ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ4152

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/319
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over voortzetting arbeidsovereenkomst zonder tegenspraak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin zijn vorderingen tot wedertewerkstelling en loondoorbetaling werden afgewezen. De werknemer, die sinds 1 oktober 2002 in dienst was bij Disconsult Projecten B.V., betwistte de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst per 1 september 2003. Hij stelde dat zijn arbeidsovereenkomst zonder tegenspraak was voortgezet na de oorspronkelijke einddatum van 1 april 2003, en dat hij recht had op voortzetting van zijn dienstverband tot 1 oktober 2003. De werkgever, Disconsult, ontkende dat er een voortzetting had plaatsgevonden en voerde aan dat de arbeidsovereenkomst was geëindigd in verband met de beëindiging van het project waarvoor de werknemer was aangenomen. Het hof oordeelde dat de werknemer de brief van 3 april 2003 had ontvangen, waarin de werkgever melding maakte van de voortzetting van de overeenkomst, maar dat de werknemer had geprotesteerd tegen de inhoud van deze brief. Het hof stelde dat het aan de werkgever was om te bewijzen dat zij de werknemer tijdig had geïnformeerd over de voortzetting van de arbeidsovereenkomst. Het hof adviseerde partijen om te proberen tot een minnelijke regeling te komen, maar liet Disconsult toe tot bewijslevering. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

Uitspraak: 20 oktober 2006
Rolnummer: 05/319
Rolnummer rechtbank: 04/3032
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
WERKNEMER,
wonende te Y,
appellant,
hierna te noemen: Werknemer,
procureur: mr. L.S.J de Korte,
tegen
DISCONSULT PROJECTEN B.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Disconsult,
procureur: aanvankelijk mr. L. Catakli, thans mr. A. Jankie.
Het geding
Bij exploot van 24 januari 2005 is Werknemer in hoger beroep gekomen van het vonnis van 4 november 2004 door de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft, gewezen tussen partijen. Werknemer heeft bij memorie van grieven (met producties) vijf grieven opgeworpen, die door Disconsult bij memorie van antwoord (eveneens met producties) zijn bestreden. Tot slot hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank onder 1. een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
2.1 Werknemer, geboren op 20 september 1948, is op 1 oktober 2002 voor 40 uur per week in dienst getreden bij Disconsult in de functie van senior projectmedewerker documentaire informatie voorziening. Zijn bruto maandsalaris bedroeg laatstelijk € 2.904,--, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2 Artikel 1.1 van de door partijen ondertekende schriftelijke arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
"Met ingang van 1 oktober 2002 treedt de Werknemer in dienst van de Werkgever voor bepaalde tijd voor de duur van zes maanden. De arbeidsovereenkomst eindigt derhalve op 1 april 2003. Tijdig voor het verstrijken van het tijdelijk dienstverband zal worden beslist over verlenging van het dienstverband, waarbij verlenging voor onbepaalde tijd bij goed functioneren tot de mogelijkheden behoort. De arbeidsovereenkomst kan door ieder der partijen schriftelijk en tegen het einde van een kalendermaand worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden of zoveel langer als de wet voorschrijft. De arbeidsovereenkomst eindigt in elk geval op de eerste dag van de maand waarin de Werknemer de voor haar geldende pensioengerechtigde leeftijd bereikt zonder dat opzegging is vereist."
2.3 Werknemer was vanaf de aanvang van zijn dienstverband werkzaam in het kantoor van Euro Storage ten behoeve van een archiveringsproject van de rechtbank Utrecht (verder: het project). De Gerechten Utrecht hadden hiertoe een overeenkomst gesloten met Euromovers, waarin was bepaald (artikel 3, lid 1 van de overeenkomst) dat Euromovers de werkzaamheden zou doen uitvoeren door Disconsult.
2.4 Bij brief van donderdag 3 april 2003 berichtte Disconsult Werknemer het volgende:
"Onder verwijzing naar onze arbeidsovereenkomst van 20 september 2002, die is afgesloten voor bepaalde tijd eindigend op 1 april 2003, en onder verwijzing naar het ter zake besprokene, deel ik u hierbij mede dat de overeenkomst voor bepaalde tijd wordt voortgezet voor de duur van het project Rechtbank Utrecht momenteel uitgevoerd te Eurostorage in Rotterdam, zoals thans te voorzien tot ultimo 2006.(…)
2.5 Bij brief gedateerd 10 juni 2003 heeft Euromovers aan Disconsult het volgende bericht:
" Betreft: Opzegging contract Rechtbank Utrecht.
Referte brief Arrondissement Utrecht, dienst F&F d.d. 6 juni 2003 (kopie reeds in uw bezit)
Geachte heer Y,
Onder verwijzing naar referte en de naar aanleiding daarvan gemaakte afspraken tussen de heer A van Euromovers en de heer B van DisConsult inzake afronding van het project "Rechtbank Utrecht" bevestig ik hierbij dat als datum einde contract geldt 1 september 2003. In verband met de noodzakelijke afronding van de werkzaamheden rond het project zullen door u in de maanden juli en augustus nog werkzaamheden worden verricht. (…)"
2.6 Werknemer heeft tot 18 augustus 2003 werkzaamheden verricht ten behoeve van het project, daarna heeft hij andere werkzaamheden verricht op het hoofdkantoor van Disconsult.
2.7 Disconsult heeft Werknemer op 29 augustus 2003 mondeling meegedeeld dat zijn dienstverband met ingang van 1 september 2003 eindigt. Bij brief van dezelfde datum heeft Disconsult het volgende aan Werknemer bevestigd:
"In verband met het beëindigen door de opdrachtgever van het project waarvoor u bent aangenomen in tijdelijke dienst, alsmede het feit dat ondanks alle pogingen die door ons zijn ondernomen er geen vervangende werkzaamheden voor u beschikbaar zijn, moet ik u helaas mededelen dat uw dienstverband met ingang van 1 september 2003 wordt beëindigd. (…)"
2.8 Nog dezelfde dag, op 29 augustus 2003, heeft Werknemer bij brief bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van het dienstverband per 1 september 2003 en zich beschikbaar gesteld de overeengekomen werkzaamheden te verrichten.
2.7 Op 13 april 2004 heeft Werknemer Disconsult gedagvaard en – kort samengevat – wedertewerkstelling gevorderd alsmede loondoorbetaling en afdracht van emolumenten vanaf 1 oktober 2002 tot de datum dat het dienstverband rechtsgeldig zal zijn beëindigd, een en ander vermeerderd met wettelijke verhoging, wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
2.8 Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van Werknemer afgewezen.
3.1 In hoger beroep vordert Werknemer dat zijn inleidende vorderingen alsnog zullen worden toegewezen en de veroordeling van Disconsult tot terugbetaling van een bedrag van € 360,-, zijnde de onverschuldigd betaalde proceskosten van de eerste aanleg.
3.2 Grief 1 luidt:
"Ten onrechte overweegt de kantonrechter:
'De conclusie moet dan ook zijn dat van een voortzetting van het dienstverband zonder tegenspraak geen sprake was, zodat de automatische verlenging voor dezelfde duur van zes maanden, zoals Werknemer betoogd heeft, niet plaatsvond'
(r.o. 4.4). "
In de toelichting op deze grief stelt Werknemer dat het dienstverband per 1 april 2003 wèl zonder tegenspraak is voortgezet en derhalve moet worden geacht wederom voor dezelfde tijd en onder dezelfde voorwaarden te zijn aangegaan, derhalve tot 1 oktober 2003. De brief van 3 april 2003, door hem ontvangen op 5 april 2003, dateert immers van ná de expiratiedatum van de overeenkomst. Over verlenging van de arbeidsovereenkomst voor de duur van het project was – anders dan Disconsult stelt – geen overeenstemming bereikt tijdens een op 25 maart 2003 gehouden functioneringsgesprek. Op die dag heeft zelfs niet eens een (functionerings)-gesprek plaatsgevonden. Bovendien is de rechtbank er ten onrechte aan voorbij gegaan dat Werknemer heeft geprotesteerd tegen de inhoud van de brief van 3 april 2003, omdat hem een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in het vooruitzicht was gesteld. Aldus nog steeds Werknemer.
3.3 Het hof overweegt als volgt.
Werknemer beroept zich op artikel 7:668 BW, uit welke bepaling volgt dat een arbeidsovereenkomst – indien deze na het verstrijken van de term waarvoor deze was aangegaan, zonder tegenspraak wordt voortgezet – wordt geacht wederom te zijn aangegaan voor dezelfde tijd op de vroegere voorwaarden. Disconsult ontkent dat de arbeidsovereenkomst zonder tegenspraak is voortgezet. Bij feitelijke voortzetting, zoals in het onderhavige geval, zal uit gedragingen van de partij voor of op de overeengekomen einddatum moeten blijken, dat zij – ongewijzigde – voortzetting niet wenst. Ook gedragingen van een partij na de einddatum kunnen relevant zijn, indien zij een bevestiging inhouden dat de partij geen ongewijzigde voortzetting wenst. In elk geval dient de tegenspraak tijdig te hebben plaatsgevonden. In het onderhavige geval staat vast dat Werknemer de onder r.o. 2.4 bedoelde brief van Disconsult heeft ontvangen. Maar dat – zoals in de brief gesteld – eerder, en derhalve tijdig, over de verlenging van de arbeidsovereenkomst voor de duur van het project is gesproken, is door Werknemer ontkend. Werknemer stelt dan ook tegen de inhoud van de brief van 3 april 2003 te hebben geprotesteerd. Onder deze omstandigheden is het aan Disconsult te bewijzen dat zij voorafgaande aan de brief van 3 april 2003 aan Werknemer heeft bericht dat de arbeidsovereenkomst zou worden voortgezet voor de duur van het project, uit welke mededeling Werknemer had moeten begrijpen dat Disconsult geen ongewijzigde voortzetting van de overeenkomst wenste. Het hof zal Disconsult toelaten tot dit bewijs.
3.4 Grief 2 luidt:
"Ten onrechte overweegt de kantonrechter:
'In de overeenkomst wordt daarna in de derde volzin gesproken over verlenging van de overeenkomst naar verwachting voor onbepaalde tijd en vervolgens over opzegging. Uit deze volgorde in samenhang met hetgeen hier voor onder 4.5 is overwogen kan redelijkerwijs niet anders worden afgeleid dan dat de opzeggingsbepaling is gegeven voor het geval de verwachte voortzetting van het dienstverband voor onbepaalde tijd plaatsvindt. Ook is denkbaar dat daarnaast behoefte bestond aan de mogelijkheid van tussentijdse opzegging voor de afloop van de – eventueel verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, in welk geval de opzeggingstermijn is vastgelegd' (r.o. 4.6)."
In de toelichting op deze grief stelt Werknemer dat in artikel 1.1 van de arbeidsovereenkomst niet meer en niet minder staat, dan dat die arbeidsovereenkomst door ieder der partijen schriftelijk en tegen het einde van een kalendermaand kan worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden of zoveel langer dan de wet voorschrijft. Nergens staat daarin te lezen, aldus Werknemer, dat de opzegbepaling slechts is gegeven voor het geval de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou worden voortgezet, dan wel voor het geval een van de partijen de (eventueel verlengde) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussentijds zou willen opzeggen.
3.5 Het hof overweegt als volgt.
Ter beantwoording van de vraag hoe in een schriftelijke contract de verhouding tussen partijen is geregeld, kan niet worden volstaan met een taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract, maar komt het ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan het van belang zijn tot welke maatschappelijke kring partijen behoren en welke rechtskennis van zodanig partijen kan worden verwacht. Uitgaande van deze maatstaf volgt het hof de uitleg die de rechtbank aan artikel 1.1 van de arbeidsovereenkomst heeft gegeven, te weten dat de opzeggingsbepaling is gegeven voor het geval de verwachte voortzetting van het dienstverband voor onbepaalde tijd plaatsvindt, dan wel voor het geval een van de partijen de overeenkomst voor bepaalde tijd zou willen opzeggen (artikel 7:667, lid 3). Dit betekent dat indien Disconsult niet zou slagen in het hierboven onder 3.3 bedoelde bewijs, en dus – gelet op het bepaalde in artikel 7:668, lid 1 BW – zou moeten worden uitgegaan van voortzetting van het per 1 april 2003 geëindigde dienstverband voor de duur van zes maanden, aan het dienstverband in ieder geval per 1 oktober 2003 van rechtswege een einde is gekomen. Dit betekent dat grief 2 faalt.
3.6 Grief 3 luidt:
"Ten onrechte gaat de kantonrechter er van uit dat het project Rechtbank Utrecht eindigde per 1 september 2003, dat het dienstverband per die datum van rechtswege tot een einde is gekomen en dat de vorderingen van Werknemer behoren te worden afgewezen."
In de toelichting op deze grief verwijst Werknemer primair op hetgeen hij heeft aangevoerd bij grief 1. Subsidiair – voor het geval in rechte zou komen vast te staan dat het dienstverband is voortgezet voor de duur van het project – betwist Werknemer dat het project is geëindigd per 1 september 2003 en dat om die reden ook geen einde is gekomen aan zijn dienstverband met Disconsult. Hij wijst er daartoe op dat in het contract tussen de Gerechten Utrecht en Euromovers niet is voorzien in een mogelijkheid van tussentijdse opzegging. Het in deze relevante contract is echter het contract tussen Euromovers en Disconsult. Of dit contract tussentijds kon worden beëindigd is niet duidelijk. Hij wijst er daarnaast op dat tijdens een bijeenkomst op 26 juni 2003 niet is gesproken over opzegging per 1 september 2003, maar dat is gesproken over de datum 1 juli 2003. Na 1 juli 2003 en wel tot 18 augustus 2003 heeft Werknemer nog voor het project gewerkt. Tot slot stelt Werknemer zich op het standpunt dat het project nooit is afgerond, dus aan de arbeidsovereenkomst nooit een einde is gekomen.
3.7 Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de stellingen van partijen en de in het dossier aanwezige stukken (met name de in r.o. 2.5 genoemde brief van 10 juni 2003) staat naar het oordeel van het hof vast dat de Gerechten Utrecht hebben aangegeven dat zij de overeenkomst met Euromovers met ingang van 1 juli 2003 wensten te beëindigen in verband met bezuinigingen, zodat Euromovers c.q. Disconsult in de maanden juli en augustus 2003 alleen nog noodzakelijke afrondende werkzaamheden zou dienen te verrichten. De feitelijke einddatum (zijnde de datum waarop deze afrondende werkzaamheden klaar zouden moeten zijn) is daarbij kennelijk gesteld op 1 september 2003. Anders dan Werknemer ziet het hof geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het in die brief gestelde, temeer niet omdat uit de stellingen van Werknemer zelf volgt dat hij in de maanden juli en augustus 2003 afrondende werkzaamheden aan het project heeft verricht, waarmee hij in feite het in de brief van 10 juni 2003 gestelde bevestigt. De enkele omstandigheid dat aan de door Werknemer verrichte afrondende werkzaamheden feitelijk op 18 augustus 2003 een einde is gekomen, doet aan het vorenstaande niet af. Dit betekent dat indien Disconsult zou slagen in het hierboven onder 3.3 bedoelde bewijs, en dus – gelet op het bepaalde in artikel 7:668 BW – zou moeten worden uitgegaan van voortzetting van het per 1 april 2003 geëindigde dienstverband voor de duur van het project, aan het dienstverband in ieder geval per 1 september 2003 van rechtswege een einde is gekomen. Grief 3 faalt.
3.8 Grief 4 luidt:
"Ten onrechte heeft de kantonrechter de vorderingen van Werknemer afgewezen."
3.9 Deze grief ontbeert zelfstandige betekenis en behoeft derhalve geen afzonderlijke bespreking.
3.10 Grief 5 luidt:
"Ten onrechte is Werknemer veroordeeld in de proceskosten ad € 360."
3.11 Deze grief volgt het lot van grief 1. Het hof merkt al vast op dat indien Disconsult niet zou slagen in het haar opgedragen bewijs, het in de rede ligt dat ieder der partijen de eigen kosten draagt van de eerste instantie en Disconsult wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Mocht Disconsult wel slagen in het haar opgedragen bewijs, dan is niet alleen de proceskostenveroordeling van Werknemer in eerste aanleg correct, maar zal Werknemer ook worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
3.12 Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.
3.13 Gelet op de omstandigheid dat – zoals hiervoor onder 3.3 overwogen – nadere bewijslevering nodig is, terwijl het belang – gelet op hetgeen hiervoor onder 3.5 en 3.7 en 3.11 is overwogen – betrekkelijk gering is (te weten: één maandsalaris plus emolumenten, alsmede de proceskosten) kan het hof zich goed voorstellen dat een minnelijke regeling voor beide partijen is te verkiezen boven doorprocederen. Het hof adviseert partijen zich daarover met elkaar te verstaan en indien zij tot een minnelijke regeling komen het hof zo spoedig mogelijk daarvan op de hoogte te stellen.
Beslissing
Het hof:
- laat Disconsult toe te bewijzen dat zij voorafgaande aan de brief van 3 april 2003 aan Werknemer heeft bericht dat de arbeidsovereenkomst zou worden voortgezet voor de duur van het project, uit welke mededeling Werknemer had moeten begrijpen dat Disconsult geen ongewijzigde voortzetting van de overeenkomst wenste;
- bepaalt dat de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een van de zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te 's-Gravenhage ten overstaan van mr. M.J. van der Ven, raadsheer-commissaris op donderdag 12 januari 2007 om 13.30 uur, dan wel, voor het geval een der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en getuigen voor de weken 2 tot en met 6-2007, opgeeft dan verhinderd te zijn, op een door de raadsheer-commissaris nader vast te stellen datum en tijdstip;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. Schuering, M.J. van der Ven en T.L. Tan en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 oktober 2006 in bijzijn van de griffier.