ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ2935

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
218_h-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. van den Broek
  • A. Labohm
  • M. Zonnenberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en de positie van een bruidsschat

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen de vrouw en de man na hun echtscheiding. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage, waarin de verdeling van de huwelijksgemeenschap werd vastgesteld. De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en haar verzoek tot verdeling van de huwelijksgemeenschap toe te wijzen. De man verzet zich hiertegen en vraagt het hof om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, of dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de sieraden aan haar worden toebedeeld, terwijl zij deze niet in haar bezit heeft en bovendien de helft van de waarde aan de man moet betalen. Het hof overweegt dat de sieraden in de gemeenschap van goederen vallen en dat de vrouw geen grief heeft gericht tegen de toedeling van de sieraden aan haar. Het hof concludeert dat de sieraden aan de vrouw moeten worden toebedeeld, maar dat de waarde ervan moet worden getaxeerd, aangezien partijen het niet eens zijn over de locatie en waarde van de sieraden.

Daarnaast heeft de vrouw een verzoek gedaan om de sieraden aan haar af te geven, maar het hof oordeelt dat dit verzoek tot onnodige vertraging zal leiden in de afwikkeling van de verdeling. Het hof wijst het bewijsaanbod van de vrouw af en concludeert dat de bestreden beschikking, met enkele verbeteringen, moet worden bekrachtigd. De beslissing van het hof is genomen op 15 november 2006, waarbij de bestreden beschikking is bekrachtigd voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen was, en het overige verzoek is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 15 november 2006
Rekestnummer. : 218-H-06
Rekestnr. rechtbank : 05-2341
[appellante],
wonende te ‘s-Gravenhage,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. E.J.W.F. Deen,
tegen
[verweerder]
wonende te ‘s-Gravenhage,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. C. Arslaner.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 20 februari 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 21 november 2005.
De man heeft op 6 april 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 29 maart 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 15 september 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 22 september 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: partijen, bijgestaan door hun procureurs. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
De echtscheidingsbeschikking is op 22 maart 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen, het vergoedingsrecht van de man jegens de vrouw met betrekking tot de bruidsschat.
2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking, naar het hof begrijpt alleen ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de vrouw alsnog toe te wijzen.
3. De man bestrijdt haar beroep en verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. De vrouw stelt in haar eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de sieraden aan de vrouw worden toebedeeld met dien verstande dat zij de helft van de waarde per peildatum aan de man dient te voldoen. Zij vindt het wonderlijk dat zij wel recht heeft op toedeling van alle sieraden terwijl zij die niet in haar bezit heeft en dat zij voor deze niet in haar bezit zijnde sieraden ook nog eens de helft van de waarde aan de man dient te betalen. De sieraden zijn niet aan de gemeenschap geschonken, maar aan haar. Zij is immers de enige die de sieraden ook daadwerkelijk kan dragen. Een scheiding aanbrengen tussen het recht op de goederen en de waarde daarvan acht zij dan ook onjuist. De vrouw doet een bewijsaanbod. Zij stelt door het horen van getuigen, te weten de ceremoniemeesters van het huwelijk, te kunnen bewijzen dat niet zij, maar (de ouders van) de man, de sieraden in hun bezit hebben. De man heeft een en ander gemotiveerd betwist.
5. Door partijen is geen grief gericht tegen de overweging van de rechtbank dat voor het huwelijksvermogensrecht uitgegaan moet worden van het Nederlandse recht.
6. Op grond van artikel 1:94 BW omvat de gemeenschap wat haar baten betreft alle tegenwoordige en toekomstige goederen der echtgenoten, met uitzondering van goederen ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater of bij de gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen. Goederen en schulden die aan een der echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze zijn verknocht, vallen slechts in de gemeenschap voorzover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet.
7. Uit de gewisselde stukken en het verhandelde ter zitting volgt niet dat de sieraden tijdens het huwelijksfeest aan de vrouw zijn geschonken onder de voorwaarden dat deze niet in enige gemeenschap van goederen zouden vallen. Het enkele feit dat alleen de vrouw de sieraden kan dragen brengt niet met zich mede dat daardoor deze sieraden aan de vrouw zijn verknocht. De sieraden vallen naar het oordeel van het hof in de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen en dienen in de verdeling te worden betrokken voorzover zij op het moment van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap nog aanwezig zijn.
8. Nu de vrouw geen grief heeft gericht tegen de toedeling (aan haar) als zodanig en de man terzake geen incidenteel appel heeft ingesteld, leidt het sub 7 overwogene ertoe dat de betreffende sieraden in het kader van de verdeling aan de vrouw worden toebedeeld onder gehoudenheid tot verrekening van de waarde.
9. In de toelichting op grief 1 leest het hof dat de grief zich eveneens richt tegen de waarde van de sieraden, welke de rechtbank in aanmerking heeft genomen. Om de waarde van de sieraden te kunnen vaststellen dienen deze sieraden te worden getaxeerd. Nu partijen verschillen van inzicht over de vraag waar de sieraden zich bevinden kan de waarde op dit moment niet worden vastgesteld. Voor de waarde van de sieraden kan derhalve niet worden uitgegaan van het door de man gestelde bedrag van € 13.184,00. De grief slaagt derhalve in zoverre. Nu de rechtbank genoemd bedrag niet in het dictum heeft opgenomen, leidt dit evenwel niet tot vernietiging.
10. In grief 2 stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte haar niet ontvankelijk heeft verklaard in het verzoek tot afgifte van de sieraden. De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
11. De in artikel 827 Rv genoemde nevenvoorzieningen hebben geen limitatief karakter. Wil er echter sprake zijn van een nevenverzoek in de zin van artikel 827 lid 1 sub f, dan dient er voldoende samenhang te zijn met het verzoek tot echtscheiding en mag er geen onnodige vertraging optreden.
12. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval het verzoek tot afgifte van de sieraden tot een onnodige vertraging zal leiden in de afwikkeling van de verdeling. De sieraden zijn immers kennelijk onvindbaar en terzake zou dan ook een uitvoerig onderzoek nodig zijn, alvorens van een bevel tot afgifte sprake zou kunnen zijn. Daarvoor leent de onderhavige procedure zich niet. Gelet hierop zal het hof het door de vrouw gedane bewijsaanbod passeren. Grief 2 treft derhalve geen doel.
13. In grief 3 stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte de verdeling van de gemeenschap heeft vastgesteld als bepaald in 1.1 tot en met 2.7. De vrouw werkt haar grief niet nader uit. De man stelt dat de vrouw haar grief onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof is met de man van oordeel dat de vrouw onvoldoende inzicht heeft gegeven waartegen haar bezwaren zich richten. Grief 3 treft geen doel.
14. Gezien het hof hiervoor het overwogen, dient de bestreden beschikking onder verbetering en aanvulling van de gronden te worden bekrachtigd.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zulks met inachtneming van het vorenstaande;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Tanja-van den Broek, Labohm en Zonnenberg, bijgestaan door mr. Janssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2006.