Rolnummer: 22-005924-05
Parketnummer: 09-920082-05
Datum uitspraak: 5 december 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 26 september 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1987,
thans verblijvende in [detentieadres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 3 maart 2006, 15 september 2006 en 21 november 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat en van welke nadere omschrijving tenlastelegging een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feiten 1 en 2
Op zaterdagavond 29 januari 2005 heeft in café [X] aan de [A-]straat te Den Haag een schiet- en steekpartij plaatsgevonden, als gevolg waarvan [s[slachtoffer]offer] (hierna: [slachtoffer]) zwaargewond is geraakt en diezelfde avond nog
is overleden aan zijn verwondingen.
Uit het sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 25 februari 2005 betreffende het slachtoffer blijkt dat hij is overleden als gevolg van bloedverlies en functionele schade aan de hartspier
door gecombineerd schot/steekletsel. De kogel heeft de linkerkamer van het hart doorschoten en het steekletsel
in de bovenbuik heeft de lever geperforeerd.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is de volgende gang van zaken vóór, tijdens en na het incident in café [X] aannemelijk geworden.
[slachtoffer] had reeds enige tijd een meningsverschil met zijn voormalig werkgever [medev[medeverdachte 1]hte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) over loon dat [medeverdachte 1] hem nog schuldig zou zijn. De spanning tussen hen hierover is in de loop der tijden opgelopen, waarbij ook bedreigingen zouden zijn geuit.
[medeverdachte 1] heeft zijn zonen [verdachte] (de verdachte) en [medeverdachte 2] en [m[medeverdachte 3]hte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) daarna deelgenoot gemaakt van zijn problemen met [slachtoffer].
Naar aanleiding van de oplopende spanningen tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] is de verdachte op 29 januari 2005 met zijn broer [medeverdachte 2] en hun vrienden [mede[medeverdachte 4]dachte 4] en [medeve[medeverdachte 5]hte 5] (hierna: [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]) een mes en een wapenstok gaan kopen. Nadat de verdachte later die dag telefonisch van zijn vader had vernomen dat [slachtoffer] om 18.00 uur naar koffiehuis [B] te Den Haag zou komen, heeft hij het pistool en de kogels van zijn vader gepakt en is samen met [medeverdachte 2] van huis gegaan.
De verdachte heeft vervolgens [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] gebeld en is samen met hen en met [medeverdachte 2] in het tegenover [B] gelegen café [Y] gaan zitten. [medeverdachte 2] en de verdachte hadden een rugzak met een mes en een wapenstok meegenomen en de verdachte heeft in [Y] het pistool en drie kogels getoond. Ook heeft hij [mede[medeverdachte 6]chte 6] (hierna: [medeverdachte 6]) gebeld over de op handen zijnde ontmoeting met [slachtoffer]. Op verzoek van de verdachte is [medeverdachte 6] vervolgens met [me[medeverdachte 7]achte 7] (hierna: [medeverdachte 7]) - die samen met [medeverdachte 6] in de trein zat - ook naar café [Y] gekomen. Aldaar is gesproken over de problemen tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] en over een op handen zijnd gevecht met [slachtoffer]. [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] zijn toen ook op de hoogte gebracht van de aanwezigheid van wapens. [slachtoffer] kwam echter niet opdagen en de jongens zijn daarop naar de ouderlijke woning van de verdachte en [medeverdachte 2] gegaan.
Na telefonisch met [slachtoffer] een nieuwe afspraak te hebben gemaakt, heeft [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] gevraagd om hem met de Volkswagenbus op te komen halen. Ook heeft [medeverdachte 1] [[medeverdachte 8]hte 8] (hierna: [medeverdachte 8]) gevraagd om mee te gaan om met iemand te praten, waarbij hij de [A-]straat heeft genoemd. Nadat [medeverdachte 3] is voorgereden, zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] bij hem in het busje gestapt.
[medeverdachte 1] heeft ondertussen ook de verdachte gebeld en hem verteld over een volgende ontmoeting met [slachtoffer]. Hij vraagt hem naar het postkantoor te komen. De verdachte vertelt aan de anderen dat hij met zijn vader naar een ontmoeting met [slachtoffer] zal gaan en de anderen besluiten mee te gaan. De verdachte heeft het pistool en de kogels gepakt (hetgeen hem later door zijn vader ook nog eens telefonisch wordt gevraagd) en voorts worden messen en een wapenstok meegenomen. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] krijgen een mes van [medeverdachte 2]. Onderweg naar het busje wordt door de verdachte het pistool geladen.
De verdachte, [medeverdachte 2], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] stappen in bij [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8]. In het busje wordt het pistool, zichtbaar voor de anderen, door de verdachte naar voren doorgegeven aan zijn vader die het aan [medeverdachte 3] geeft. In het busje zijn messen doorgegeven. Terwijl zij naar de [A-]straat rijden, heeft [medeverdachte 1] op luide en boze toon telefonisch contact met [slachtoffer] en zegt hem uit het café te komen.
Alle inzittenden, met uitzondering van [medeverdachte 8], zijn inmiddels op de hoogte van een op handen zijnde confrontatie met [slachtoffer] en weten dat zwaar wapentuig is meegenomen. [medeverdachte 8] heeft alleen het pistool gezien en op zijn vraag waarom een pistool wordt meegenomen, krijgt hij geen antwoord.
Aangekomen in de [A-]straat zijn alle negen inzittenden uitgestapt. [medeverdachte 3] heeft het pistool bij zich. Ook de messen en de wapenstok worden meegenomen uit het busje.
[medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8] zijn vervolgens naar [slachtoffer] - die voor het café staat - toegelopen. Kort daarop voegen [medeverdachte 2] en [verdachte] zich bij hen. Na een korte woordenwisseling geeft [medeverdachte 1] [slachtoffer] een klap in zijn gezicht, waarop ook de andere jongeren de straat oversteken en erbij komen staan.
[slachtoffer] stond met zijn rug tegen het raam van het café, was helemaal omsingeld en kon geen kant op, aldus getuige [getuige 1] tegenover de rechter-commissaris d.d. 24 augustus 2005. Hierop heeft [slachtoffer] een mes getrokken.
[medeverdachte 2] heeft zijn wapenstok met [medeverdachte 4] geruild voor een mes - het mes waarmee later de steken zijn toegebracht en
waarvan één steek heeft bijgedragen tot de dood van [slachtoffer] - en ook de verdachte trekt een mes. Er wordt
over en weer met messen gezwaaid en er worden stekende bewegingen gemaakt.
[medeverdachte 3] pakt het pistool uit zijn broeksband en richt dat dreigend op [slachtoffer], waarbij hij volgens de verklaring van getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris op 26 juli 2005 roept dat hij hem zal afmaken. [medeverdachte 3] wordt gemaand het pistool weg te stoppen, hetgeen hij ook doet. [slachtoffer] ziet vervolgens kans om het café in te vluchten.
De verdachte, [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 5], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] zijn achter [slachtoffer] aan het café in gerend. [medeverdachte 6] is in de caféruimte blijven staan, net voorbij het voorportaaltje; de andere voornoemde personen stonden voor hem verder het café in en [medeverdachte 7] stond achter hem.
Het hof acht aannemelijk dat [medeverdachte 8] buiten het café voor het raam is blijven staan.
Binnen in het inmiddels drukke café is met barkrukken, flessen, glazen en stoelen gegooid. Het is chaotisch.
[medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] hebben ook gegooid. [slachtoffer] staat in de buurt van de bar en wordt geschopt en geslagen. Op enig moment is [slachtoffer] in zijn buik en rechter bovenbeen gestoken en in de hartstreek geschoten. De verdachte is vervolgens boven op hem gaan zitten en heeft hem vier stoten op zijn hoofd gegeven. Toen hij [slachtoffer] naar eigen zeggen wilde steken, bleek zijn mes te zijn gebroken. De politie heeft later ook een afgebroken mes aangetroffen in het café.
[medeverdachte 2] heeft naar het oordeel van het hof de steken in de buik en het been toegebracht en het hof gaat ervan uit dat [medeverdachte 3] degene is geweest die [slachtoffer] in de borst heeft geschoten. Het hof hecht derhalve geen waarde aan de latere verklaringen van [medeverdachte 3] waarin hij heeft gezegd dat [medeverdachte 1] het wapen van hem heeft afgepakt en [medeverdachte 1] degene is geweest die het schot heeft gelost.
De spiegelconfrontatie waarbij getuige [getuige 2] [medeverdachte 3] heeft herkend is hierbij mede in aanmerking genomen, alsmede de de auditu verklaringen van [getuige 3] d.d. 19 februari 2005, [medeverdachte 8] d.d. 22 februari 2005 en [getuige 4] d.d. 26 februari 2005, tegen welke personen [medeverdachte 3] kort na het gebeuren in café [X] - dus op een moment dat de verklaringen van de verschillende verdachten vermoedelijk nog niet op elkaar konden zijn afgestemd - heeft gezegd dat hij degene is geweest die heeft geschoten.
Nadat het schot is afgegaan heeft [medeverdachte 1] geroepen dat iedereen weg moest gaan, waarna [medeverdachte 1] en zijn mededaders zijn weg gerend. [medeverdachte 2] heeft vervolgens twee messen in een put gegooid en [medeverdachte 3] heeft het wapen waarmee is geschoten aan [medeverdachte 2] gegeven die het daarna weer door heeft gegeven aan de verdachte.
[medeverdachte 1] is samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8] weg gereden. De jongeren zijn weg gerend en hebben de tram genomen. Onderweg heeft [medeverdachte 1] nog met de verdachte gebeld om te zeggen dat hij het pistool niet mee naar huis mocht nemen. De verdachte heeft het pistool daarop meegegeven aan [medeverdachte 5].
Nadat is vernomen dat [slachtoffer] is overleden, heeft er op 30 januari 2005 in de woning van [medeverdachte 3] een beraad plaatsgevonden, waarbij een afspraak is gemaakt wat iedereen zou gaan verklaren. Ook is bepaald dat [medeverdachte 3] en de verdachte zich zouden gaan melden bij de politie. De dag na de aanhouding van [medeverdachte 1] zijn [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6], nadat [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] eerder al had gezegd het pistool weg te gooien, naar [medeverdachte 5] - die het pistool in zijn kelder had verborgen - gegaan.
Na het schoonmaken van het wapen door [medeverdachte 4] zijn zij met zijn vieren naar Leidschendam gegaan waar zij het wapen, het magazijn en de kogels op verschillende plaatsen in het water hebben gegooid.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit aangevoerd dat er geen sprake is geweest van voorbedachte raad, zodat bewezen-verklaring van moord niet mogelijk is, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. De raadsvrouw heeft vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde bepleit.
Het hof overweegt ten aanzien van het door de raadsvrouw aangevoerde ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de overige bewijsvragen het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'opzettelijk' in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht dient (minimaal) vast te staan dat er sprake is van voorwaardelijk opzet, namelijk dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg van het gebruik van de messen en het pistool door personen in de groep waartoe de verdachte behoorde, zou kunnen komen te overlijden.
De beantwoording van deze vraag is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
Naar het oordeel van het hof is in de onderhavige zaak op grond van het navolgende voorwaardelijk opzet op de dood van slachtoffer [slachtoffer] aanwezig geweest.
De verdachte is - zoals hiervoor is beschreven - met een overmacht van in totaal 9 personen met messen, een wapenstok en een geladen pistool naar [slachtoffer] toe gegaan.
Nadat eerst buiten het café de confrontatie is opgezocht (en tenminste één klap door [medeverdachte 1] is uitgedeeld), zijn
er - onder andere door verdachte - messen getrokken, is het pistool aan [slachtoffer] getoond en op hem gericht. Ook zijn er doodsbedreigingen jegens [slachtoffer] geuit.
Vervolgens zijn de verdachte en [medeverdachte 2] met messen in de handen, [medeverdachte 3] die een geladen vuurwapen bij zich had en een groot deel van de groep achter [slachtoffer] aan het café in gerend. Voor alle leden van de groep moet op dat moment duidelijk zijn geweest dat het niet ging om "een gesprek" maar om een verdergaande gewelddadige confrontatie met gebruik van messen en een pistool. Vervolgens is door [medeverdachte 3] nog met het pistool op [slachtoffer] geschoten en heeft [medeverdachte 2] hem gestoken.
Op grond van het vorenstaande concludeert het hof dat de verdachte door aldus te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door één van de messen en/of het vuurwapen zou worden getroffen en
zou komen te overlijden.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad is volgens vaste rechtspraak voldoende dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (zie HR 27 juni 2000, NJ 2000, 605 en HR 11 juni 2002, AE 1743).
Voorbedachte raad kan samengaan met alle vormen van opzet, inclusief voorwaardelijk opzet (HR 18 oktober 1983, NJ 1984, 351).
De gebeurtenissen van 29 januari 2005 - zoals door het hof hierboven omschreven - tonen het beeld van een steeds duidelijker wordend plan dat tegen [slachtoffer] geweld zou worden gebruikt vanaf het moment dat 's middags wapens zijn gekocht, mensen zijn opgetrommeld, diverse telefoontjes zijn gepleegd, gewapend naar de [A-]straat is gegaan, tot het achter [slachtoffer] aan het café in rennen waarbij de kans dat daarbij messen en een vuurwapen daadwerkelijk zouden worden gebruikt steeds groter werd.
De verdachte is door zijn vader betrokken geraakt bij het conflict met [slachtoffer]. Hij heeft vervolgens vrienden opgetrommeld om mee te gaan naar de ontmoeting met [slachtoffer], heeft een pistool en munitie meegenomen voor zijn vader en heeft samen met anderen voor messen en een wapenstok gezorgd. De verdachte heeft het pistool doorgeladen en in het busje aan zijn vader overhandigd die het weer heeft doorgegeven aan [medeverdachte 3].
[medeverdachte 3] heeft dit pistool dreigend aan [slachtoffer] getoond voor café [X]. Tijdens de confrontatie voor het café hebben de verdachte en een medeverdachte met messen gedreigd. Nadat het slachtoffer het café is ingevlucht, rennen [medeverdachte 2] en de verdachte gewapend met een mes en [medeverdachte 3] met een doorgeladen pistool achter het slachtoffer aan het café in, waarna het merendeel van de anderen volgt en waarop de dodelijke confrontatie plaats vindt.
De verdachte heeft gelet op het voorgaande voldoende gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en
de (mogelijke) gevolgen van zijn besluit om gewapend met een mes en tezamen met zijn met een mes en een pistool bewapende medeverdachten de confrontatie met het slachtoffer te zoeken en achter het slachtoffer aan het café in te rennen.
Zodoende was bij de verdachte sprake van voorbedachte raad met betrekking tot het hiervoor bij verdachte aanwezig geoordeelde voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
Voor medeplegen moet er volgens de rechtspraak sprake zijn van bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering. Met verwijzing naar hetgeen hiervoor reeds is uiteengezet omtrent de rol van de verdachte is het hof van oordeel dat het aandeel van de verdachte in zowel de samenwerking als de uitvoering van het delict zodanig is geweest dat sprake is geweest van medeplegen.
Het hof is op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord, zoals omschreven in het onder 1 primair bewezenverklaarde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende
tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de moord op de 42-jarige [slachtoffer].
Een medeverdachte heeft geschoten en heeft het slachtoffer geraakt in de hartstreek, een vitale plaats van het lichaam. Het slachtoffer is daarnaast door een andere medeverdachte in zijn buik gestoken. Ten gevolge van het schotletsel en de steekwond is het slachtoffer uiteindelijk overleden.
De verdachte en zijn medeverdachten hebben [slachtoffer] hiermee het meest fundamentele recht, namelijk het
recht op leven, ontnomen. Hierdoor wordt de rechtsorde in ernstige mate geschokt.
Aan de familie van het overleden slachtoffer, en in het bijzonder de weduwe en de drie jonge kinderen van het slachtoffer, is een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht, zoals ook ter terechtzitting in hoger beroep namens de nabestaande mevrouw [partner van slachtoffer] is verwoord.
Van algemene bekendheid is voorts dat de toevallige omstanders binnen en buiten het café nog geruime tijd angstgevoelens en psychische schade van dergelijke openlijk gepleegde gewelddadige feiten kunnen ondervinden.
Voorafgaande aan het bovengenoemde feit is [slachtoffer] bovendien nog het slachtoffer geweest van openlijk geweld, waarbij hij onder meer is omsingeld, hem verschillende wapens dreigend zijn getoond, met messen naar hem is gezwaaid en in zijn richting is gestoken. Hierdoor was voor het slachtoffer reeds een zeer bedreigende situatie ontstaan.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte bij het plegen van de bewezen verklaarde feiten een belangrijke en actieve rol gespeeld. Naast hetgeen hiervoor reeds is overwogen omtrent de rol van de verdachte vóór de confrontatie met het slachtoffer - onder andere het bijeen trommelen van zijn vrienden en het meenemen en doorladen van het vuurwapen -
is de verdachte als één van de eersten van de groep naar het slachtoffer toe gelopen, is hij met de anderen
om het slachtoffer heen gaan staan en heeft hij een mes getrokken. Ook is hij vrijwel meteen achter het vluchtende slachtoffer aan het café in gerend. Daarnaast heeft hij nog geprobeerd het slachtoffer te steken, hetgeen niet is gelukt omdat zijn mes was afgebroken. Hieruit en op grond van het feit dat hij het slachtoffer vervolgens nog vier stoten op zijn hoofd heeft gegeven, blijkt zijn agressieve rol in het geheel.
Tenslotte heeft verdachte samen met anderen een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad.
Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving en kan leiden tot een feit als vermeld in het onder 1 bewezenverklaarde.
Het hof heeft acht geslagen op het persoonlijkheids-onderzoek van Forensisch Centrum Teylingereind d.d. 9 juni 2005. Dit onderzoek houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in:
Alhoewel verdachte slechts gedeeltelijk heeft meegewerkt aan het onderzoek is door onderzoekers geconstateerd dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde niet leed aan een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling, zodat het ten laste gelegde hem volledig kan worden toegerekend. [verdachte] handelt vanuit een grote betrokkenheid op zijn familie. Hij stelt zich niet op als zelfstandig denkend en handelend individu en gedraagt zich zoals hij denkt dat van hem wordt verwacht door zijn familie. Geadviseerd wordt de verdachte - indien de feiten bewezen worden verklaard - te veroordelen
tot een jeugddetentie met daarnaast begeleiding van de Jeugdreclassering.
Voorts heeft het hof in aanmerking genomen het rapport van Forensisch Centrum Teylingereind d.d. 12 september 2006, welk rapport - zakelijk weergegeven - onder meer inhoudt:
Op 21 februari 2006 is [verdachte] overgeplaatst naar de Rijs. Hij is een rustige jongen die positief aanwezig is in de leefgroep. Hij is goed corrigeerbaar op zijn gedrag, zowel op school als in de groep. Over het algemeen blijft zijn contact functioneel en zoekt hij liever groepsgenoten op - met wie hij goed kan opschieten - dan groepsleiding. Met betrekking tot het delict vindt [verdachte] het erg wat er is gebeurd, maar hij lijkt dit met name erg te vinden voor zijn familie. Hij heeft regel-matig contact met familie en vrienden en zij komen geregeld op bezoek.
Gezien de hierboven beschreven ernst van de begane feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan dient naar het oordeel van het hof het meerderjarigenstrafrecht te worden toegepast.
Hierbij betrekt het hof met name de omstandigheid dat verdachte de feiten (onder meer) samen met volwassenen heeft gepleegd en hij een aanzienlijke, agressieve en (mede-)initiërende rol heeft gespeeld bij zowel de moord als de daaraan voorafgaande geweldplegingen.
Het feit dat in genoemd persoonlijkheidsrapport wordt geconcludeerd dat de persoonlijkheid van verdachte geen aanleiding geeft tot toepassing van het meerderjarigen-strafrecht doet aan het voorgaande niet af.
Het hof heeft bij de strafbepaling laten meewegen dat de verdachte heeft gehandeld onder de sterke invloed
van zijn vader. Niet alleen voor en ten tijde van de bewezenverklaarde feiten, maar ook erna is dit gebleken. De verdachte is zich immers - in opdracht van zijn vader - samen met [medeverdachte 3] gaan melden bij de politie en heeft daar aanvankelijk valse verklaringen afgelegd over zijn aandeel in het geheel om zijn broer [medeverdachte 2], die een beter toekomstperspectief zou hebben, buiten beeld te houden.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 8 november 2006 niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Hoewel het hof gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd - het meerderjarigenstrafrecht van toepassing heeft geacht, wordt rekening gehouden met de relatief jonge leeftijd van de verdachte.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 141 en 289 (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen
26 en 55 (oud) van de Wet wapens en munitie.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest
is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, mr. R.C.A. Duindam en mr. C.P.E.M. Fonteijn-
Van der Meulen, in bijzijn van de griffier mr. C.E. Koppelaars.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 december 2006.