ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ2939

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
213-H-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • T. van den Broek
  • A. Zonnenberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijdrage jongmeerderjarige; de verlengde onderhoudsplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 15 november 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud van een jongmeerderjarige dochter. De dochter, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage aangevochten, waarin de vader was veroordeeld tot het betalen van een bijdrage. De dochter, die op 17 januari 2004 meerderjarig werd, verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de vader te veroordelen tot een maandelijkse bijdrage van € 250,-. Het hof heeft vastgesteld dat de vader een verlengde onderhoudsplicht heeft tot de dochter 21 jaar is, ongeacht haar verdiencapaciteit. De dochter heeft ter zitting verklaard dat zij studeert en enige inkomsten uit arbeid heeft, maar deze zijn niet substantieel genoeg om haar behoefte aan een onderhoudsbijdrage te verminderen. Het hof heeft de maandelijkse behoefte van de dochter vastgesteld op € 731,53, waarbij rekening is gehouden met haar woonlasten en de basisbeurs die zij ontvangt. De vader's draagkracht is beoordeeld op basis van zijn bruto jaarinkomen van € 38.326,-. Het hof heeft geoordeeld dat de alimentatieplicht van de vader jegens de dochter prevaleert boven andere verplichtingen. Uiteindelijk heeft het hof de vader veroordeeld tot het betalen van een bijdrage van € 250,- per maand, met ingang van 20 april 2005, en verklaarde deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 15 november 2006
Rekestnummer. : 213-H-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-2346
[appellante]
wonende te Wassenaar,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de dochter,
procureur mr. R. van Venetiën,
tegen
J[verweerder],
wonende te Alphen aan den Rijn,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. M.A. Meijer.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De dochter is op 17 februari 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 22 november 2005.
De vader heeft geen verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de dochter zijn bij het hof op 29 maart 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 15 september 2006 op voorhand achtereenvolgens de pleitnotities, alsmede een verbeterde versie daarvan ingekomen.
Op 22 september 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan zijn procureur en de dochter, bijgestaan door haar procureur. De verschenen personen hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de vader aan de dochter te betalen bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud. De dochter is meerderjarig geworden op 17 januari 2004.
2. De dochter verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vader te veroordelen aan de dochter te betalen een maandelijkse bijdrage in de kosten van haar studie en levensonderhoud van € 250,-, althans een bijdrage door het hof in goede justitie te bepalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3. De dochter heeft ter terechtzitting haar eerste grief ingetrokken, zodat deze geen nadere bespreking behoeft.
Behoefte
4. Het hof begrijpt uit de tweede grief van de dochter dat zij zich op het standpunt stelt dat de rechtbank bij het berekenen van haar behoefte ten onrechte eventuele inkomsten uit arbeid of onbenutte verdiencapaciteit heeft laten meewegen. Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:392 lid 2 BW juncto artikel 1:395a lid 1 BW geldt een verlengde onderhoudsplicht voor de vader zolang de dochter de leeftijd van 21 jaren niet heeft bereikt. Deze onderhoudsplicht bestaat, ook als de dochter in haar eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien, bijvoorbeeld door te gaan werken. De verdiencapaciteit speelt in dezen derhalve geen rol. Eventuele inkomsten van de dochter zelf hebben echter wel invloed op de omvang van haar behoefte aan een onderhoudsbijdrage. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Vast is komen te staan dat de dochter studeert en naast een basisbeurs enige inkomsten uit arbeid geniet. Het hof is echter ter terechtzitting gebleken dat deze inkomsten uit arbeid niet zodanig substantieel zijn dat zij de omvang van de behoefte verminderen, zodat het hof deze buiten beschouwing zal laten. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de dochter, zoals ook ter terechtzitting is gebleken, rugklachten heeft, zodat niet aannemelijk is dat zij, zoals de vader stelt, in feite meer werkt dan zij aangeeft. De door de dochter ontvangen basisbeurs daarentegen vermindert de behoefte wel. Terzijde merkt het hof nog op dat de mogelijkheid een aanvullende beurs aan te vragen niet betekent dat er minder behoefte bestaat.
5. De dochter knoopt bij het bepalen van haar behoefte aan bij de zogenoemde WSF-norm voor uitwonende, particulier ziektekostenverzekerde studenten en stelt haar behoefte op € 731,53 per maand. Voor zover de vader met zijn betwisting van de door de dochter opgevoerde maandelijkse last van kostgeld ad € 300,- heeft bedoeld dat zij niet uitwonend is en haar behoefte derhalve lager is, overweegt het hof als volgt. De dochter stelt in haar derde grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij daadwerkelijk woonlasten heeft en dat haar behoefte, geen rekening houdend met woonlasten nihil is.
6. Naar aanleiding van de in hoger beroep overgelegde stukken en het ter terechtzitting verhandelde, oordeelt het hof dat de dochter thans voldoende heeft aangetoond dat zij bij haar stiefmoeder te Wassenaar verblijft en maandelijks € 300,- aan haar voldoet. Het doet hierbij niet ter zake of dit bedrag onder de noemer van kostgeld of woonlasten wordt gebracht. Het hof zal derhalve uitgaan van de bovenvermelde door de dochter gestelde norm.
7. In aanmerking genomen het vorenstaande oordeelt het hof dat de dochter in ieder geval behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage van de vader van € 250,- per maand.
8. Het hof zal hierna, conform de vierde en tevens laatste grief van de dochter, ingaan op de draagkracht van de vader.
Draagkracht
9. Het hof gaat bij het bepalen van de draagkracht van de vader uit van een bruto jaarinkomen van € 38.326,-, overeenkomstig de door de vader overgelegde jaaropgave 2005, die door de dochter niet wordt betwist.
10. De vader heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samenwoont met zijn partner, van wie hij gescheiden is, en haar zoon. Tevens heeft hij verklaard dat zijn partner een netto WAO-uitkering geniet van € 700,- per maand. Bij de bepaling van de draagkracht van de vader zal het hof derhalve het inkomen van de partner betrekken en uitgaan van de gezinsnorm.
11. Ten aanzien van de door de vader opgevoerde lasten overweegt het hof als volgt.
12. Het hof neemt in aanmerking de volgende onweersproken maandelijkse lasten.
Tot 1 april 2006 houdt het hof rekening met: hypotheekrente ad € 586,51, premie levensverzekering ad € 275,02, aflossing schulden ad € 180,83 en lidmaatschap Politiebond ad
€ 12,75. Het hof houdt met ingang van 1 april 2006 rekening met de met ingang van die datum veranderde maandelijkse hypotheeklasten ad € 850,-, nieuwe premie levensverzekering ad € 224,- en lidmaatschap Politiebond ad € 12,75.
13. Het hof neemt de post aflossing schulden ad € 180,83 voor de periode met ingang van 1 april 2006 niet meer in aanmerking, aangezien deze schulden, zoals door de vader ter terechtzitting is gesteld, door middel van de verhoogde hypothecaire lening zijn afgelost.
14. Wat de ziektekosten betreft, houdt het hof tot 1 januari 2006 rekening met het niet betwiste bedrag, zoals vermeld op de overgelegde draagkrachtberekening van de vader. Met ingang van 1 januari 2006 neemt het hof in aanmerking een nominale premie ziektekostenverzekering van
€ 85,- per volwassene. Ter terechtzitting heeft de dochter zich hiermee akkoord verklaard.
15. De vader heeft voorts verklaard ten behoeve van de zoon van zijn partner een maandelijks bedrag van € 140,- te voldoen aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau. Mede gezien het feit dat de man geen wettelijke onderhoudsplicht jegens deze zoon heeft, is het hof van oordeel dat de alimentatieplicht jegens de dochter prevaleert. Het hof zal derhalve met voormeld bedrag geen rekening houden.
16. Het hof acht het positief dat de vader en de dochter, zoals ter terechtzitting is gebleken, onderling de intentie hebben uitgesproken het contact voorzichtig - eerst per e-mail - te zullen herstellen. Gezien het vorenstaande en gezien het feit dat de vader zich ter terechtzitting bereid heeft verklaard een bijdrage te voldoen, mits hij daartoe de draagkracht bezit, gaat het hof ervan uit dat het verzoek van de vader om op grond van artikel 1: 399 BW de onderhoudsverplichting te matigen geen nadere bespreking meer behoeft.
17. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en in aanmerking genomen het petitum van de dochter in hoger beroep, zal het hof de vader de na te melden alimentatie opleggen.
Ingangsdatum
18. Het hof zal de ingangsdatum van de alimentatie in redelijkheid bepalen op de datum van het inleidend verzoekschrift.
19. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de dochter te betalen bijdrage in haar kosten van levensonderhoud en studie met ingang van 20 april 2005 op € 250,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Tanja-van den Broek en Zonnenberg, bijgestaan door mr. De Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2006.