ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ3898

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2200324106
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het begrip 'stelselmatig' in artikel 285b Sr met betrekking tot belaging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 5 december 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan de tenuitvoerlegging was opgeschort onder voorwaarden. Het hof heeft zich gebogen over de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging, zoals omschreven in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had gedurende een periode van ongeveer zes maanden herhaaldelijk het slachtoffer gebeld, vaak zonder iets te zeggen, wat leidde tot een aanmerkelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de aard, intensiteit, duur en frequentie van de handelingen van de verdachte voor een normaal reagerend mens als een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer konden worden ervaren. Het hof heeft de eerdere veroordelingen van de verdachte in aanmerking genomen en geoordeeld dat de verdachte opnieuw schuldig is aan belaging. De straf is bepaald op een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 79 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden. Tevens is de tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf omgezet in een taakstraf van 100 uren. Het hof heeft de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van de eerdere straf gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003241-06
Parketnummer(s): 09-900962-05 en 09-901015-04 (TUL)
Datum uitspraak: 5 december 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van
30 mei 2006 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1936,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
21 november 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte terzake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 79 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest, onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maakt en de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, ook indien die voorschriften inhouden voortzetting van de behandeling van de verdachte bij De Waag, zolang die instelling dat nodig acht. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van 14 december 2004 onder parketnummer 09-901015-04 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest, in dier voege dat in plaats van de gevangenisstraf een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, is gelast.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat – kort en zakelijk weergegeven – het handelen van verdachte geen stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer oplevert, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde belaging. Zulks op gronden als weergegeven in de pleitnota.
Het hof overweegt dienaangaande het navolgende.
Het hof is van oordeel dat de verdachte, die het slachtoffer niet kende en haar een tijd eerder een brief had geschreven waarop zij afwijzend had gereageerd, door vervolgens in een periode van ongeveer een half jaar met zeer grote regelmaat – gemiddeld ongeveer één à twee keer per week – het telefoonnummer van het slachtoffer te bellen en vervolgens vaak zonder iets te zeggen de verbinding te verbreken en eenmalig de voicemail in te spreken, stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen de slinkse aard waarmee de verdachte ten opzichte van het slachtoffer heeft gehandeld, de ruime periode waarover het tenlastegelegde heeft plaatsgevonden en de frequentie en intensiteit waarmee de verdachte (telkens) rechtstreeks inbreuk heeft gemaakt op de leefomgeving van het slachtoffer in haar eigen huis, waarin men zich ongestoord – althans zonder ongewenste inbreuk van derden – mag wanen. Blijkens haar aangifte en slachtofferverklaring van 1 maart 2006 hebben de gedragingen van de verdachte het slachtoffer een onveilig en vervelend gevoel gegeven en wenste zij door de verdachte met rust gelaten te worden.
Het hof overweegt voorts dat de raadsman kan worden toegegeven dat blijkens de wetsgeschiedenis bij het begrip “stelselmatig” als bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aansluiting is gezocht bij hetzelfde begrip in de Wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden, dat inhoudt “met een bepaalde intensiteit, duur en/of frequentie”. Maar dit betekent niet dat de uitleg van dit begrip zoals die blijkt uit de jurisprudentie volledig samenvalt met en uitsluitend bepalend is voor het begrip “stelselmatig” in artikel 285b Sr. De achtergrond van de stelselmatigheid verschilt daarvoor teveel. Uit de ontstaansgeschiedenis van artikel 285b Sr blijkt ook dat de afbakening van het bestanddeel “stelselmatig” bij belaging in de rechtspraak zal moeten plaatsvinden. Gelet op die jurisprudentie is beslissend of gelet op alle omstandigheden de aard, intensiteit, duur en frequentie van de bewezen verklaarde handelingen voor een normaal reagerend mens als een aanmerkelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer konden overkomen. Naar ’s hofs oordeel is dat ten aanzien van het belgedrag van de verdachte als bewezen verklaard het geval.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Belaging.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, behoudens wat betreft de in eerste aanleg opgelegde straf en de beslissing ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer - door haar over een lange periode met zeer grote regelmaat te bellen – belaagd, teneinde een afspraak en/of het aangaan van een relatie te bewerkstelligen. De verdachte heeft door zijn handelwijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en haar een vervelend en onveilig gevoel gegeven. Dat gevoel is versterkt door het verzenden van een brief aan het huisadres van het slachtoffer, waardoor de verdachte ervan blijk heeft gegeven over haar adresgegevens te beschikken.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 2 november 2006, reeds tweemaal eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen. Aannemelijk is dat de verdachte ten tijde van de tweede veroordeling voor dit feit – in december 2004 - al geruime tijd het slachtoffer in deze zaak lastig viel. Ook heeft verdachte ter terechtzitting van 21 november 2006 er nauwelijks blijk van gegeven het strafwaardige van zijn optreden in te zien.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Het hof zal – met name in aanmerking genomen het voorlichtingsrapport, d.d. 15 april 2006, met betrekking tot de verdachte en diens persoonlijke omstandigheden – de in eerste aanleg opgelegde bijzondere voorwaarde handhaven. De eerdere veroordelingen van de verdachte terzake belaging geven het hof aanleiding de proeftijd voor het voorwaardelijk op te leggen deel van de gevangenisstraf vast te stellen op drie jaar.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter te ’s-Gravenhage van
14 december 2004 onder parketnummer 09-901015-04 is de verdachte veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van voorarrest, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van drie jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, in dier voege dat de advocaat-generaal in plaats van de gevangenisstraf, oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 180 uren heeft gevorderd, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Immers, heeft de verdachte het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Het geven van een last tot tenuitvoerlegging is derhalve gerechtvaardigd.
Het hof zal echter, in plaats van vorenbedoelde last tot tenuitvoerlegging, – gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – een gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelasten en wel een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a(oud), 14b(oud), 14c, 14d, 14g, 22c(oud), 22d en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een op 79 (negenenzeventig) dagen bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich in de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens Stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit nodig oordeelt, ook indien dit voorzetting van de behandeling bij instelling ‘De Waag’ inhoudt, zolang als de instelling zulks nodig acht.
Verstrekt aan deze instelling opdracht om aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering van het openbaar ministerie ex artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, in dier voege dat van de bij vonnis van de politierechter te ’s-Gravenhage van 14 december 2004 onder parketnummer 09-901015-04 voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, een gedeeltelijke tenuitvoerlegging wordt gelast, waarvoor in de plaats de tenuitvoerlegging van het verrichten van een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 50 (vijftig) dagen voor het geval die werkstraf niet naar behoren wordt verricht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,
mr. G.J.W. van Oven en mr. Chr.A. Baardman, in bijzijn van de griffier mr. W.S. Korteling.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 december 2006.