Uitspraak: 10 november 2006
Rolnummer: 04/1352
Rolnummer rechtbank: 02/2274
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
CENTRIC SYSTEMS & SERVICES B.V.,
gevestigd te Gouda,
appellante,
hierna te noemen: Centric,
procureur: mr. H.C. Grootveld,
GTI VITEL B.V.,
gevestigd te Gouda,
geïntimeerde,
hierna te noemen: GTI,
procureur: mr. W. Taekema.
Bij exploot van 23 juli 2004 is Centric in hoger beroep gekomen van de vonnis-sen van 21 mei 2003 en 28 april 2004 door de rechtbank ‘s-Gravenhage, gewe-zen tussen partijen. Bij memorie van grieven heeft Centric drie grieven opgewor-pen en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring, althans afwijzing, van de vorderingen van GTI in eerste aanleg en tot terugbetaling door GTI van een bedrag van € 158.270,11, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2004, kosten rechtens. GTI heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van Centric in haar appel, al-thans het hoger beroep ongegrond te verklaren, met bekrachtiging van genoem-de vonnissen van de rechtbank ’s-Gravenhage en met veroordeling van Centric in de kosten in eerste aanleg en in hoger beroep. Tot slot hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In het bestreden vonnis van 21 mei 2003 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank onder 1. een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
2.1 GTI en Centric hebben op 14 september 2000 een overnameovereen-komst gesloten (hierna: “de overnameovereenkomst”) op grond waarvan Centric een deel van de activiteiten van GTI en de daarmee verbonden werknemers van GTI heeft overgenomen voor een koopsom van f 524.052,--.
2.2 De laatste volzin van artikel 3.3 van de overnameovereenkomst luidt als volgt:
“Koper zal vanaf 1 juli 2000 alle pensioenverplichtingen jegens de Werknemers welke tot 1 juli 2000 op Verkoper rusten overnemen en zal Verkoper vrijwaren voor eventuele aanspraken van Werknemers voor zover die aanspraken betrek-king hebben op de periode na 1 juli 2000.”
2.3 In artikel 3.5, tweede en derde volzin van de overnameovereenkomst is het volgende opgenomen:
“Verder zal Koper de salariskosten vanaf 1 juli 2000 aan Verkoper voldoen van Werknemers die om praktische redenen door Verkoper salaris is betaald na 1 juli 2000 zoals gedefinieerd in Bijlage 3.2. De salarisbetaling door verkoper is uit-sluitend om praktische redenen gedaan en voornoemde personen behoren bij de overgedragen Activiteiten.”
2.4 In artikel 8.3 van de overnameovereenkomst zijn afspraken gemaakt omtrent de afronding van lopende projecten van GTI die niet tot de over te dra-gen activa behoren en de betrokkenheid van Centric daarbij. Artikel 8.3 van de overnameovereenkomst luidt als volgt:
“Partijen hebben afspraken gemaakt over de kosten/uurtarieven inzake de inhuur van medewerkers van Koper met betrekking tot het afronden van onderhanden projecten van Business Unit Network & Systems, die niet door Verkoper aan Ko- per worden overgedragen. Deze projecten zijn voor een deel opgenomen in Bijlage 2.1. Koper zal Verkoper hiervoor f 120,- per uur factureren per gewerkt uur, exclusief BTW op een "All-in " basis van maandag tot vrijdag tussen 08.00 uur en 18.00 uur. Onderhanden projecten waarvoor ter afronding en gereedmel-ding nog slechts een geringe tijdsbesteding noodzakelijk is, zijn niet gespecifi-ceerd.
Koper zal zich tot het uiterste inspannen om de onderhanden projecten af te ron-den binnen het budget zoals in Bijlage 2.1 gespecificeerd. Koper zal de kosten, tweewekelijks rapporteren met een specificatie per project van de bestede uren en de uit te factureren termijnen alsmede melding maken van de overschrijding van het budget, bij gebreke waarvan Verkoper Koper de kosten welke boven het budget liggen niet zal vergoeden.”
2.5 Op 5 maart 2001 heeft tussen GTI en Centric een bespreking plaatsge-vonden. Bij brief van 3 april 2001 heeft GTI de tijdens de bespreking van 5 maart 2001 gemaakte afspraken aan Centric bevestigd. Beide partijen hebben die brief voor akkoord ondertekend. In deze brief (hierna ook aan te duiden als “de nadere overeenkomst”) is onder meer het volgende opgenomen:
“Naar aanleiding van ons op 5 maart jl. gevoerde gesprek inzake de verdere af- wikkeling van de in 2000 getekende overeenkomst tussen Centric en GTI Vitel, hierbij de schriftelijke bevestiging van de gemaakte afspraken.
Achtergrond
Op 14 september 2000 is de definitieve overeenkomst getekend tussen Centric Systems & Services bv (Centric) en GTI Vitel bv (GTI) inzake de verkoop van een deel van de GTI Vitel activiteiten betreffende de Business Unit Networks & Sys-tems & Services per 1 juli 2000.
Naar aanleiding van deze transactie zijn nog een aantal posten tussen partijen te verrekenen:
1. De verrekening van de bestede uren op de onderhanden werken positie van de betreffende units zoals vermeld in bijlage 2.1 van de overeenkomst en verwoord in artikel 8.3.
2. Het wederzijdse verrekenen van de diverse kosten, ontstaan na 1 juli 2000, voortvloeiende uit de tussen partijen gesloten overeenkomst.
De nu voorliggende overeenkomst heeft ten doel te komen tot een finale afwikke- ling van de openstaande posten en medewerking van Centric naar GTI inzake de ondersteuning van de openstaande debiteurenposities op afgesloten projecten en inzake de nog te factureren bedragen, en de hieruit voortvloeiende debiteu-renposities, op nog niet afgesloten projecten.
Financiële afwikkeling
Ad. 1 GTI betaald aan Centric een bedrag van f 500.000 voor alle reeds beste-de uren en nog te besteden uren op projecten zoals gedefinieerd in art. 8.3 van onze overeenkomst. (…)
Ad. 2 Uit hoofde van nog wederzijds te verrekeningen komen partijen volgende bedragen (incl. BTW) overeen:
Te vorderen door Centric (bijlage A) 907.951,18 (incl. 500. 000 ad 1)
Te vorderen door GTI Vitel (Bijlage B) 2.103.606,98
Saldo te verrekenen 1.195.655,80 (te ontvangen door Vitel)
(…)
Finale kwijting
Partijen verklaren met inachtneming van de bovenstaande bepalingen over en weer niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar dienaangaande over en weer finale kwijting te verlenen uit hoofde van bovengenoemde overeen-komst.”
2.6 Volgens Bijlagen A en B bij de nadere overeenkomst hebben de daarop vermelde bedragen betrekking op over en weer verzonden facturen terzake van onderhanden projecten en materialen.
2.7 Op 4 december 2001 heeft GTI aan Centric een brief gezonden met de volgende inhoud.:
“Bijgaand vindt U een specificatie van de kosten ziektekostenverzekering en pensioen over de periode 01-07-2000 / 31-12-2000 van door Centric overgeno-men GTI medewerkers.
Ziektekostenverzekering 39.882,97
Pensioenverzekering 249.924,10
Totaal 289.807,07
Wij verzoeken u vriendelijk het totaal bedrag ad f 289.807,07 binnen twee weken over te maken op onze bankrekening (…)”
3. GTI heeft in eerste aanleg gevorderd Centric te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 131.508,71 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 december 2001 en een bedrag van € 500,00 ter zake van buitenge-rechtelijke kosten. GTI legde samengevat aan haar vordering ten grondslag dat zij overeenkomstig artikel 3.5 van de overnameovereenkomst een bedrag van f 289.807,07 aan kosten voor ziektekostenverzekering en pensioen heeft vol-daan, welk bedrag Centric weigerachtig blijft aan haar te voldoen. Na gevoerd verweer door Centric heeft de rechtbank bij vonnis van 21 mei 2003 voorshands aangenomen dat de finale kwijting zoals opgenomen in de nadere overeenkomst aldus moet worden uitgelegd dat deze uitsluitend ziet op de in de nadere over-eenkomst vermelde verplichtingen en niet tevens op andere, niet expliciet in de nadere overeenkomst vermelde financiële verplichtingen van partijen uit hoofde van de overnameovereenkomst, waaronder de door GTI ingestelde vordering. De rechtbank heeft daarop Centric toegelaten tot tegenbewijs. Na getuigenverhoor aan de zijde van Centric heeft de rechtbank geoordeeld dat Centric niet geslaagd is in het leveren van tegenbewijs en de vorderingen van GTI toegewezen.
4. De grieven:
Grief I luidt:
“Ten onrechte heeft de rechtbank in de r.o. 3.3 van het vonnis van 21 mei 2003 (het hof leest: overwogen) dat de finale kwijting zoals die is geformuleerd in de nadere overeenkomst d.d. 3 april 2004 voor tweeërlei uitleg vatbaar is.”
In de toelichting op deze grief betoogt Centric onder meer dat de rechtbank ondanks de duidelijke bewoordingen van het finale kwijting beding ten onrechte wil gaan zoeken naar een zin / bedoeling van partijen “achter” die duidelijke bewoordingen, en aldus toegang verschaft tot het mistige gebied van de wijsheid / interpretatie / invulling / speculatie etc. achteraf.
Grief II luidt:
“Ten onrechte overweegt de rechtbank in r.o. 3.5. van het vonnis van 21 mei 2003 dat dat alles voorshands er toe noopt - behoudens tegenbewijs - aan te nemen dat de finale kwijting zoals opgenomen in de nadere overeenkomst, met toepassing van het in r.o. 3.3. hiervoor (het hof leest: vermelde) criterium, aldus moet worden uitgelegd dat deze uitsluitend ziet op de in die nadere overeen-komst vermelde verplichtingen en niet op andere, niet expliciet in de nadere overeenkomst vermelde, financiële verplichtingen van partijen uit hoofde van de overnameovereenkomst, waaronder de thans door GTI ingestelde vordering.”
Deze overweging is, aldus Centric in de toelichting op deze grief, in strijd met de bewoordingen van het finale kwijting beding. De rechtbank streept in feite de woorden uit hoofde van bovengenoemde overeenkomst in de tekst door en ver-vangt die door de woorden uit hoofde van de financiële afwikkeling van de lopen-de projecten.
Het is aan GTI als eisende partij om te bewijzen dat de kwestie van de pensioen- en ziektekostenpremies buiten de finale kwijting is gebleven. Een finale kwijting is in beginsel alomvattend, tenzij het tegendeel wordt aangetoond. Ten onrechte heeft de rechtbank Centric toegelaten tot, dat wil zeggen belast met het leveren van tegenbewijs, terwijl de rechtbank GTI had dienen te belasten met het leveren van het bewijs van haar stellingen.
Grief III luidt:
“Ten onrechte overweegt de rechtbank in r.o. 9 van het vonnis van 28 april 2004 dat Centric niet is geslaagd in het leveren van het tegenbewijs waartoe zij was toegelaten. En dat: Dat betekent dat de overeengekomen finale kwijting dient te worden begrepen in de zin als door GTI betoogd en dus niet in de weg staat aan haar vordering tot vergoeding van de door haar ten behoeve van Centric betaal-de ziektekosten en pensioenpremies.”
De grieven strekken ertoe het geschil in volle omvang aan de beoordeling door het hof voor te leggen.
5. Het hof overweegt ten aanzien van deze grieven, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, als volgt.
5.1 De grieven stellen de uitleg van de door partijen gesloten nadere over-eenkomst, m.n. het daarin onder het kopje “finale kwijting” (rov. 2.5. i.f.) opgeno-men beding - hierna: de kwijtingsclausule - aan de orde. Voor zover de (toelich-tingen op) de grieven er vanuit gaan dat de rechtbank niet tot uitlegging van de nadere overeenkomst had mogen overgaan, althans dat de rechtbank daarbij slechts objectieve, m.n. taalkundige, aanknopingspunten had mogen hanteren, falen zij. Het gaat hier om de uitleg van een obligatoire overeenkomst tussen Centric en GTI bij de uitleg waarvan de Haviltex-maatstaf dient te worden toege-past; gesteld noch gebleken is dat de rechtspositie van derden - die een meer objectieve uitleg zou kunnen meebrengen - een rol speelt. De Haviltex-maatstaf brengt mee, aldus de HR in zijn arrest van 23 december 2005, AU2414, “dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. In praktisch opzicht is de taalkundige bete-kenis die de bewoordingen waarin deze bepalingen zijn gesteld, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maat-schappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang (HR 20 februari 2004, nr. C 02/219, NJ 2005, 493).” Waar de rechtbank met de tweede volzin van rov. 3.3 van haar tussenvonnis overweegt dat het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, heeft de recht-bank derhalve de juiste maatstaf aangelegd. Toepassing van deze maatstaf leidt echter tot een rechtsoordeel en niet, zoals door de rechtbank in rov. 3.5 overwo-gen, tot een rechtsvermoeden dat door tegenbewijs kan worden weerlegd.
5.2 Het hof stelt vast dat Centric in eerste aanleg noch in appel het aan de vordering van GTI ten grondslag gelegde rechtsfeit, dat Centric uit hoofde van de overnameovereenkomst gehouden is het bedrag van f 289.807,07, dat zij over-eenkomstig artikel 3.5 daarvan aan kosten voor ziektekostenverzekering en pensioen heeft voldaan, aan GTI te betalen, heeft betwist. Centric heeft zich daarentegen ten verwere beroepen op (de kwijtingsclausule in) de nadere over-eenkomst. Dienovereenkomstig heeft Centric ook niet gegriefd tegen rov. 10 van het vonnis van de rechtbank van 28 april 2004 inhoudend dat Centric geen ande-re verweren heeft gevoerd tegen het bestaan en de hoogte van de vordering van GTI.
5.3 Ter gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft mr. Bouman, bedrijfsjuriste van Centric, verklaard: “Het was onze bedoeling aan alle discussies over het overnamecontract een einde te maken. Voor zover mij be-kend is er niet, althans niet expliciet, gesproken over de premies voor de pensi-oenen en ziektekosten. Intern hebben wij alles aangaande de overname op een rijtje gezet en de balans opgemaakt. Onder alles versta ik dan: Wat is er betaald, wat moeten wij nog betalen, wat hebben wij nog te vorderen en wat hebben wij gekregen. Bij die opstelling zijn, voorzover mij bekend, de premies pensioenen en ziektekosten niet genoemd. Die zaten op dat moment niet op ons netvlies (..).” Henkens, directeur van Centric, heeft als getuige in eerste aanleg onder meer verklaard dat er tijdens de besprekingen met Dautzenberg - zijn gesprekspartner van GTI - “niet met zoveel woorden (is) gesproken over de ziektekosten en pensioenpremies. Daarover was bij mij dus niets bekend.”
5.4 Het onder 5.2 en 5.3 vermelde betekent dat er geen geschil was tussen partijen over hetgeen uit de overnameovereenkomst voorvloeide met betrekking tot de premies voor pensioenen en ziektekosten en dat zij daarover tijdens de besprekingen niet hebben gesproken: er viel terzake niets (bijzonders) te rege-len. Daarmee viel dit onderdeel niet eenduidig onder de “diverse perikelen” in verband met de overnameovereenkomst waaronder partijen volgens Centric (MvG sub 9) definitief een streep wilden zetten. Daarmee correspondeert dat deze post niet genoemd wordt in de nadere overeenkomst, die immers volgens de eerste alinea een schriftelijke bevestiging van de gemaakte afspraken inhield (rov. 2.5). Het enkele feit dat de premies voor pensioenen en ziektekosten geen onbekende post was, zoals aangevoerd door Centric, brengt niet met zich mee dat partijen beoogd hebben ook daarover een regeling te treffen, laat staan dat zij zulks over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden. Daarmee faalt ook de stelling van Centric dat om de bedoeling van partijen omtrent het al omvattende karakter van de nadere overeenkomst precie-zer weer te geven, in de eindtekst “uit hoofde van bovengenoemde overeen-komst” is toegevoegd.
5.5 Waar Centric erover klaagt dat de rechtbank de woorden “uit hoofde van bovengenoemde overeenkomst” in de kwijtingsclausule vervangt door de woor-den “uit hoofde van de financiële afwikkeling van de lopende projecten” verliest zij uit het oog dat de rechtbank de context van de nadere overeenkomst in ogen-schouw diende te nemen. En deze had betrekking op de “verrassingen” waarmee Henkens blijkens zijn verklaring niet meer geconfronteerd wenste te worden en op de “concrete problemen” die partijen in verband daarmee hebben geïnventari-seerd. Het zij herhaald, de post premies voor pensioenen en ziektekosten be-hoorde niet tot die verrassingen dan wel die concrete problemen; deze post heeft blijkens Bijlage 2.3 van de overnameovereenkomst betrekking op de salariskos-ten als bedoeld in artikel 3.5 van die overeenkomst en behoort dus tot de te verrekenen personeelskosten. De problemen zagen daarentegen op lopende projecten en openstaande debiteuren. Nu GTI bovendien op geen enkele wijze de suggestie heeft gewekt dat zij van deze post afstand wenste te doen, mocht Centric in redelijkheid niet die betekenis aan de kwijtingsclausule toekennen dat de kwijting ook die post betrof.
5.6 Dat partijen, zoals door Centric aangevoerd, ervaren en professionele partijen zijn doet aan het voorgaande niet af.
5.7 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven van Centric falen. Bij een afzonderlijke beoordeling van de grieven heeft Centric geen belang. Het hof zal het eindvonnis van de rechtbank van 28 april 2004 bekrachtigen. Nu in het tussenvonnis van 21 mei 2003 geen te executeren beslissing is genomen, ziet het hof geen aanleiding daarover een beslissing in het dictum op te nemen.
5.8 Als in het ongelijk te stellen partij wordt Centric veroordeeld in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van GTI.
- bekrachtigt het vonnis van 28 april 2004 van de rechtbank ’s-Gravenhage gewezen tussen partijen;
- veroordeelt Centric in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uit-spraak aan de zijde van GTI begroot op € 6.592,-- (waarvan € 3.960,-- voor griffierecht/verschotten en € 2.632,-- voor salaris procureur);
- verklaart bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. Beyer-Lazonder, M.J. van der Ven en J.W. van Rijkom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2006 in bijzijn van de griffier.