een grootschalige diefstal van computerapparatuur kan worden gehinderd in de uitoefening van haar publieke taak.
Na deze inbraak hebben de verdachte en zijn mededaders in een relatief korte periode een serie gewapende overvallen op bedrijven gepleegd, waarbij het [A] hotel te Zwijndrecht zelfs tweemaal werd overvallen.
De drie voltooide overvallen hadden als gemeenschappelijke kenmerken dat tegen betaling van iemand die ter plaatse als - al dan niet voormalig - werknemer goed bekend was de voor de overval benodigde informatie, zoals informatie over het aantal te verwachten aanwezige personeelsleden, het beste tijdstip om de overval te plegen, de plaats waar zich de kluis bevond, werd verworven, dat de daders vermomd met bivakmutsen en dreigend met imitatie en/of echte vuurwapens binnendrongen en dat onder bedreiging van die wapens op indringende toon en met dreigende bewoordingen om geld werd gevraagd of iemand werd gedwongen de kluis te openen. Bij de overvallen is er niet voor teruggedeinsd ook daadwerkelijk fysiek geweld te gebruiken en bij twee overvallen werd(en) één of meerdere slachtoffer(s) met zogeheten tierips geboeid.
Bij de poging tot afpersing, nota bene gepleegd één dag voor de tweede overval op het [A] hotel, heeft de verdachte zich samen met zijn mededader, voorzien van een (imitatie)vuurwapen, begeven naar een snackbar en aldaar een niet bij de planning van de overval betrokken werknemer van die snackbar in een koelcel opgesloten, nadat hem dat wapen tegen het voorhoofd was gedrukt.
Niet alleen uit de door hen bij de politie afgelegde verklaringen doch ook uit de toelichtingen op de ingediende vorderingen van de benadeelde partijen is gebleken dat deze feiten door de vele slachtoffers, onder wie enkelen die bij beide overvallen op het [A] hotel aanwezig waren, als buitengewoon bedreigend zijn ervaren. Het valt dan ook niet uit te sluiten dat zij nog geruime tijd de psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan zullen ondervinden. Daarnaast brengen de bewezenverklaarde feiten bij de burgers in het algemeen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Ook bij gelegenheid van de behandeling van de zaken in hoger beroep heeft de verdachte, met uitzondering van de mislukte overval op snackbar [ X], steeds ontkend bij de overige overvallen daadwerkelijk binnen te zijn geweest in de overvallen bedrijven. Of de verdachte daadwerkelijk bij die drie overvallen, hotel [A] I en II alsmede [bedrijf B], als één van de overvallers binnen is geweest, hetgeen niet zonder meer uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, kan naar het oordeel van het hof bij de bepaling van de strafmaat in het midden worden gelaten. Immers, waar het hof de verdachte op basis van de uit de bewijsmiddelen blijkende bewuste en nauwe samenwerking met zijn mededaders aanmerkt als medepleger en de verdachte, in aanmerking genomen de door hem verschafte overvalattributen, minst genomen rekening diende te houden met het gebruik van geweld door zijn mededaders, acht het hof hem ten volle strafrechtelijk verantwoordelijk voor hetgeen binnen in de overvallen bedrijven is voorgevallen. Bovendien is het hof van oordeel dat de rol die de verdachte naar eigen zeggen bij de overvallen heeft gespeeld als initiërend en onontbeerlijk moet worden betiteld.
Blijkens het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 augustus 2006 is de verdachte eerder onder meer veroordeeld tot een werkstraf alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf ter zake van vermogensdelicten. Kennelijk hebben deze veroordeling en meer in het bijzonder deze voorwaardelijke gevangenisstraf - noch overigens een tweetal eerdere veroordelingen ter zake van andersoortige delicten - de verdachte er niet van kunnen weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof voorts nog acht geslagen op de inhoud van de omtrent hem uitgebrachte rapportages van de reclassering alsmede op de inhoud van het rapport van de psycholoog drs. J.H.A.M. Kobussen.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat alleen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Daarbij wordt nog overwogen dat de bij pleidooi ingenomen stelling - inhoudende dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in de appelfase is overschreden, hetgeen door strafvermindering gecompenseerd dient te worden - door het hof, mede gezien de arresten van de Hoge Raad van onder meer 20 juni 2000, NJ 2000, 721 en
- meer recent - 17 oktober 2006, NJ 2006, 576, niet wordt gedeeld, nu het hoger beroep door de officier van justitie respectievelijk namens de verdachte op 19 oktober 2005 respectievelijk 20 oktober 2005 is ingesteld, de stukken op 7 juni 2006 ter griffie van dit hof zijn binnengekomen en het onderhavige arrest binnen 16 maanden na het instellen van het hoger beroep wordt gewezen.
De verdachte heeft op 24 november 2006 ter terechtzitting in hoger beroep afstand gedaan van alle onder hem inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zodat een beslissing dienaangaande achterwege kan blijven.
Vorderingen tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces hebben de navolgende personen en gemeente zich als benadeelde partijen gevoegd en vorderingen tot schadevergoeding ingediend ter vergoeding van geleden immateriële danwel geleden immateriële en materiële schade als gevolg van de diverse aan de verdachte tenlastegelegde feiten.
In hoger beroep zijn deze vorderingen tot na te noemen bedragen aan de orde:
Benadeelde partij feit(en) Bedrag in hoger beroep
[benadeelde partij 1] 3 EUR 1.050,82
[ benadeelde partij 2] 6 EUR 1.950,-
[benadeelde partij 3] 6 EUR 1.630,-
[benadeelde partij 4] 1 EUR 2.100,05
[benadeelde partij 5] 1/4 EUR 4.598,05
[benadeelde partij 6] 1/4 EUR 3.500,-
[benadeelde partij 7] 1/4 EUR 2.500,-
[benadeelde partij 8] 1/4 EUR 3.000,-
[benadeelde partij 9] 1/4 EUR 5.000,-
[benadeelde partij 10] 4 EUR 2.000,-
[benadeelde partij 11] 4 EUR 1.500,-
[benadeelde partij 12] 4 EUR 2.000,-
[benadeelde partij 13] 4 EUR 2.500,-
[benadeelde partij 14] 4 EUR 1.500,-
[benadeelde partij 15] 4 EUR 1.500,-
[benadeelde partij 16] 4 EUR 1.000,-
[benadeelde partij 17] 4 EUR 1.000,-
[benadeelde partij 18] 4 EUR 1.500,-
[benadeelde partij 19] 5 EUR 2.822,-
De advocaat-generaal heeft in dezen geconcludeerd zoals vermeld in zijn op 28 november 2006 overgelegde schriftelijke requisitoir.
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn door of namens de verdachte inhoudelijk niet betwist.
- Indien en voor zover een vordering van een benadeelde partij wordt toegewezen is naar het oordeel van het hof aannemelijk geworden dat de gestelde schade in zoverre is geleden en dat deze schade rechtstreeks verband houdt met het/de ten laste van de verdachte bewezenverklaarde feit(en) waarop de betreffende vordering betrekking heeft.
- Bij (gehele of gedeeltelijke) toewijzing van een vordering zal de verdachte in de proceskosten worden veroordeeld.
- Bij (gehele of gedeeltelijke) toewijzing van een vordering zal het hof bepalen dat gehele of gedeeltelijke betaling van het toegewezen bedrag door een mededader de veroordeling van de verdachte tot betaling aan die benadeelde partij met eenzelfde bedrag doet verminderen.
- Bij volledige niet-ontvankelijkverklaring van een bandeelde partij in haar vordering zal, nu namens de verdachte niet is gesteld dat hij met het oog op zijn verdediging tegen de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen kosten heeft gemaakt, een kostenveroordeling achterwege blijven.
- Voor zover een (deel van een) vordering tot schade-vergoeding wordt toegewezen, zal het hof tevens een schadevergoedingsmaatregel opleggen.
- Bij het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel zal het hof bepalen dat de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van een slachtoffer komt te vervallen voorzover een mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van dat slachtoffer.
- Voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van een slachtoffer doet de betalingsverplichting van de verdachte jegens de betrokken benadeelde partij vervallen en omgekeerd.
Beoordeling van de vorderingen:
Het hof is van oordeel dat op bovengenoemde vorderingen tot vergoeding van geleden schade als volgt dient te worden beslist:
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering nu niet vaststaat dat hij degene is die de gestelde schade rechtstreeks als gevolg van het aan de verdachte onder 3 bewezenverklaarde heeft geleden.
Nu de verdachte terzake van het onder 6 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dienen de benadeelde partijen
[ benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen tot vergoeding van de als gevolg daarvan geleden schade.
De benadeelde partijen [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] dienen voor wat betreft het materiële deel van hun vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu niet vaststaat of en, zo ja, in hoeverre zij degenen zijn die de gestelde materiële schade rechtstreeks als gevolg van het aan de verdachte onder 1 respectievelijk onder 1 en 4 bewezenverklaarde hebben geleden.
Naar het oordeel van het hof is wel aannemelijk geworden dat er door deze benadeelde partijen immateriële schade is geleden en dat deze schade rechtstreeks verband houdt met het onder 1 respectievelijk onder 1 en 4 bewezenverklaarde zodat hun vorderingen voor wat betreft het immateriële deel zich naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid lenen voor toewijzing tot de bedragen van respectievelijk EUR 2.000,- en EUR 4.500,-.
De vorderingen van de overige benadeelde partijen worden integraal toegewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45 (oud), 57, 63, 310, 311 (oud), 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 6 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, en 5 primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart de benadeelde partij [ benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] tot een bedrag van
EUR 4.500,- (vierduizend vijfhonderd euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart deze benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5] van een bedrag van EUR 4.500,-, voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 43 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] tot een bedrag van
EUR 2.000,- (tweeduizend euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart deze benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 4] van een bedrag van EUR 2.000,-, voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 19 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] tot het gevorderde bedrag van
EUR 3.500,- (drieduizend vijfhonderd euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 6] van een bedrag van EUR 3.500,-, voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 33 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve het slachtoffer niet opheft.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] tot het gevorderde bedrag van
EUR 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 7] van een bedrag van EUR 2.500,-, voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 24 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 8] tot het gevorderde bedrag van
EUR 3.000,- (drieduizend euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 8] van een bedrag van EUR 3.000,-, voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 29 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 9] tot het gevorderde bedrag van
EUR 5.000,- (vijfduizend euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 9] van een bedrag van EUR 5.000,-, voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 48 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 10] tot het gevorderde bedrag van
EUR 2.000,- (tweeduizend euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 10] van een bedrag van EUR 2.000,-, voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 19 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 11] tot het gevorderde bedrag van
EUR 1.500,- (duizend vijfhonderd euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 11] van een bedrag van EUR 1.500,-, voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 12] tot het gevorderde bedrag van
EUR 2.000,- (tweeduizend euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 12] van een bedrag van EUR 2.000,-, voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 19 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 13] tot het gevorderde bedrag van
EUR 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 13] van een bedrag van EUR 2.500,-, voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 24 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 14] tot het gevorderde bedrag van
EUR 1.500,- (duizend vijfhonderd euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 14] van een bedrag van EUR 1.500,-, voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 15] tot het gevorderde bedrag van
EUR 1.500,- (duizend vijfhonderd euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 15] van een bedrag van EUR 1.500,-, voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 16] tot het gevorderde bedrag van
EUR 1.000,- (duizend euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 16] van een bedrag van EUR 1.000,-, voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 17] tot het gevorderde bedrag van
EUR 1.000,- (duizend euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 17] van een bedrag van EUR 1.000,-, voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 18] tot het gevorderde bedrag van
EUR 1.500,- (duizend vijfhonderd euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 18] van een bedrag van EUR 1.500,-, voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 19] tot het gevorderde bedrag van
EUR 2.822,- (tweeduizend achthonderdtweeëntwintig euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 19] van een bedrag van EUR 2.822,-, voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 27 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Veroordeelt de verdachte, voor zover een benadeelde partij niet volledig in haar vordering niet-ontvankelijk is verklaard, in de kosten die de betreffende benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak telkens zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken.
Verstaat dat gehele of gedeeltelijke betaling van één of meerdere van voormelde bedragen door een mededader telkens de veroordeling van de verdachte tot betaling aan de betreffende benadeelde partij met eenzelfde bedrag doet verminderen.
Verstaat dat de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer telkens komt te vervallen voorzover een mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Verstaat dat betaling aan een benadeelde partij telkens tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het betrokken slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J.M. van Dijk,
mr. S.K. Welbedacht en mr. J.A. van Kempen, in bijzijn van de griffier mr. S. Bek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 december 2006.