ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ3415

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C 1997 - 0668
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot inzage van proces-verbaal door de FIOD na onrechtmatige huiszoeking

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 29 augustus 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de terinzageverstrekking van een proces-verbaal aan de FIOD, dat informatie bevatte verkregen tijdens een onrechtmatige huiszoeking. De appellant, wonende te Bergen op Zoom, had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage, waarin hij niet-ontvankelijk was verklaard in zijn vordering. De appellant betwistte de rechtmatigheid van de toestemming die de officier van justitie aan de FIOD had verleend voor het gebruik van het proces-verbaal, dat was opgemaakt door de sociale dienst. Het hof oordeelde dat de toestemming niet onrechtmatig was, ook al was de informatie verkregen bij een onrechtmatige huiszoeking. Het hof benadrukte dat de informatieplicht van de fiscus niet in strijd was met de verleende toestemming en dat er geen bewijs was dat de informatie had geleid tot onterecht hoge belastingaanslagen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellant in de kosten van het hoger beroep, vastgesteld op € 199,66 aan verschotten en € 771,-- aan salaris voor de procureur. De uitspraak bevestigde dat de rechtsgang van artikel 552a Sv voldoende waarborgen bood voor de appellant, en dat zijn vorderingen niet toewijsbaar waren.

Uitspraak

Uitspraak: 29 augustus 2006
Rolnummer: 97/668
Rolnr. rechtbank: 96/860
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, tweede civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[appellant],
wonende te Bergen op Zoom,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. R.Th.R.F. Carli
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(Ministerie van Justitie),
waarvan de zetel is gevestigd te ’s-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Staat,
procureur: mr. F.W. Bleichrodt.
Het geding
[Appellant] is bij exploot van 4 juni 1997 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 12 maart 1997 door de Rechtbank ‘s-Gravenhage tussen partijen gewezen. Bij memorie van grieven heeft hij één grief tegen het vonnis aangevoerd, welke door de Staat bij memorie van antwoord is bestreden. Daarop hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
achtergrond van het geschil
1. In januari 1993 zijn in het kader van een strafrechtelijk onderzoek
niet-toegelaten draadloze telefooninstallaties en ordners met administratie inbeslaggenomen in de woning van [appellant]. De inbeslaggenomen administratie is - met instemming van de officier van justitie - overgedragen aan de sociale dienst van de gemeente Bergen op Zoom. Bij brief van 27 september 1994 (c.v.a. prod. 4) heeft de Belastingdienst/FIOD/Fiscale recherche Roosendaal aan de officier van justitie te Breda toestemming gevraagd “tot fiscaal administratief gebruik van het door de GSD Bergen op Zoom vervaardigde proces-verbaal met bijlagen contra [appellant]”. In reactie hierop heeft de officier van justitie, bij brief van 5 oktober 1994 (c.v.a. prod. 5), laten weten dat hij toestemming gaf “om de informatie zoals vermeld in voormeld verzoek te gebruiken ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek, welke voorhanden is bij de GSD Bergen op Zoom, omvattend een proces-verbaal met bijlagen betreffende [appellant]”.
2. [Appellant] is in rechte vervolgd voor het aanwezig hebben van de niet-toegelaten telefooninstallaties. De politierechter in de Rechtbank Breda heeft hem hiervan echter vrijgesproken. In de aantekening mondeling vonnis van 18 januari 1995 staat dat politierechter “twijfelt aan de rechtmatigheid van de bewijsgaring in deze zaak omdat onduidelijk is of de verbalisanten bij het betreden van de woning van verdachte en het daarop volgende onderzoek in die woning juist en in overeenstemming met de wettelijke bepalingen tewerk zijn gegaan”. De - onder een ander parketnummer ingeschreven - strafzaak naar aanleiding van het door de sociale dienst opgemaakte proces-verbaal is geseponeerd.
3. De inbeslaggenomen ordners met administratie zijn op 14 februari 1995 aan [appellant] ter teruggave aangeboden. [Appellant] heeft evenwel inontvangstneming ervan geweigerd, omdat volgens hem de ordners niet compleet waren. Hij heeft ter zake een klaagschrift ex art. 552a Sv. ingediend, maar de Rechtbank Breda heeft hem bij beslissing van 7 augustus 1995 niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, met de overweging dat de juistheid van de gestelde incompleetheid op geen enkele wijze is komen vast te staan of aannemelijk gemaakt.
de vordering en de beslissing van de rechtbank
4. In de onderhavige procedure - die is aangevangen op 13 februari 1996 - vordert [appellant] een verklaring voor recht inhoudende dat de door de Officier van Justitie te Breda op 5 oktober 1994 aan de Belastingdienst/FIOD/Fiscale Recherche te Roosendaal verleende toestemming om gebruik te mogen maken van de op 20 januari 1993 in [appellant]’s woning ten dienste van justitie in beslag genomen zaken onrechtmatig is geweest jegens [appellant], met bevel aan de Staat om de verleende toestemming in te trekken op straffe van een dwangsom.
5. De rechtbank heeft [appellant] niet ontvankelijk verklaard in deze vordering. De motivering daarbij luidt, dat ten aanzien van hetgeen [appellant] met zijn vordering wil bereiken de met voldoende waarborgen omklede (specifieke) rechtsgang van art. 552a Sv open staat dan wel heeft open gestaan. Hiertegen richt zich de grief.
beoordeling van de grief
6. In de toelichting op de grief wijst [appellant] erop dat de door de officier van justitie aan de FIOD verleende toestemming - tot gebruik ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek - niet aansluit op het inlichtingenverzoek van deze instelling - tot fiscaal administratief gebruik. Voor zover met dit laatste uitsluitend niet-strafrechtelijke doeleinden zijn bedoeld - wat niet vast staat, noch aannemelijk is, nu het verzoek mede door de FIOD is gedaan - is dit op zichzelf juist, maar zonder toelichting, die ontbreekt, is onduidelijk in welke zin dit verschil de verleende toestemming onrechtmatig maakt. Overigens is onaannemelijk dat iets anders is bedoeld dan toestemming te verlenen als verzocht.
7. Meer inhoudelijk is [appellant]’s betwisting van het oordeel van de rechtbank dat hij de strafrechtelijke beklagprocedure had moeten volgen. Volgens [appellant] heeft de rechtbank eraan voorbij gezien dat het niet zijn bedoeling is om de inbeslaggenomen administratie terug te krijgen, maar om te verhinderen dat FIOD er nog langer kennis van neemt en gebruik van maakt. Naar aanleiding hiervan het volgende.
8. Allereerst wordt opgemerkt dat - anders dan [appellant] kennelijk meent - de door de officier van justitie verleende toestemming niet het gebruik van de inbeslaggenomen zaken zelf betreft, maar van het proces-verbaal met bijlagen dat door de sociale dienst is opgemaakt. Het desverzocht - aan de fiscus / FIOD - verlenen van toestemming tot inzage respectievelijk gebruik van dat proces-verbaal is niet onrechtmatig jegens [appellant], ook niet indien daarin (of in de bijlagen) informatie is verwerkt die is verkregen bij gelegenheid van een onrechtmatige huiszoeking. Terecht wijst de Staat in dit verband op de informatieplicht die is neergelegd in (art. 47 e.v. en m.n. art. 55 van) de Algemene wet inzake rijksbelastingen (vgl. ook art. 39b lid 1, slot, van de - destijds overigens nog niet geldende - Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens). Verder kan in het onderhavige geval niet worden gezegd dat de informatie is verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk werkende overheid mag worden verlangd, dat toestemming tot het gebruik ervan voor fiscale doeleinden (toezicht en fraudebestrijding) – in weerwil van deze informatieplicht – achterwege had moeten worden gelaten. De enkele omstandigheid dat twijfels zijn of kunnen worden geplaatst bij de rechtmatigheid van de inbeslagneming staat aan het verlenen van toestemming niet in de weg.
Terzijde wordt nog opgemerkt dat gesteld noch gebleken is dat de in het proces-verbaal vervatte informatie, voor zover van belang voor de fiscus, niet reeds bij deze dienst bekend was of – vanwege de eigen inlichtingenplicht van [appellant] – bekend behoorde te zijn en overigens evenmin dat deze informatie heeft geleid tot te hoog vastgestelde aanslagen, waardoor het schadeveroorzakende element ontbreekt en de gestelde privacy-schending onvoldoende is onderbouwd.
9. Dit alles leidt tot de conclusie dat - wat er zij van de gegrondheid van de bezwaren tegen de door de rechtbank gevolgde redenering - de vorderingen van [appellant] ook in hoger beroep niet toewijsbaar zijn. Het bestreden vonnis wordt daarom bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep,
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de Staat tot aan deze uitspraak bepaald op € 199,66 aan verschotten en € 771,-- aan salaris voor de procureur,
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. van der Klooster, P.J.J. Vonk en M.Y. Bonneur en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 augustus 2006 in aanwezigheid van de griffier.