GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 15 november 2006
Rekestnummer. : 223-R-06
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 05-958
[appellant],
wonende te Berkel en Rodenrijs,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. E. Kars,
[verweerster],
wonende te Berkel en Rodenrijs,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. J.W. van der Kooi.
Als belanghebbende is opgeroepen:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 17 februari 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 21 november 2005.
De moeder heeft op 5 april 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 3 maart 2006 en 13 en 15 september 2006 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 23 juni 2006 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 22 september 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.O. Ligeon-Merton, en de moeder, bijgestaan door haar procureur. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
De echtscheidingsbeschikking is op 6 juni 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de omgangsre[het oudste kind] en de door de vader te betalen kinderalimentatie voor de minderjarige kinderen: [geboortedata in 1994 en 1998.]
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, althans te wijzigen, naar het hof begrijpt ten aanzien van de omgangsregeling en de kinderalimentatie, en opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
- de omgangsregeling als volgt wordt: elke woensdag zal de vader de kinderen na school tot 20.00 uur bij zich hebben en voorts een weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot zaterdag 20.00 uur en een weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot zondag 17.00 uur. Tevens de helft van de (school)vakanties en feest- en verjaardagen;
- de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op nihil wordt gesteld, althans op een zodanig bedrag als het hof meent te moeten vaststellen.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt het hof het door de vader ingediende hoger beroep tegen de bestreden beschikking af te wijzen, met veroordeling van hem in de kosten van beide procedures.
4. De vader is het niet eens met de door de rechtbank bepaalde omgangsregeling. Hij wenst uitbreiding van die omgangsregeling. De kinderen hebben immers verzocht meer tijd met en bij hem door te brengen. De vader legt ter staving van zijn stelling een briefje van [het oudste kind] over. Bovendien heeft de moeder geen zelfstandige woonruimte, terwijl de vader vanwege het ondernemerschap flexibele werktijden heeft en dus meer tijd kan en wenst door te brengen met de kinderen.
5. De moeder ziet geen reden om de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling te wijzigen. Zij beschikt immers wel over zelfstandige woonruimte. Bovendien vraagt de vader om twee extra zondagen per maand, hetgeen volgens haar niets te maken heeft met zijn flexibele werktijden. Voorts wijst zij op het feit dat het briefje van [het oudste kind] na de behandeling in eerste aanleg is geschreven en dat dit waarschijnlijk niet zijn mening weergeeft. Ten slotte voert zij aan dat het ook in het belang van de kinderen is als zij voldoende tijd kunnen doorbrengen met hun moeder.
6. Het hof overweegt het volgende. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de omgangsregeling zoals deze thans plaatsvindt, goed verloopt. Voorts heeft de moeder ter zitting verklaard dat zij [het oudste kind] de mogelijkheid geeft om, wanneer hij dat wil, buiten de omgangsregeling om naar de vader te gaan. Gelet op dit alles, alsmede het feit in aanmerking nemend dat de huidige omgangsregeling een ruime regeling betreft, acht het hof het in het belang van de kinderen de door de rechtbank bepaalde omgangsregeling te handhaven. De bestreden beschikking zal dan ook ten aanzien van de omgangsregeling worden bekrachtigd.
7. De vader stelt dat hij geen draagkracht heeft om een bijdrage van € 200,- per kind per maand te betalen. Hij voert hiertoe het volgende aan. Rekening moet worden gehouden met zijn huidige inkomsten en niet met zijn oude inkomsten uit dienstbetrekking. Zijn oude dienstverband is immers vanwege een vertrouwensbreuk tussen hem en zijn werkgever beëindigd. De man is een eigen onderneming aangevangen. De winst uit onderneming bedroeg over de periode van juni tot en met december 2005 slechts € 1.593,-. Voorts dient rekening te worden gehouden met zijn maandelijkse lasten, waaronder onder meer huur, de premie ziektekostenverzekering, de aflossing op een schuld bij zijn ouders en omgangskosten. De moeder heeft een en ander gemotiveerd betwist.
8. Het hof overweegt het volgende. Uit een brief van 7 juni 2006 van zijn voormalig werkgever volgt dat de man over onvoldoende kwaliteiten beschikte voor zijn functie en dat er binnen het bedrijf geen andere functie voor de man aanwezig was. Op basis van deze brief acht het hof het aannemelijk dat de man zijn werkkring onvrijwillig heeft verloren. Na het beëindigen van zijn dienstbetrekking is de man een eigen onderneming aangevangen. Ter zake zijn inkomensbestanddeel winst uit onderneming heeft de man een balans per 31 december 2005 verstrekt en een resultatenrekening over 2005. Uit deze resultatenrekening volgt dat de winst over 2005 € 1.593,- bedroeg. Door de man zijn geen prognoses in het geding gebracht over zijn resultaatontwikkeling. Gezien het inkomen dat de man in het verleden had uit hoofde van een dienstbetrekking, het geringe ondernemingsresultaat, alsmede zijn verklaring ter zitting dat hij ook als loonwerker inkomen genereert, had de man inzicht dienen te verstrekken in zijn inkomen, te meer daar de door de man gestelde winst uit onderneming zodanig laag is, dat dit ver beneden het bestaansminimum ligt. Nu een dergelijk inzicht in de inkomensontwikkeling van de man ontbreekt en de man ook ter zitting geen enkele indicatie kon geven over het in 2006 te verwachten resultaat, dit terwijl het grootste deel van het jaar verstreken is, gaat het hof voor wat betreft het inkomen van de man, evenals de rechtbank, uit van het inkomen dat hij bij zijn laatste werkgever genoot.
9. Het hof houdt rekening met de door de vader opgevoerde premie ziektekostenverzekering van € 97,- per maand, nu deze voldoende aannemelijk is geworden.
10. Geen rekening wordt gehouden met de door de vader opgevoerde huur. De man heeft ter zitting verklaard dat hij met zijn nieuwe partner bij zijn ouders woont. Voorts heeft hij een ongedateerde overeenkomst overgelegd. Gelet op de betwisting van de gestelde last door de moeder, is dat onvoldoende om aan te nemen dat de man daadwerkelijk huur aan zijn ouders betaalt.
11. Evenmin houdt het hof rekening met de door de vader opgevoerde schuld aan zijn ouders, nu de vader deze schuld onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het overleggen van een ongedateerde schuldbekentenis is daartoe onvoldoende.
12. Het hof houdt rekening met een op de gebruikelijke wijze berekende bedrag van € 145,- per maand aan omgangskosten.
13. Voor wat betreft de partner van de vader overweegt het hof dat niet is gebleken dat zij niet in eigen levensonderhoud kan voorzien, zodat het hof de vader als alleenstaande zal aanmerken.
14. Op grond van het voorgaande bedraagt de draagkracht(ruimte) van de vader € 527,- per maand.
15. De vader heeft nog aangevoerd dat de rechtbank niet zonder meer de financiële positie van de moeder buiten beschouwing had mogen laten. De moeder moet, gelet op het feit dat de kinderen schoolgaand zij en na school worden opgevangen door hun grootouders, in staat worden geacht om een zelfstandig inkomen te verwerven om eveneens in de kosten van de kinderen te voorzien. De moeder heeft de stelling van de vader gemotiveerd betwist.
16. Het hof overweegt het volgende. Nu de vader niet heeft betwist dat de kosten van de kinderen € 200,- per kind per maand bedragen, neemt het hof die kosten als vaststaand aan. Teneinde deze kosten naar rato van de inkomens van partijen over hen te verdelen, gaat het hof aan de zijde van de vader uit van de hierboven berekende draagkrachtruimte van € 527,- per maand. Aan de zijde van de moeder gaat het hof uit van een draagkrachtruimte van € 356,- per maand. Hierbij heeft het hof de volgende posten in aanmerking genomen: een (gemiddeld) bruto loon van € 415,- per week, exclusief vakantietoeslag, blijkende uit de loonstrookjes van 2006, een premie ziektekostenverzekering van € 109,- per maand en een huur van € 510,- per maand. Niet aannemelijk is geworden dat de moeder meer zou kunnen verdienen, gezien de zorgtaken die zij voor de kinderen heeft. Voorts past het hof de norm voor een alleenstaande toe, met het daarbij behorende draagkrachtpercentage, nu – anders dan de vader nog heeft aangevoerd – niet aannemelijk is geworden dat de moeder met haar partner samenwoont.
17. Na verdeling van de kosten van de kinderen naar rato van de draagkrachtruimte van partijen bedraagt het aandeel van de vader in de kosten van de kinderen € 240,- per maand. Uit het onder 14 overwogene volgt dat de vader ook voldoende draagkracht heeft deze bijdrage te betalen. Het hof zal derhalve bepalen dat de vader aan de moeder een kinderalimentatie dient te betalen van € 120,- per maand per kind, zodat de bestreden uit-spraak ten aanzien van de kinderalimentatie dient te worden vernietigd.
18. Het hof ziet geen aanleiding om de vader, zoals door de moeder is verzocht, te veroordelen in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep en wijst dit verzoek af.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de kinderalimentatie betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 6 juni 2006 op € 120,- per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Tanja-van den Broek, Labohm en Zonnenberg, bijgestaan door mr. Janssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2006.