ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ4021

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2200617505
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord en openlijk geweld in café Den Haag

In de zaak, bekend als de Nevel-zaak, heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 5 december 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die samen met anderen betrokken was bij een fatale schiet- en steekpartij in een café in Den Haag op 29 januari 2005. De verdachte, geboren in Turkije in 1964, heeft zich schuldig gemaakt aan moord op het slachtoffer, die door een schot in de hartstreek en een steekwond is overleden. De verdachte speelde een actieve rol in de gewelddadige confrontatie, waarbij hij een pistool en messen gebruikte. Het hof oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer, aangezien hij zich in een gewelddadige situatie bevond en de kans op dodelijke afloop aanvaardde. De verdachte werd eerder veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf, en het hof bevestigde deze straf, waarbij het belang van de rechtsorde en de impact op de nabestaanden zwaar wogen. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de gevolgen voor de samenleving, waarbij het recht op leven van het slachtoffer werd ontnomen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-006175-05
Parketnummer: 09-925130-05
Datum uitspraak: 5 december 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 26 september 2005 in
de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1964,
thans verblijvende in [detentieadres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 3 maart 2006, 8 september 2006, 15 september 2006 en
21 november 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat en van welke nadere omschrijving tenlastelegging een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feiten 1 en 2
Op zaterdagavond 29 januari 2005 heeft in café [X] aan de [A-]straat te Den Haag een schiet- en steekpartij plaatsgevonden, als gevolg waarvan [s[slachtoffer]offer] (hierna: [slachtoffer]) zwaargewond is geraakt en diezelfde avond nog
is overleden aan zijn verwondingen.
Uit het sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 25 februari 2005 betreffende het slachtoffer blijkt dat hij is overleden als gevolg van bloedverlies en functionele schade aan de hartspier door gecombineerd schot/steekletsel. De kogel heeft de linkerkamer van het hart doorschoten en het steekletsel in de bovenbuik heeft de lever geperforeerd.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is de volgende gang van zaken vóór, tijdens en na het incident in café [X] aannemelijk geworden.
[slachtoffer] had reeds enige tijd een meningsverschil met zijn voormalig werkgever [medev[medeverdachte 1]hte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) over loon
dat [medeverdachte 1] hem nog schuldig zou zijn. De spanning tussen hen hierover is in de loop der tijden opgelopen, waarbij
ook bedreigingen zouden zijn geuit. [medeverdachte 1] heeft zijn zonen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en de verdachte daarna deelgenoot gemaakt van zijn problemen met [slachtoffer].
Naar aanleiding van de oplopende spanningen tussen zijn vader en [slachtoffer] is [medeverdachte 2] op 29 januari 2005 met zijn broer [medeverdachte 3] en hun vrienden [mede[medeverdachte 4]dachte 4] en [medeve[medeverdachte 5]hte 5] (hierna: [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]) een mes en een wapenstok gaan kopen. Nadat [medeverdachte 2] later die dag telefonisch van zijn vader had vernomen dat [slachtoffer] om 18.00 uur naar koffiehuis [B] te Den Haag zou komen, heeft hij het pistool en de kogels van zijn vader gepakt en is samen met [medeverdachte 3] van huis gegaan.
[medeverdachte 2] heeft vervolgens [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] gebeld en is samen met hen en met [medeverdachte 3] in het tegenover [B] gelegen café
[Y] gaan zitten. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hadden een rugzak met een mes en een wapenstok meegenomen en [medeverdachte 2] heeft in [Y] het pistool en drie kogels getoond. [medeverdachte 2] heeft ook [mede[medeverdachte 6]chte 6] (hierna: [medeverdachte 6]) gebeld over de op handen zijnde ontmoeting met [slachtoffer]. Op verzoek van [medeverdachte 2] is [medeverdachte 6] vervolgens met [me[medeverdachte 7]achte 7] (hierna: [medeverdachte 7])
- die samen met [medeverdachte 6] in de trein zat - ook naar café [Y] gekomen. Aldaar is gesproken over de problemen tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] en over een op handen zijnd gevecht met [slachtoffer]. [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] zijn toen ook op de hoogte gebracht van de aanwezigheid van wapens. [slachtoffer] kwam echter niet opdagen en de jongens zijn daarop
naar de ouderlijke woning van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gegaan.
Na telefonisch met [slachtoffer] een nieuwe afspraak te hebben gemaakt, heeft [medeverdachte 1] aan de verdachte gevraagd om hem
met de Volkswagenbus op te komen halen. Ook heeft hij [[medeverdachte 8]hte 8] (hierna: [medeverdachte 8]) gevraagd om mee
te gaan om met iemand te praten, waarbij hij de [A-]straat heeft genoemd. Nadat de verdachte is voorgereden, zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] bij hem in het busje gestapt.
[medeverdachte 1] heeft ondertussen ook [medeverdachte 2] gebeld en hem verteld over een volgende ontmoeting met [slachtoffer]. Hij vraagt [medeverdachte 2] naar het postkantoor te komen. [medeverdachte 2] vertelt aan de anderen dat hij met zijn vader naar een ontmoeting met [slachtoffer] zal gaan en de anderen besluiten mee te gaan. [medeverdachte 2] heeft het pistool en de kogels gepakt (hetgeen hem later door zijn vader ook nog eens telefonisch wordt gevraagd) en voorts worden messen en een wapenstok meegenomen. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] krijgen een mes van [medeverdachte 3]. Onderweg naar het busje wordt door [medeverdachte 2] het pistool geladen. [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] stappen in bij de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8].
In het busje wordt het pistool, zichtbaar voor de anderen, door [medeverdachte 2] naar voren doorgegeven aan zijn vader die het aan de verdachte geeft. In het busje zijn messen doorgegeven. Terwijl zij naar de [A-]straat rijden, heeft [medeverdachte 1] op luide en boze toon telefonisch contact met [slachtoffer] en zegt hem uit het café te komen.
Alle inzittenden, met uitzondering van [medeverdachte 8], zijn inmiddels op de hoogte van een op handen zijnde confrontatie met [slachtoffer] en weten dat zwaar wapentuig is meegenomen. [medeverdachte 8] heeft alleen het pistool gezien en op zijn vraag waarom een pistool wordt meegenomen, krijgt hij geen antwoord.
Aangekomen in de [A-]straat zijn alle negen inzittenden uitgestapt. De verdachte heeft het pistool bij zich. Ook de messen en de wapenstok worden meegenomen uit het busje.
De verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] zijn vervolgens naar [slachtoffer] - die voor het café staat - toegelopen. Kort daarop voegen ook [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zich bij hen. Na een korte woordenwisseling geeft [medeverdachte 1] [slachtoffer] een klap in zijn gezicht, waarop ook de andere jongeren de straat oversteken en erbij komen staan.
[slachtoffer] stond met zijn rug tegen het raam van het café, was helemaal omsingeld en kon geen kant op, aldus getuige [getuige 1] tegenover de rechter-commissaris d.d. 24 augustus 2005. Hierop heeft [slachtoffer] een mes getrokken.
[medeverdachte 3] heeft zijn wapenstok met [medeverdachte 4] geruild voor een mes – het mes waarmee later de steken zijn toegebracht en
waarvan één steek heeft bijgedragen tot de dood van [slachtoffer] – en ook [medeverdachte 2] trekt een mes. Er wordt over en
weer met messen gezwaaid en er worden stekende bewegingen gemaakt. De verdachte pakt het pistool uit zijn broeksband en richt dat dreigend op [slachtoffer], waarbij hij volgens de verklaring van getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris op 26 juli 2005 roept dat hij hem zal afmaken. De verdachte wordt gemaand het pistool weg te stoppen, hetgeen hij ook doet. [slachtoffer] ziet vervolgens kans om het café in te vluchten.
[medeverdachte 2], [medeverdachte 3], de verdachte, [medeverdachte 1], [medeverdachte 5], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] zijn achter [slachtoffer] aan het café in gerend. [medeverdachte 6] is in de caféruimte blijven staan, net voorbij het voorportaaltje; de andere voornoemde personen stonden voor hem verder het café in en [medeverdachte 7] stond achter hem.
Het hof acht aannemelijk dat [medeverdachte 8] buiten het café voor het raam is blijven staan.
Binnen in het inmiddels drukke café is met barkrukken, flessen, glazen en stoelen gegooid. Het is chaotisch.
[medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] hebben ook gegooid. [slachtoffer] staat in de buurt van de bar en wordt geschopt en geslagen. Op enig moment is [slachtoffer] in zijn buik en rechter bovenbeen gestoken en door de verdachte in de hartstreek geschoten. [medeverdachte 2] is vervolgens boven op hem gaan zitten en heeft hem vier stoten op zijn hoofd gegeven. Toen hij [slachtoffer] naar eigen zeggen wilde steken, bleek zijn mes te zijn afgebroken. De politie heeft later ook een afgebroken mes aangetroffen in het café.
[medeverdachte 3] heeft naar het oordeel van het hof de steken in de buik en het been toegebracht en het hof gaat ervan uit dat de verdachte degene is geweest die [slachtoffer] in de borst heeft geschoten. Het hof hecht derhalve geen waarde aan de latere verklaringen van de verdachte waarin hij heeft gezegd dat [medeverdachte 1] het wapen van hem heeft afgepakt en [medeverdachte 1] degene is geweest die het schot heeft gelost.
De spiegelconfrontatie waarbij getuige [getuige 2] de verdachte heeft herkend is hierbij mede in aanmerking genomen, alsmede de de auditu verklaringen van [getuige 3] d.d. 19 februari 2005, [medeverdachte 8] d.d. 22 februari 2005 en [getuige 4] d.d. 26 februari 2005, tegen welke personen de verdachte kort na het gebeuren in café [X] – dus op
een moment dat de verklaringen van de verschillende verdachten vermoedelijk nog niet op elkaar konden zijn afgestemd - heeft gezegd dat hij degene is geweest die heeft geschoten.
Nadat het schot is afgegaan heeft [medeverdachte 1] geroepen dat iedereen weg moest gaan, waarna de verdachte en zijn mededaders zijn weg gerend. [medeverdachte 3] heeft vervolgens twee messen in een put gegooid en de verdachte heeft het wapen waarmee is geschoten aan [medeverdachte 3] gegeven die het daarna weer door heeft gegeven aan [medeverdachte 2].
De verdachte is samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] weg gereden. De jongeren zijn weg gerend en hebben de tram genomen. Onderweg heeft [medeverdachte 1] nog met [medeverdachte 2] gebeld om te zeggen dat hij het pistool niet mee naar huis mocht nemen. [medeverdachte 2] heeft het pistool daarop meegegeven aan [medeverdachte 5].
Nadat is vernomen dat [slachtoffer] is overleden, heeft er op 30 januari 2005 in de woning van de verdachte een beraad plaatsgevonden, waarbij een afspraak is gemaakt wat iedereen zou gaan verklaren. Ook is bepaald dat de verdachte en [medeverdachte 2] zich zouden gaan melden bij de politie.
De dag na de aanhouding van [medeverdachte 1] zijn [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6], nadat [medeverdachte 1] [medeverdachte 3] eerder al had gezegd het pistool weg te gooien, naar [medeverdachte 5] - die het pistool in zijn kelder had verborgen - gegaan.
Na het schoonmaken van het wapen door [medeverdachte 4] zijn zij met zijn vieren naar Leidschendam gegaan waar zij het wapen, het magazijn en de kogels op verschillende plaatsen in het water hebben gegooid.
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit aangevoerd dat er geen sprake is geweest van voorbedachte raad, zodat bewezen-verklaring van moord niet mogelijk is, ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet. De raadsman heeft daaraan nog toegevoegd dat er geen sprake is geweest van een gewilde/bewuste vinger- of armbeweging bij het hanteren van het pistool. De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit.
Het hof overweegt ten aanzien van het door de raadsman aangevoerde ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de overige bewijsvragen het volgende.
Voorwaardelijk opzet
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘opzettelijk’ in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht dient (minimaal) vast te staan dat er sprake is van voorwaardelijk opzet, namelijk dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg van het gebruik van de messen door personen in de groep waartoe de verdachte behoorde dan wel het gebruik van een pistool door de verdachte zelf, zou kunnen komen te overlijden.
De beantwoording van deze vraag is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
Naar het oordeel van het hof is in de onderhavige zaak op grond van het navolgende voorwaardelijk opzet op de dood
van slachtoffer [slachtoffer] aanwezig geweest.
De verdachte is – zoals hiervoor is beschreven – met een overmacht van in totaal 9 personen met messen, een wapenstok en een geladen pistool naar [slachtoffer] toe gegaan.
Nadat eerst buiten het café de confrontatie is opgezocht (en tenminste één klap door [medeverdachte 1] is uitgedeeld), zijn er messen getrokken, is door verdachte het pistool aan [slachtoffer] getoond en op hem gericht. Ook zijn er doodsbedreigingen jegens [slachtoffer] geuit.
Vervolgens is de verdachte met pistool achter [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] - die messen in de handen hadden – en een groot deel van de groep achter [slachtoffer] aan het café in gerend. Voor alle leden van de groep moet op dat moment duidelijk zijn geweest dat het niet ging om “een gesprek” maar om een verdergaande gewelddadige confrontatie met gebruik van messen en een vuurwapen. Vervolgens heeft de verdachte met het pistool op [slachtoffer] geschoten en heeft een medeverdachte hem gestoken.
Op grond van het vorenstaande concludeert het hof dat de verdachte door aldus te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door één van de messen en/of het vuurwapen zou worden getroffen en
zou komen te overlijden. Dat hij zegt zelf niet bewust de trekker te hebben overgehaald acht het hof niet aannemelijk, maar doet aan vorenstaand oordeel niet af, nu hij met dit geladen pistool achter het latere slachtoffer is aangerend en zichzelf daarbij in de positie heeft gebracht dat het wapen zou kunnen afgaan.
Voorbedachten rade
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad is volgens vaste rechtspraak voldoende dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (zie HR 27 juni 2000, NJ 2000, 605 en HR 11 juni 2002, AE 1743).
Voorbedachte raad kan samengaan met alle vormen van opzet, inclusief voorwaardelijk opzet (HR 18 oktober 1983, NJ 1984, 351).
De gebeurtenissen van 29 januari 2005 – zoals door het hof hierboven omschreven – tonen het beeld van een steeds duidelijker wordend plan dat tegen [slachtoffer] geweld zou worden gebruikt vanaf het moment dat ’s middags wapens zijn gekocht, mensen zijn opgetrommeld, diverse telefoontjes zijn gepleegd, gewapend naar de [A-]straat is gegaan, tot het achter [slachtoffer] aan het café in rennen waarbij de kans dat daarbij messen en een vuurwapen daadwerkelijk zouden worden gebruikt steeds groter werd.
De verdachte is immers reeds vanaf die ochtend betrokken geraakt bij het conflict met [slachtoffer]. Hij heeft het busje bestuurd en gaat samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] op weg naar [slachtoffer], waarbij onderweg nog 6 andere personen worden opgehaald. De verdachte krijgt in het busje een pistool overhandigd en heeft dit pistool dreigend aan [slachtoffer] getoond voor café [X]. Tijdens de confrontatie voor het café hebben medeverdachten met messen gedreigd. Nadat het slachtoffer het café is ingevlucht, rennen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] gewapend met een mes en de verdachte met een doorgeladen pistool achter het slachtoffer aan het café in, waarna het merendeel van de anderen volgt en waarop de dodelijke confrontatie plaats vindt.
De verdachte heeft gelet op het voorgaande voldoende gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en
de (mogelijke) gevolgen van zijn besluit om gewapend met een doorgeladen pistool tezamen met zijn mede-verdachten de confrontatie met het slachtoffer op te zoeken en met zijn met messen bewapende medeverdachten achter het slachtoffer aan het café in te rennen.
Zodoende was bij de verdachte sprake van voorbedachte raad met betrekking tot het hiervoor bij verdachte aanwezig geoordeelde voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
Medeplegen
Voor medeplegen moet er volgens de rechtspraak sprake zijn van bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering. Met verwijzing naar hetgeen hiervoor reeds is uiteengezet omtrent de rol van de verdachte is het hof van oordeel dat het aandeel van de verdachte in zowel de samenwerking als de uitvoering van het delict zodanig is geweest dat sprake is geweest van medeplegen.
Het hof is op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord, zoals omschreven in het onder 1 primair bewezen-verklaarde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Medeplegen van moord.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
en
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte
is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende
tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de moord op de 42-jarige [slachtoffer].
De verdachte is degene die heeft geschoten en het slachtoffer heeft geraakt in zijn hartstreek, een vitale plaats van het lichaam. Het slachtoffer is daarnaast door een medeverdachte in zijn buik gestoken. Ten gevolge van het schotletsel en de steekwond is het slachtoffer uiteindelijk overleden. De verdachte en zijn medeverdachten hebben [slachtoffer] hiermee het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Hierdoor wordt de rechtsorde in ernstige mate geschokt. Aan de familie van het overleden slachtoffer, en in het bijzonder de weduwe en de drie jonge kinderen van het slachtoffer, is een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht, zoals ook ter terechtzitting in hoger beroep namens de nabestaande mevrouw [partner van slachtoffer] is verwoord. Van algemene bekendheid is voorts dat de toevallige omstanders binnen en buiten het café nog geruime tijd angstgevoelens en psychische schade van dergelijke openlijk gepleegde gewelddadige feiten kunnen ondervinden.
Voorafgaande aan het bovengenoemde feit is [slachtoffer] bovendien nog het slachtoffer geweest van openlijk geweld, waarbij hij onder meer is omsingeld, hem verschillende wapens zijn getoond, met messen naar
hem is gezwaaid en in zijn richting is gestoken. Hierdoor was voor het slachtoffer reeds een zeer bedreigende situatie ontstaan.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte bij het plegen van de bewezen verklaarde feiten een aanzienlijke en actieve rol gespeeld. Hij is als één van de eersten van de groep naar het slachtoffer gelopen en is met de anderen om het slachtoffer heen gaan staan. Hij was degene die het pistool kort daarop op het slachtoffer heeft gericht.
Nadat hij werd gemaand het pistool weer weg te doen heeft hij dat gedaan, om het vervolgens, nadat ook hij achter het vluchtende slachtoffer het café was in gerend, weer te trekken en daadwerkelijk te gebruiken. Mede door toedoen van verdachte heeft het slachtoffer deze buitengewoon angstige en bedreigende situatie en deze geweldplegingen moeten meemaken voordat hij van het leven werd beroofd.
Tenslotte heeft verdachte samen met anderen een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad.
Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving en kan leiden tot een feit als vermeld in het onder 1 bewezenverklaarde.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 8 november 2006, eerder is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats is. Het hof acht een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 141 en 289 (oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen
26 en 55 (oud) van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, mr. R.C.A. Duindam en mr. C.P.E.M. Fonteijn-
Van der Meulen, in bijzijn van de griffier mr. C.E. Koppelaars.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 december 2006.