GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 8 november 2006
Rekestnummer. : 1380-R-05
Rekestnr. rechtbank : 210765/F2 RK 04-223
[appellante]
wonende te Bergschenhoek,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
[verweerder],
wonende te Bergschenhoek,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. L.M. Bruins.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 22 november 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 22 augustus 2005.
De man heeft op 6 januari 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw is bij het hof op 6 februari 2006 een aanvullende stuk ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 29 mei 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 9 juni 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. M.M. Schoots, en de man, bijgestaan door zijn procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 20 augustus 2004 van de rechtbank te Rotterdam.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Voorts is komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 3 december 2004 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verevening van de tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioenaanspraken.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking, voor zover daarbij werd bepaald dat partijen over en weer geen aanspraak hebben op pensioenverevening, te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende, vast te stellen dat de vrouw aanspraak heeft op het door de man opgebouwde ouderdompensioen overeenkomstig het bepaalde in de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding. De man bestrijdt haar beroep.
3. Het hof overweegt allereerst dat partijen in artikel 8 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen dat er geen verrekening plaatsvindt van de waarden van aanspraken op al of niet ingegaan pensioen.
4. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat artikel 8 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden tussen partijen er niet toe leidt dat de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding, hierna te noemen de WVPS, niet van toepassing is.
5. De vrouw sluit zich bij deze overweging van de rechtbank aan. De man heeft in zijn verweerschrift verklaard dat hij om hem moverende redenen heeft besloten geen appel in te stellen tegen de hier bedoelde overweging van de rechtbank. Het hof verstaat deze uitlating aldus dat ook de man zich bij het betreffende oordeel neerlegt.
6. Het hof zal hierna beoordelen in hoeverre verevening van pensioenrechten, overeenkomstig het bepaalde in de WVPS, tussen partijen dient plaats te vinden. In dat verband stelt het hof vast dat partijen in het verleden, via hun advocaat, een briefwisseling met elkaar hebben gevoerd. Partijen hebben daarmee getracht overeenstemming te bereiken over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en andere aangelegenheden, waaronder de omgangsregeling tussen de man en de kinderen, alsmede de verevening van pensioenrechten.
7. Artikel 11 van de WVPS bepaalt dat verevening van pensioenrechten als bedoeld in die wet plaatsvindt, tenzij de echtgenoten bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de echtscheiding uitdrukkelijk anders hebben bepaald.
8. Het hof zal, gelet op hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 5 is overwogen, niet ingaan op de vraag of partijen bij huwelijkse voorwaarden anders hebben bepaald, als bedoeld in voormeld artikel van de WVPS. Voor het overige is het hof, anders dan de vrouw, van oordeel dat in beginsel een bij geschrift gesloten overeenkomst ook kan zijn belichaamd in een opeenvolgende briefwisseling van (der) partijen (advocaten).
9. Bij beantwoording van de vraag òf sprake is van een tussen partijen gesloten overeenkomst komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij dienen alle relevante omstandigheden te worden meegewogen.
10. De advocaat van de man heeft bij brief van 31 augustus 2004, namens de man, de advocaat van de vrouw een voorstel gedaan met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tussen partijen. In deze brief schrijft de advocaat van de man onder meer het volgende:
"Gaarne verneem ik van u of wij op deze basis kunnen afrekenen, waarbij cliënt zijn standpunt handhaaft dat de pensioenaanspraken niet worden verevend, onder verwijzing naar de huwelijkse voorwaarden."
11. De advocaat van de vrouw heeft hierop bij brief van 14 januari 2005, namens de vrouw, gereageerd. In deze brief schrijft de advocaat van de vrouw onder meer het volgende:
"Indien uw cliënt bereid is de gevolgen van de echtscheiding met inachtneming van het bovenstaande te regelen, is cliënte bereid af te zien van wettelijke verevening van het door uw cliënt opgebouwde ouderdomspensioen, zoals voorgesteld in uw brief van 31 augustus 2004.
Onder voorbehoud van alle rechten,"
12. De advocaat van de man heeft daarop bij brief van 14 januari 2005, namens de man, gereageerd. In deze brief heeft de advocaat van de man geconstateerd dat de vrouw haar bereidheid om af te zien van het ouderdomspensioen onder meer heeft gekoppeld aan de omgangsregeling tussen de man en de kinderen. De advocaat van de man heeft daartegen zijn bezwaar geuit.
13. In haar brief van 20 april 2005 gaat de advocaat van de vrouw verder in op de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, waarbij zij opmerkt dat de rechter zich zal dienen te buigen over de pensioenverevening.
14. Daarop heeft de advocaat van de man bij brief van 6 juni 2005 namens de man gereageerd. De advocaat van de man merkt op dat de man zich afvraagt of de rechter zich werkelijk moet buigen over de kwestie met betrekking tot de pensioenverevening. Partijen hebben duidelijke afspraken gemaakt in de huwelijkse voorwaarden, waarbij afstand is gedaan van pensioenaanspraken. De advocaat van de man verzoekt de advocaat van de vrouw in deze brief of zij nog eens met de vrouw overleg wil plegen over het aanvaarden van de afspraken die bij huwelijkse voorwaarden zijn gemaakt.
15. In haar brief van 23 juni 2005 reageert de advocaat van de vrouw op de brief van de advocaat van de man van 6 juni 2005. Daarin verwijst de advocaat van de vrouw naar haar brief van 14 januari 2005, waarin zij heeft geschreven dat de vrouw bereid is afstand te doen van pensioenverevening, indien partijen overeenstemming bereiken. De advocaat van de vrouw merkt daarbij onder meer het volgende op:
"Cliënte blijft van mening dat de tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioenaanspraken conform de wet dienen te worden verevend."
16. Uit bovenvermelde correspondentie volgt dat de vrouw op geen enkel moment zonder verdere voorwaarden akkoord is gegaan met het doen van afstand van haar recht op pensioenverrekening en dat de man dat ook niet aldus heeft begrepen. Althans heeft de man er, nu afstand van bedoelde rechten ingrijpende gevolgen had voor de vrouw, gelet op de inhoud van de namens haar gevoerde correspondentie, niet op mogen vertrouwen dat dat wèl het geval was. Het hof is dan ook van oordeel dat de door de man gedurende het huwelijk opgebouwde pensioenrechten verevend dienen te worden in de zin van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
17. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden vernietigd.
18. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
19. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vrouw aanspraak heeft op het door de man opgebouwde ouderdomspensioen overeenkomstig het bepaalde in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Tanja-van den Broek, van Nievelt en van der Burght, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 november 2006.