ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ4361

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
5176\06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang wegens niet-betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 8 november 2006 uitspraak gedaan over een vordering tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang. De veroordeelde was eerder bij arrest van 22 april 2005 veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 40.000,00 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Tot op heden had de veroordeelde echter geen enkele betaling verricht en was er geen woon- of verblijfplaats bekend, waardoor verhaal op zijn vermogen niet mogelijk was. De officier van justitie heeft op 17 mei 2006 een vordering tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang ingediend, welke door de advocaat-generaal aan het hof is doorgeleid.

De behandeling van de vordering vond plaats op 25 oktober 2006 in raadkamer, waarbij de veroordeelde en zijn raadsman niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan en dat verhaal op zijn vermogen niet mogelijk is. De advocaat-generaal had een vordering tot 800 dagen lijfsdwang ingediend, maar het hof oordeelde dat deze duur niet gerechtvaardigd was. In plaats daarvan heeft het hof de duur van de lijfsdwang vastgesteld op 365 dagen, gebaseerd op een maatstaf van € 50,00 per dag, die niet meer in gebruik is.

Het hof concludeert dat een gijzeling van 365 dagen een voldoende prikkel zal zijn voor de veroordeelde om alsnog te betalen. De vordering tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang is toegewezen, terwijl het meer gevorderde is afgewezen. Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof.

Uitspraak

rolnummer 22-006568-04 PO
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE
raadkamer
BESCHIKKING
op de vordering van de landelijk executieofficier van justitie ex artikel 577c lid 1 van het Wetboek van Strafvordering betreffende de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande.
Procesgang
Aan de veroordeelde is bij inmiddels onherroepelijk geworden arrest van dit hof van 22 april 2005 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot het betalen aan de Staat van een bedrag van € 40.000,00. De veroordeelde heeft tot op heden nog geen enkele betaling verricht. Van de veroordeelde is geen woon- of verblijfplaats bekend. Beslag of verhaal op het vermogen van de veroordeelde is niet mogelijk.
Bij het uitblijven van betaling en de onmogelijkheid van verhaal heeft de aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau verbonden officier van justitie d.d. 17 mei 2006 een vordering ‘verlof tenuitvoerlegging lijfsdwang’ ex artikel 577c van het Wetboek van Strafvordering aan de advocaat-generaal bij dit hof gezonden. De advocaat-generaal heeft deze vordering aan het hof doorgeleid.
De vordering ex artikel 577c Wetboek van Strafvordering is door het hof behandeld op 25 oktober 2006 in het openbaar in raadkamer. De veroordeelde – hoewel behoorlijk opgeroepen - noch een raadsman is ter zitting verschenen.
Beoordeling van de vordering ex artikel 577c Sv.
Indien de veroordeelde niet aan het vonnis of arrest waarbij de verplichting is opgelegd tot betaling van een
geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel voldoet en volledig verhaal op grond van de artikelen 574 tot en met 576 van het Wetboek van Strafvordering op diens vermogen niet mogelijk is gebleken, kan de rechter op vordering van het openbaar ministerie verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang van ten hoogste drie jaar verlenen.
De advocaat-generaal heeft in raadkamer tenuitvoerlegging van 800 dagen lijfsdwang gevorderd.
In raadkamer is gebleken dat de veroordeelde tot op heden niet aan het arrest d.d. 22 april 2005, waarbij de verplichting is opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, heeft voldaan. Voorts is verhaal op grond van de artikelen 574 tot en met 576 Wetboek van Strafvordering op het vermogen van de veroordeelde niet mogelijk gebleken. Tevens heeft de veroordeelde niet aannemelijk gemaakt dat hij thans buiten staat is om aan zijn betalingsverplichting te voldoen.
Het hof acht op grond van het bovenstaande termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang toe te wijzen, echter niet voor de duur van de gevorderde 800 dagen, maar voor de duur van 365 dagen. De duur van 800 dagen is kennelijk gebaseerd op een niet meer gebruikte omrekenmaatstaf van € 50,00 per dag. Het hof sluit zich aan bij de door het hof bij omrekening van geldboetes gehanteerde maatstaf, die in dit geval uitkomt op 365 dagen. Een gijzeling van deze duur zal een voldoende prikkel kunnen zijn voor de veroordeelde om liever naar vermogen te betalen. Hierom acht het hof extra verlenging in dit geval niet nodig.
Beslissing:
Het hof:
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang toe en stelt de duur van de lijfsdwang vast op 365 dagen.
Wijst het meer gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door
mr. S.C.H. Koning, vice-president tevens voorzitter,
mrs. C.G.M. van Rijnberk en S.K. Welbedacht, raadsheren,
in bijzijn van de griffier mr. E.J.M. van der Laan,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 november 2006.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.