ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ3657

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
491-R-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Gerretsen-Visser
  • A. Husson
  • J. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing uit het gezag van de moeder over haar kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 8 november 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ontheffing van het gezag van de moeder over haar kind. De moeder, die in Rotterdam woont, was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 januari 2006, waarin zij was ontheven van het ouderlijk gezag over haar kind. De moeder was van mening dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat zij zich niet verzette tegen de ontheffing van het gezag. Tijdens de zitting heeft de moeder aangegeven dat zij zich kan vinden in een situatie waarin de vader mede belast wordt met het gezag, maar dat zij zich verzet tegen de volledige ontheffing van haar gezag.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder ongeschikt of onmachtig is om haar kind te verzorgen en op te voeden, en dat er gegronde vrees bestaat dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet voldoende zijn om de dreiging van de situatie af te wenden. De vader en de pleegouders hebben verklaard dat het goed gaat met het kind bij de pleegouders, wat de zorgen van de moeder verder ondermijnt. Jeugdzorg heeft aangegeven dat het moeilijk is om contact te krijgen met de moeder, die vaak afspraken niet nakomt.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het de ontheffing van het gezag van de moeder noodzakelijk achtte in het belang van het kind. De beslissing van het hof houdt in dat de moeder niet langer het ouderlijk gezag over haar kind kan uitoefenen, en dat de vader nu belast is met het gezag. De beschikking is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 november 2006.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 8 november 2006
Rekestnummer. : 491-R-06
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 05-2400
[de moeder]
wonende te Rotterdam,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur voorheen mr. H.C. Grootveld, thans mr. W. Heemskerk,
tegen
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [de vader],
wonende te Schiedam,
hierna te noemen: de vader,
2. de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoor houdende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 13 april 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 18 januari 2006 van de rechtbank te Rotterdam.
De raad heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 22 mei 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 18 oktober 2006 is de zaak, tezamen met de zaak met rekestnummer 661-R-06 (betreffende de omgangsregeling) mondeling behandeld. Verschenen zijn: de advocaat van de moeder, mr. R.F. Nelisse, de vader, namens Jeugdzorg: de heer W. Boer en mevrouw M. Schippers en de pleegouders. De moeder en de raad zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking, waarbij de moeder is ontheven uit het ouderlijk gezag over [het kind] en de vader is belast met het ouderlijk gezag over [het kind].
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ontheffing van het gezag over [het kind, geboren in], verder: [het kind], van de moeder. Voordien had de moeder alleen het ouderlijk gezag over [het kind].
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover dit betreft de ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag over [het kind] en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek alsnog af te wijzen.
3. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij zich niet verzet tegen de ontheffing van het ouderlijk gezag. Zij verzet zich hier wel tegen. Zij heeft ter zitting slechts aangegeven dat zij zich erin kan vinden als de vader mede wordt belast met het ouderlijk gezag over [het kind]. Voorts stelt zij dat niet is voldaan de vereisten van artikel 1:268 lid 2 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Gesteld noch gebleken is dat gegronde vrees bestaat dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing – door ongeschiktheid of onmacht van haar om haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen – onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden. Zij had derhalve niet uit het ouderlijk gezag ontheven mogen worden. Dit geldt te meer nu gedwongen ontheffing niet mogelijk is, nu zij bereid is [het kind] bij zijn grootouders te laten.
4. De vader en de pleegouders hebben ter terechtzitting van het hof verklaard dat het met [het kind] erg goed gaat bij de pleegouders en dat [het kind] zich daar heeft gehecht.
5. Jeugdzorg heeft – kort samengevat – verklaard dat zij zeer moeilijk contact kan krijgen met de moeder en dat de moeder veelvuldig afspraken niet nakomt.
6. Het hof overweegt het volgende. Nu de moeder zich tegen de verzochte ontheffing verzet, zal het hof het ontheffingsverzoek beoordelen in het licht van artikel 1:268 lid 2 sub a BW jo. artikel 1:266 BW. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat [het kind] voor een periode van langer dan zes maanden onder toezicht is gesteld en voor een periode van langer dan een jaar en zes maanden uit huis is geplaatst. Voorts is gebleken dat de moeder, gelet op haar geschiedenis, achtergrond en problematiek, waarbij het niet bereikbaar en beschikbaar zijn voor haar omgeving een grote rol speelt, ongeschikt althans onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. Het hof acht, op grond van het voorgaande, de maatregel van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing door de ongeschiktheid en de onmacht van de moeder om haar plicht tot verzorging en opvoeding van [het kind] te vervullen onvoldoende om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden. Het hof is van oordeel dat de verderstrekkende maatregel van ontheffing van de moeder in het belang van [het kind] noodzakelijk is. De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd.
7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Gerretsen-Visser, Husson en Van Leuven, bijgestaan door mr. Janssen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 november 2006.