ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ3115

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
528-H-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Reinking
  • A. Labohm
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en de onderbouwing daarvan

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 15 november 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 februari 2006 aangevochten, waarin zijn verzoek tot nihilstelling of verlaging van de alimentatie werd afgewezen. De man stelde dat zijn financiële situatie was verslechterd door een daling van zijn inkomen, wat hem niet in staat stelde om de eerder vastgestelde alimentatie van € 1.700,- per maand te betalen. Hij voerde aan dat zijn inkomen was gedaald van € 5.200,- per maand naar € 1.000,- per maand, en dat zijn vermogen was afgenomen van € 78.277,- naar € 14.548,61.

De vrouw, verweerster in hoger beroep, betwistte de stellingen van de man en voerde aan dat zijn inkomensdaling te wijten was aan zijn eigen keuzes, waaronder het opgeven van zijn vaste dienstverband bij de Bernard van Leer Foundation om een onderneming in Brazilië te starten. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 september 2006 was de man niet verschenen, terwijl de vrouw en haar procureur wel aanwezig waren. Het hof heeft de door de rechtbank vastgestelde feiten als uitgangspunt genomen, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen was gericht.

Het hof oordeelde dat, hoewel er sprake was van gewijzigde omstandigheden door het vertrek van de man bij de Bernard van Leer Foundation, deze wijziging niet rechtens relevant was voor een aanpassing van de alimentatieverplichting. De man had onvoldoende onderbouwd dat zijn inkomensdaling niet aan zijn eigen handelen te wijten was. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking en wees het verzoek van de man af, waarbij het ook geen reden zag om de man in de kosten van de procedures te veroordelen. De beslissing werd genomen door de rechters M. Reinking, A. Labohm en J. Kamminga, met mr. Quarles van Ufford-van Waning als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 15 november 2006
Rekestnummer. : 528-H-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-5022
[appellant]
wonende te Brazilië,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. A.H. van Haga,
tegen
[verweerster],
wonende te Voorburg,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. Ch. M. van Beuningen.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 21 april 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank
’s-Gravenhage van 21 februari 2006.
De vrouw heeft op 7 juni 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 10 mei 2006, 19 juni 2006, 28 augustus 2006 en
7 september 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 5 september 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 15 september 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door haar procureur, en de procureur van de man. De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de procureur van de vrouw onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 24 april 2002 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de partneralimentatie.
2. De man verzoekt, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en onder vernietiging van de bestreden beschikking, de man ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek en het verzoek van de man, inhoudende de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw - met wijziging van de beschikking van 24 april 2002 - op nihil te stellen, althans op een bedrag lager dan € 1.700,- per maand, toe te wijzen, ingaande 1 januari 2005.
3. De vrouw bestrijdt het beroep van de man en verzoekt het hof de man in de kosten van beide instanties te veroordelen.
4. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de man tot nihilstelling dan wel verlaging van de partneralimentatie heeft afgewezen. In hoger beroep legt de man alsnog stukken over, waaruit naar zijn mening genoegzaam blijkt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, te weten een daling van zijn inkomsten. De man treft geen verwijt voor deze aanmerkelijke inkomensvermindering. Het vermogen van de man is gedaald van € 78.277,- eind 2003 naar thans € 14.548,61. De draagkracht van de man laat geen betaling van partneralimentatie toe.
5. De vrouw betwist alle stellingen van de man doch in het bijzonder de stelling dat de inkomensdaling niet aan zijn schuld te wijten zou zijn. De man heeft zijn vaste betrekking bij de Bernard van Leer Foundation opgegeven om partner te kunnen worden in het bedrijf van zijn huidige echtgenote te Brazilië. De vrouw biedt bewijs aan van zijn vrijwillige vertrek, in het bijzonder door het horen van personen werkzaam bij de Bernard van Leer Foundation.
Wijziging van omstandigheden
6. De man heeft aan zijn inleidende verzoek tot nihilstelling van de partneralimentatie ten grondslag gelegd dat zijn dienstverband bij de Bernard van Leer Foundation is geëindigd en hij dientengevolge vanaf 2003 een aanzienlijk lager inkomen verdient. De man is daardoor niet langer in staat om partneralimentatie te voldoen.
7. Het hof overweegt als volgt. Ter zitting heeft de procureur van de man verklaard dat de man in 2002 door zijn toenmalige werkgever de Bernard van Leer Foundation met behoud van een vergelijkbaar salaris is gedetacheerd bij WINGS te Brussel, evenals de Bernard van Leer Foundation een charitatieve instelling. Toen na verloop van tijd bleek dat de man de beoogde functie van directeur bij WINGS niet zou krijgen en dat zijn functie bij de Bernard van Leer Foundation inmiddels door iemand anders was vervuld, is er gezocht naar een oplossing. In dat kader heeft de Bernard van Leer Foundation zich bereid verklaard om voor een periode van drie jaar een programma te financieren volgens welke de man zou worden uitgezonden naar Brazilië. Daartoe heeft de Bernard van Leer Foundation een overeenkomst gesloten met de Madariaga European Foundation te Brussel en is er op 12 februari 2003 een servicecontract gesloten tussen de man en de Madariaga European Foundation. Overeengekomen is dat er met ingang van 15 februari 2003 gedurende drie jaren een bedrag van in totaal € 374.000,- zal worden betaald voor werkzaamheden in Brazilië. Volgens de procureur van de man wordt dit bedrag niet aan de man uitbetaald, doch komt het toe aan de onderneming - LARS - die de man tezamen met derden in Brazilië heeft opgestart teneinde management consultancy activiteiten met lokale charitatieve instellingen te ondernemen. Uit artikel 1.4 van het in het geding gebrachte servicecontract blijkt echter dat het totale bedrag van € 374.000,- in termijnen zal worden overgemaakt naar Postbankrekeningnummer 3238697, ten name van de man. De man heeft op geen enkele wijze inzicht gegeven op welke manier hij de gelden heeft aangewend. Het hof gaat er derhalve van uit dat het bedrag van € 374.000,- ter beschikking stond en staat van de man. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen is het hof van oordeel dat de man zijn stelling, dat zijn inkomsten, die aan het eind van zijn dienstbetrekking bij de Bernard van Leer Foundation € 5.200,- per maand bedroegen, vanaf 2003 zijn gedaald tot € 1.000,- per maand, onvoldoende heeft onderbouwd. Daarnaast is het hof van oordeel dat de man evenmin heeft aangetoond dat hij de door hem beoogde functie bij WINGS niet kon krijgen. Uit de door de man ter zake overgelegde stukken blijkt immers niet dat de man is afgewezen voor de functie.
8. Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat, hoewel er sprake is van gewijzigde omstandigheden - te weten het vertrek van de man bij de Bernard van Leer Foundation -, er geen sprake is van een rechtens relevante wijziging die tot een vermindering van de alimentatieverplichting van de man kan leiden. De overige grieven behoeven derhalve geen bespreking.
9. Het hof ziet geen reden om de man te veroordelen in de kosten van de procedures nu de vrouw dit verzoek op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Het hof zal het verzoek derhalve afwijzen.
10. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Reinking, Labohm en Kamminga, bijgestaan door mr. Quarles van Ufford-van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2006.