ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ3411

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C 2000 - 0113
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aanvaringen tussen schepen en de rol van communicatie en anticipatie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om de aansprakelijkheid van de C.V. Scheepvaartonderneming Koningsgracht en B.V. Beheermaatschapij Koningsgracht voor twee aanvaringen. De eerste aanvaring vond plaats op 24 september 1997 tussen de kustvaarder 'Keizersgracht' en het zeeschip 'Menominee', waarbij de 'Menominee' afgemeerd lag in de Zevenaarhaven. De 'Keizersgracht' was leeg in ballast en voer van Gent naar de sluizen te Terneuzen. Kort voor deze aanvaring was de 'Keizersgracht' in aanvaring gekomen met het binnenschip 'Willemijn', dat uit de Zevenaarhaven kwam en richting Gent wilde. De aanvaringen leidden tot een geschil over de aansprakelijkheid, waarbij Koningsgracht c.s. stelden dat de schuld volledig bij de 'Willemijn' lag.

Het hof oordeelde dat de 'Keizersgracht' onvoldoende had geanticipeerd op de gevaarsituatie en niet tijdig corrigerende maatregelen had genomen om de aanvaringen te voorkomen. Het hof concludeerde dat de 'Keizersgracht' haar vaargedrag had gebaseerd op onjuiste veronderstellingen over de intenties van de 'Willemijn'. De 'Keizersgracht' had geen afstemming plaatsgevonden over elkaars bedoelingen, wat leidde tot een verwarrende situatie. De 'Keizersgracht' had moeten rekening houden met de mogelijkheid dat de 'Willemijn' haar voornemen om over te steken zou afzien. Het hof benadrukte dat de 'Keizersgracht' in strijd met de geldende scheepvaartreglementen had gehandeld door niet tijdig maatregelen te nemen.

De uitspraak van het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij Koningsgracht c.s. in de kosten van de procedure werden veroordeeld. Het hof concludeerde dat de 'Keizersgracht' een verwijt trof voor de aanvaringen en dat de aansprakelijkheid niet volledig bij de 'Willemijn' lag. De zaak benadrukt het belang van goede communicatie en anticipatie in de scheepvaart om aanvaringen te voorkomen.

Uitspraak

Uitspraak: 28 november 2006
Rolnummer: 00/113
Rolnr. rechtbank: 98/964
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, tweede civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
1. C.V. SCHEEPVAARTONDERNEMING KONINGSGRACHT,
gevestigd te Amsterdam,
2. B.V. BEHEERMAATSCHAPPIJ KONINGSGRACHT,
gevestigd te Amsterdam,
appellanten,
procureur: mr. W. Heemskerk,
advocaat: mr. E.A. Bik
tegen
1. de rederij, althans personenassociatie naar het recht van
Noorwegen PARTREDERIET MV HOLMSUND ANS,
gevestigd te Bergen, Noorwegen,
2. de rechtspersoon naar het recht van Zweden
SKANDIA INSURANCE COMPANY LTD.,
gevestigd te Stockholm, Zweden,
geïntimeerden,
procureur: mr. E.J. Daalder,
advocaat: mr. J.W. Bruidegom.
Partijen worden hierna genoemd: Koningsgracht c.s. resp. Holmsund c.s.;
appellante sub 1: Koningsgracht en geïntimeerde sub 1: Holmsund.
Het verdere verloop van het geding
Bij arrest van 24 december 2002 zijn Koningsgracht c.s. toegelaten tot het leveren van bewijs door getuigen. Koningsgracht c.s. hebben drie getuigen doen horen. Vervolgens is de zaak weer op de rol was geplaatst, waarna eerst
Koningsgracht c.s. en vervolgens Holsmund c.s. een memorie na enquête hebben ingediend. Daarna hebben partijen hun procesdossiers overgelegd voor het andermaal wijzen van arrest.
De verdere beoordeling van het hoger beroep
1. In dit geding gaat het om een aanvaring door de kustvaarder “Keizersgracht” van het zeeschip “Menominee”. Deze aanvaring vond plaats op 24 september 1997 om 18.27 uur ter hoogte van de noordoostelijke hoek tussen het Kanaal van Gent naar Terneuzen en de Zevenaarhaven te Terneuzen. De “Menominee”, eigendom van Holmsund, lag daar deugdelijk afgemeerd op de ligplaats Zevenaarhaven, Kade A, terwijl de “Keizersgracht”, eigendom van Koningsgracht, leeg in balast door het kanaal voer, komende van Gent en gaande naar de sluizen te Terneuzen.
2. Kort voordat de “Keizersgracht” tegen de afgemeerde “Menominee” voer, was zij in aanvaring gekomen met het binnenschip “Willemijn”, dat geladen uit de Zevenaarhaven kwam en richting Gent wilde; meer precies vond die eerdere aanvaring plaats omstreeks 18.25.20 uur en heeft de 106 meter lange “Keizersgracht” de 39 meter lange “Willemijn” daarbij aan stuurboordzijde, circa 14 meter voorbij het achterschip, geraakt. De afstand tussen beide aanvaringen bedroeg ongeveer 200 meter.
3. Volgens Koningsgracht c.s. is de aanvaring van de “Menominee” het onafwendbaar gevolg geweest van de eerdere aanvaring van de “Keizersgracht” met de “Willemijn”. En omdat in hun visie die eerdere aanvaring geheel aan de schuld van de “Willemijn” te wijten is, wijzen zij aansprakelijkheid voor de door de “Menominee” geclaimde aanvaringschade van de hand.
4. Het hof is Koningsgracht c.s. hierin niet gevolgd en is er bij tussenarrest voorshands vanuit gegaan dat de aanvaring van de - op een juiste plaats en deugdelijk afgemeerde - “Menominee” mede te wijten is aan een fout van de bemanning of loods van de “Keizersgracht”, hierin gelegen dat onvoldoende is geanticipeerd op de zich ontwikkelende gevaarsituatie en niet tijdig en adequaat corrigerende en andere maatregelen zijn genomen om een aanvaring met eerst de “Willemijn” en vervolgens de “Menominee” te voorkomen.
5. Ter weerlegging konden Koningsgracht c.s. onder meer
bewijzen:
(i) dat de marifoonmelding van de “Willemijn” omstreeks 18.22 uur
(“Willemijn komt de Zevenaarhaven uit en gaat richting Gent”) door de “Keizersgracht” niet kon worden gehoord, terwijl dit niet aan de Keizersgracht te wijten is;
(ii) dat het - volgens het politie-procesverbaal (blz. 19 bovenaan) uiterst
onzorgvuldige marifoonverkeer van de “Keizersgracht” en de “Willemijn” - niet in causaal verband staat met de aanvaring tussen deze schepen;
(iii) dat de “Willemijn” de “Keizersgracht” zodanig heeft geraakt dat
laatstgenoemd schip daardoor naar stuurboord werd geduwd en niet meer in staat was haar koers naar bakboord te corrigeren;
(iv) dat het laten vallen van een anker er niet toe zou hebben geleid dat de
“Keizersgracht” zodanig vaart zou hebben verloren of van koers zou zijn veranderd dat zij niet met de “Menominee” in aanvaring zou zijn gekomen;
(v) dat het presenteren van het stuurboord- danwel bakboord anker
onmogelijk was wegens het daaraan voor de “Willemijn” verbonden gevaar.
6. Ter uitvoering van deze bewijsopdracht hebben Koningsgracht c.s. als getuigen doen horen: [de kapitein van de “Keizersgracht”] en [de loods van de “Keizersgracht”] van de “Keizersgracht” en [de registerloods].
7. In het onder 5(i) bedoelde bewijs zijn Koningsgracht c.s. geslaagd. Hierbij wordt in aanmerking genomen: a. dat [de kapitein van de “Keizersgracht”] en [loods van de “Keizersgracht”] hebben bevestigd dat de marifoonmelding (“Willemijn komt de Zevenaarhaven uit en gaat richting Gent”) op de “Keizersgracht” niet is ontvangen; b. dat [de schipper van de “Neeltje”] die melding evenmin heeft gehoord en c. dat getuige [registerloods], registerloods op het Kanaal Gent-Terneuzen, heeft verklaard dat - en uitgelegd hoe - het kan dat meldingen uit de Zevenaarhaven wèl door het walstation zijn opgevangen, maar niet door het scheepvaartverkeer uit de richting van Gent. Wat het onder 5 (v) bedoelde bewijs betreft is voldoende aannemelijk gemaakt, dat het presenteren van het (bakboord)anker ten tijde van of direct na de aanvaring met de “Willemijn” de daarop volgende aanvaring van de “Menominee” niet zou hebben voorkomen.
8. Wat echter is gebleven, is het beeld dat de “Keizersgracht” verwijtbaar verkeerd heeft gereageerd op de zich ontwikkelende gevaarsituatie. Dit wordt als volgt toegelicht:
a. de “Keizersgracht” - die de melding van de “Willemijn”, dat zij naar Gent wilde, had gemist - kreeg van de schipper van de “Willemijn” geen antwoord op haar herhaalde vraag of de “Willemijn” naar de sluizen van Terneuzen ging;
b. op basis van het vaargedrag van de “Willemijn” is de “Keizersgracht” er vervolgens - zonder verificatie - vanuit gegaan, dat dit binnenschip - niet naar de sluizen, maar krap voor de “Keizersgracht” langs - richting Gent wilde;
c. uitgaande van die veronderstelling heeft de “Keizersgracht” iets stuurboord gegeven om achter de “Willemijn” langs te varen en zo een oversteek voor de “Willemijn” te vergemakkelijken;
d. de “Keizersgracht” heeft haar veronderstelling over de oversteek en haar stuurboordmanoeuvre om deze te vergemakkelijken, althans daaraan mee te werken, niet gecommuniceerd met de “Willemijn”;
e. volgens de politieverklaring van [de schipper van de “Neeltje”] was de “Willemijn” inderdaad voornemens om voor de “Keizersgracht” langs het kanaal over te steken, maar heeft [de schipper van de “Willemijn”] zich bedacht toen hij zag dat hij het niet meer kon halen en heeft hij, om een aanvaring met de “Keizersgracht” te vermijden, de “Willemijn” bakboord laten rondgaan;
f. [de schipper van de “Willemijn”] zelf verklaart hierover, in het KLPD proces-verbaal, dat hij, vanwege o.m. de op hem afkomende coaster, niet meer kon overlopen naar de andere kant van het kanaal, en dat hij daarom achteruit is geslagen teneinde in de lengterichting van het kanaal te gaan liggen;
g. deze, min of meer eensluidende, verklaringen wijken af van het door Koningsgracht c.s. opgeroepen beeld, waarin de “Willemijn”, geholpen door de stuurboordmanoeuvre van de “Keizersgracht”, veilig de “Keizersgracht is gepasseerd, veilig aan bakboord van de “Keizersgracht” in de voor de “Willemijn” bestemde stuurboordzijde van het kanaal richting Gent is gekomen en eerst daarna, onnodig en volkomen onverwacht, naar bakboord is rondgegaan om weer voor de kop van de “Keizersgracht” langs terug van bakboord naar stuur-boord te varen (vlg. pag. 11 cvr en de kantoorverklaring van [de stuurman van de “Keizersgracht”]: “na het passeren van de “Willemijn” was er niets aan de hand en vervolgden wij een-voudigweg onze reis. … Op een gegeven ogenblik zag ik tot mijn stomme ver-
bazing de aan bakboord van ons zittende “Willemijn” over bakboord rondgaan en dat het schip wéér voor onze kop langs zou gaan, nu van bakboord naar stuurboord”);
h. dit - door Holmsund c.s. weersproken - beeld klopt niet, althans vindt onvoldoende steun in de stukken, te minder nu de niet direct bij de aanvaring betrokkenen - [de schipper van de “Neeltje”] en [sluismeesters A en B] - daarin een andere lezing van de toedracht geven (zie hiervoor onder e. en hierna onder u. en z.);
i. het door Koningsgracht c.s. opgeroepen beeld - van een heen en weer varende “Willemijn”; eerst veilig en wel van Oost naar West en daarna volkomen onverwacht en onnodig van West naar Oost - past overigens evenmin bij de getuigenverklaring van [de loods van de “Keizersgracht”], inhoudende: “Toen ik de “Willemijn” zag, ben ik eerst naar de stuurboordbrugvleugel gelopen om te zien wat dit schip deed. Toen ik zag dat zij ging overlopen, ben ik van de stuurboord- naar de bakboordvleugel gelopen. Vanaf de brug was de “Willemijn” niet te zien door de dode hoek die door de hoge boeg van de “Keizersgracht” wordt veroorzaakt. Vanaf de brug gezien is die misschien wel zo’n 100 meter. Toen ik op de bakboordbrugvleugel was gekomen, zag ik het achterstuk van de “Willemijn” voor de boeg van de “Keizersgracht”. Ik schat op zo’n 50 meter voor die boeg. Kennelijk was de Willemijn rondgekomen en daarna praktisch stil gevallen. Wij voeren toen iets stuurboord van het midden van het kanaal.”;
j. de [de loods van de “Keizersgracht”] heeft derhalve niet bevestigd, dat de “Willemijn” de oversteek had voltooid en veilig in haar stuurboordzijde van het kanaal richting Gent was gekomen en vandaar weer is teruggekeerd - zijn verklaring duidt er veeleer op dat de “Willemijn” vóór de “Keizersgracht” en door de “Keizersgracht”, vanwege haar dode hoek, onopgemerkt, is rondgegaan, hetgeen past bij de waarneming van [sluismeester B]: “ik zag dat de “Willemijn” recht in de koerslijn van het zeeschip aan het rondgaan was”;
k. voor zover [de kapitein van de “Keizersgracht”], als getuige of anderszins, het door Koningsgracht c.s. opgeroepen beeld wèl heeft bevestigd, wordt opgemerkt, dat niet aannemelijk is dat de kapitein, na het roer te hebben overgenomen van [de stuurman van de “Keizersgracht”], een beter zicht had op de situatie dan bijvoorbeeld [de loods van de “Keizersgracht”], [de schipper van de “Neeltje”] en [sluismeesters A en B];
l. ook de (kantoor)verklaring van [de stuurman van de “Keizersgracht”] mist overtuigingskracht, onder meer doordat deze te zeer afwijkt van hetgeen de anderen, inclusief [de loods van de “Keizersgracht”] hebben verklaard – vgl. nogmaals het hiervoor aan het slot van 8.g weergegeven citaat uit de verklaring van [de stuurman van de “Keizersgracht”]: “na het passeren door de “Willemijn” was er niets aan de hand en vervolgden wij eenvoudigweg onze reis”;
m. ook overigens bieden de politie-, kantoor- en getuigenverklaringen waar Koningsgracht c.s. zich op beroepen onvoldoende steun voor de door hen op dit punt gestelde toedracht;
n. het komt er daarom op neer dat, hoewel de “Keizersgracht” het aanvankelijke voornemen van de “Willemijn” om het kanaal over te steken waarschijnlijk goed heeft ingeschat, zij geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat de “Willemijn” - al dan niet indachtig het adagium “bij twijfel niet inhalen” - voorlopig zou afzien van uitvoering van dit voornemen, bijvoorbeeld wegens het daaraan verbonden gevaar of vanwege een alsnog opgekomen besef dat zij moest wachten totdat het naderende scheepvaartverkeer was gepasseerd;
o. juist vanwege die - anders dan Koningsgracht c.s. willen doen geloven, geenszins ondenkbeeldige - mogelijkheid, had tussen de “Keizersgracht” en de “Willemijn” een behoorlijke afstemming moeten plaatsvinden omtrent de te volgen gang van zaken;
p. bijvoorbeeld had de “Keizersgracht” door middel van geluidseinen de “Willemijn” opmerkzaam kunnen maken op het voorschrift dat dit schip, komende uit het nevenwater, moest wachten op het passerende scheepvaartverkeer (vgl. [de loods van de “Keizersgracht”]: “zo’n binnenman moet wachten, want hij komt uit een nevenwater”), ofwel had de “Keizersgracht”, onder vermelding van haar naam, de “Willemijn” erop kunnen attenderen, dat zij ervan uitging dat de “Willemijn” wilde oversteken en dat zij daaraan, door een stuurboordmanoeuvre, haar medewerking zou verlenen, zodat voor vrees van de “Willemijn”, dat het niet zou lukken, geen aanleiding bestond;
q. weliswaar spreken Koningsgracht c.s. over ondubbelzinnige intenties van de “Willemijn”, die verdere afstemming overbodig maakten, maar daarbij zien zij eraan voorbij, dat een voornemen om over te steken niet hetzelfde is als de daadwerkelijke uitvoering van dat voornemen, terwijl een ervaringsfeit is, dat een verkeersdeelnemer, die zich aan een oversteek waagt en zich vervolgens van het daaraan verbonden gevaar bewust wordt, kan besluiten, ofwel om door te gaan, ofwel om toch maar te wachten en terug te gaan, zonder dat steeds vooraf voorspelbaar is in welke richting het besluit zal uitvallen – vgl. in dit verband nogmaals de verklaring van [de schipper van de “Neeltje”], die het vaargedrag van de “Willemijn” anders heeft geïnterpreteerd, immers aldus, dat [de schipper van de “Willemijn”] van plan was het kanaal over te steken, maar daarvan heeft afgezien toen hij bemerkte dat het niet ging en daarom de “Willemijn” naar bakboord heeft laten omgaan teneinde een aanvaring met de “Keizersgracht” te vermijden;
r. vanwege de grote “dode hoek” van de “Keizersgracht” - die het zicht ontnam op hetgeen zich vlak voor haar boeg afspeelde - was afstemming bij een een oversteek sowieso wenselijk;
s. in plaats daarvan heeft de “Keizersgracht”, zonder haar identiteit of bedoelingen kenbaar te maken, iets stuurboord roer gegeven en heeft [de loods van de “Keizersgracht”], zonder vermelding van de naam van de “Keizersgracht”, kort voor de aanvaring geroepen: “stuurboord, stuurboord, hé schipper hier hé”;
t. voor zover al de loods, zoals hij verklaard heeft, hiermee bedoelde, dat de “Willemijn” naar haar stuurboordwal moest draaien - wat niet zonder meer aannemelijk is, omdat hij even tevoren had geconcludeerd dat de volgens hem met het achterschip voor de boeg van de “Keizersgracht” liggende “Willemijn” kennelijk was rondgekomen - is onwaarschijnlijk, dat deze bedoeling ook zo is overgekomen bij de “Willemijn”, die volgens haar [de schipper van de “Willemijn”] de “Keizersgracht” stuurboord wilde laten passeren en die ook was opgeroepen, door de “Neeltje”, tot een stuurboord / stuurboord passage met de “Keizersgracht”;
u. die voorgenomen stuurboord / stuurboord passage met de “Keizersgracht” vindt steun in de verklaring van [sluismeester A], voor zover inhoudende: “Ik (..) zag inderdaad op de camera dat een geladen motorspits voor een afkomend zeeschip, genaamd “Keizersgracht” wilde oversteken. Ik zag vervolgens dat de motorspits, wat (..) de “Willemijn” bleek te zijn, bakboord rond ging om met de afvarende coaster “Keizersgracht” stuurboord stuurboord te passeren.” ;
v. de volgens [de loods van de “Keizersgracht”] anders bedoelde marifoonoproep is daarom minst genomen verwarrend te noemen;
w. Koningsgracht c.s. beroepen zich voor hun standpunt verder nog op de aan de “Willemijn” toegeschreven marifoonmelding “ik kom er net voorbij” (kort na de onder s. bedoelde oproep), doch dat met deze melding - waarvan niet vast staat dat zij aan boord van de “Keizersgracht” is gehoord - bedoeld is, dat de “Willemijn” meende de oversteek van Oost naar West met succes te kunnen voltooien, of in elk geval net voorbij de bakboordzijde van de “Keizersgracht” zou komen / blijven, is wederom slechts een veronderstelling, die onvoldoende door feiten wordt gedragen;
x. in aanmerking nemende, dat [de schipper van de “Neeltje”] en [sluismeester A] hebben waargenomen dat de schipper van de “Willemijn” zijn achterschip nog net iets van voor de boeg van de “Keizersgracht” kon wegdraaien, is veeleer aannemelijk dat, zoals Holmsund c.s. betogen, de schipper van de “Willemijn” meende dat hij na zijn bakboordmanoeuvre nog net voorbij de stuurboordzijde van de “Keizersgracht” zou komen / blijven;
y. dat de “Willemijn” bij haar bakboordmanoeuvre over / tegen de bulbsteven van de “Keizersgracht” is gevaren, dan wel anderszins de “Keizersgracht” zodanig heeft geraakt dat laatstgenoemd schip daardoor naar stuurboord werd geduwd en om die reden niet meer in staat was haar koers naar bakboord te verleggen, is evenmin komen vast te staan;
z. slechts [de kapitein van de “Keizersgracht”] heeft als getuige verklaard dat dit naar zijn idee het geval is - gezien heeft hij het niet - en tegenover zijn verklaring (en de kantoorverklaring van [de stuurman van de “Keizersgracht”]) staan bijvoorbeeld (i) de camera-waarneming van [sluismeester A] dat de “Willemijn” nog net voor de boeg van de “Keizersgracht” kon wegdraaien en daarna door de “Keizersgracht” ter hoogte van het achterruim fors werd geraakt, (ii) de verklaring van [schipper van de “Vaya con Dios”] dat hij zag dat de “Willemijn” werd weggedrukt door de boeg van de “Keizersgracht”, (iii) de verklaring van [de schipper van de “Willemijn”] dat de “Willemijn” aan stuurboord in de zij werd aangevaren en (iv) de verklaring van [sluismeester B]: “Ik zag dat de “Willemijn” recht in de koerslijn van het zeeschip aan het rondgaan was - dat dit rondgaan plaatsvond in de koerslijn van de “Keizersgracht”, is in overeenstemming met de hiervoor onder i aangehaalde verklaring van de getuige [de loods van de “Kiezersgracht”], die vanaf de bakboordvleugel van de “Keizersgracht” het achterschip van de “Willemijn” zag en concludeerde: “kennelijk was de “Willemijn” rondgegaan, opm. Hof -, door dit rondgaan verloor het schip alle snelheid en bleef hierdoor voor de boeg van de aankomende “Keizersgracht” nagenoeg stil liggen. Toen de “Willemijn” weer langzaam vaart begon te maken naar de oostelijke oever begon de “Keizersgracht”, waarschijnlijk door achteruit te slaan, langzaam naar stuurboord te lopen. Voor mij was het toen duidelijk dat een aanvaring onvermijdelijk was (..) Kort daarna raakte de “Keizersgracht” de “Willemijn”, deze werd opzij gegooid (..).”
9. De conclusie na dit alles is, dat de “Keizersgracht” haar vaargedrag heeft gebaseerd op veronderstellingen, die in zoverre onjuist zijn gebleken, dat, voor zover de “Willemijn” al van plan was om voor de “Keizersgracht” het kanaal van Oost naar West over te steken, de “Willemijn” daarop is teruggekomen toen zij zag of meende dat dit niet veilig ging. Met die mogelijkheid had de “Keizersgracht” redelijkerwijs rekening moeten houden, temeer nu zij van de schipper van de “Willemijn” geen duidelijk antwoord had verkregen op haar - mogelijk vanwege de slechte ontvangst ter plekke (zie de verklaring van de getuige [de registerloods]) niet goed doorgekomen - vraag waar de “Willemijn” heen ging. Ten onrechte heeft geen afstemming plaatsgevonden over elkaars bedoelingen - met betrekking tot de veronderstelde oversteek - waardoor een verwarrende situatie is ontstaan; de “Keizersgracht” ging naar stuurboord om de oversteek te vergemakkelijken voor de “Willemijn”, althans daaraan medewerking te verlenen, terwijl de “Willemijn” er juist voor koos om te wachten, althans de “Keizersgracht” stuurboord te laten passeren, welke keuze van de “Willemijn” voor de “Keizersgracht” onopgemerkt is gebleven, althans niet tijdig is onderkend, mogelijk door de grote dode hoek van de “Keizersgracht”, die het zicht ontnam op wat zich voor haar boeg afspeelde. In die verwarrende situatie is door de “Keizersgracht” nog een stuurboord / stuurboord marifoonoproep gedaan, waarmee evenwel iets anders zou zijn bedoeld dan een stuurboord op stuurboord passage, terwijl niet aannemelijk is geworden dat die andere bedoeling voor de “Willemijn” tijdig kenbaar is geweest.
10. De veronderstelling van de “Keizersgracht” over een te voltooien en veilige oversteek door de “Willemijn”, en het daarop afgestemde vaargedrag van de “Keizersgracht”, zijn gebaseerd geweest op ontoereikende gegevens. Mede vanwege de - door de “Keizersgracht” ten onrechte buiten beschouwing gelaten - mogelijkheid dat de “Willemijn” zou afzien van haar voornemen, had een (betere) afstemming moeten plaatsvinden, waarbij ook de “Keizersgracht”, onder bekendmaking van haar identiteit, had moeten melden dat en waarom zij naar stuurboord uitging. Voor zover die afstemming niet mogelijk was, had de “Keizersgracht” reeds in een eerder stadium maatregelen moeten nemen om een aanvaring te voorkomen, meer in het bijzonder direct nadat zij de “Willemijn” in de havenmonding had waargenomen en zij van de schipper van dit schip geen antwoord kreeg op haar herhaalde vraag waar deze naar toe ging. Dat dergelijke maatregelen op dat moment al niet meer mogelijk waren, is niet aannemelijk geworden – vgl. in dit verband de kantoorverklaring van [de kapitein van de “Keizersgracht”]: “U vraagt mij waarom er, toen de “Willemijn” uit de Zevenaarhaven kwam, niet de vaart uit het schip is gehaald. Op het moment dat de “Willemijn” in de monding van de Zevenaarhaven door mij werd waargenomen was daar geen reden voor om dat te doen (..)”. Ten onrechte en in strijd met artikel 7 van het toepasselijke Scheepvaartreglement voor het Kanaal van Gent naar Terneuzen, is door de “Keizersgracht” op basis van summiere gegevens geconcludeerd dat toen nog geen gevaar voor aanvaring bestond. Ook zijn, gelet op het voorgaande, door de “Keizersgracht” niet tijdig maatregelen genomen om een aanvaring met de “Willemijn” te vermijden, hetgeen in strijd is met artikel 8 van bedoeld reglement. Om die redenen treft de “Keizersgracht” een verwijt ten aanzien van die aanvaring en kan de zaak niet worden afgedaan als een verschoonbare inadequate reactie op een verkeersfout van een ander.
11. Ook indien, zoals Koningsgracht c.s. stellen, de daarop volgende aanvaring met de “Menominee” het onafwendbaar gevolg is geweest van de eerdere aanvaring met de “Willemijn”, heeft de “Keizersgracht” daarom schuld aan die tweede aanvaring. De vraag of de “Keizersgracht” een verwijt treft van het niet nemen van maatregelen na de eerste aanvaring – de gestelde correctie op het stuurboordroer is niet aannemelijk geworden – kan daarom onbeantwoord blijven.
12. De door Koningsgracht c.s. aangevoerde grieven behoeven na het voorgaande geen nadere bespreking; zij kunnen niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Ten overvloede wordt nog overwogen dat de omstandigheid dat (de commissie van) de Raad voor de Scheepvaart geen aanleiding heeft gezien tot het instellen van een onderzoek tegen de “Keizersgracht”, althans geen verwijten heeft gemaakt aan het adres van de “Keizersgracht”, niet betekent dat de “Keizersgracht” in weerwil van het vorenstaande vrijuit gaat. Opgemerkt wordt verder nog, dat het hof acht heeft geslagen op het bewijsaanbod van Koningsgracht c.s. en hun klacht dat de rechtbank hen niet tot het bewijs door deskundigen (grief 10) heeft toegelaten. Aangezien Koningsgracht c.s. inmiddels gelegenheid hebben gekregen om hun stellingen te bewijzen - met een ruime bewijsopdracht - en zij in hun memorie na enquête niet hebben aangegeven dat en wat zij nog meer en / of op andere wijze willen bewijzen, wordt ervan uitgegaan dat aan een nadere bewijsronde geen behoefte bestaat.
13. De slotsom is dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd. Koningsgracht c.s. zijn de in het ongelijk gestelde partij en worden daarom veroordeeld de proceskosten van het hoger beroep.
De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep,
- veroordeelt Koningsgracht c.s. in de kosten van de procedure, aan de zijde van Holmsund c.s. tot aan deze uitspraak bepaald op € 215,-- aan verschotten en € 15.580,- aan salaris voor de procureur.
Aldus gewezen door mrs. J.M. van der Klooster, M. Hooykaas en P.J.J. Vonk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2006 in aanwezigheid van de griffier.