GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 25 oktober 2006
Rekestnummer. : 212-H-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-4097
[appellant],
wonende te ‘s-Gravenhage,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. A. Bozbey,
[verweerster]
wonende te Voorburg,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. J.W. van der Kooi.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 16 februari 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 18 november 2005.
De moeder heeft op 13 juni 2006 een verweerschrift ingediend.
De raad heeft het hof bij brief van 8 juni 2006 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 19 juli 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn procureur, en de moeder, bijgestaan door haar procureur. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen minderjarige [de zoon] is in raadkamer gehoord.
Ter zitting hebben de vader en de moeder beiden verklaard open te staan voor deelname aan het project ‘mediation naast rechtspraak’. Vervolgens heeft het hof mevrouw drs. B.A. de Vries aangezocht als mediator. Zij heeft zich bereid verklaard om tussen partijen te bemiddelen.
Bij brief, ingekomen bij het hof op 13 oktober 2006, heeft de mediator het hof laten weten dat de mediation niet succesvol is geweest.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de omgang tussen de vader en de twee jongste nog minderjarige kinderen:
[de zoon, geboren in 1993 en de dochter, geboren in 1996,]
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zonodig met verbetering en aanvulling van gronden, tussen hem en de kinderen een omgangsregeling vast te stellen van een weekend per veertien dagen, alsmede de helft van de feestdagen en de helft van de schoolvakanties, dan wel een zodanige omgangsregeling vast te stellen als het hof juist acht.
3. De moeder heeft het beroep van de vader gemotiveerd bestreden. Zij verzoekt het hof het beroep af te wijzen en de vader te veroordelen in de kosten van beide instanties.
4. In zijn grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot omgang met de kinderen heeft afgewezen. Hij stelt dat, anders dan de rechtbank van oordeel is, van de kinderen kan en moet worden verwacht dat zij begrip hebben voor zijn financiële positie en dat zijn financiële positie geen rol mag spelen bij het willen zien van hem. De vader stelt verder dat de ziekte van zijn nieuwe partner - zij staat onder behandeling voor een ‘borderline-stoornis’- geen grond is om hem geen omgang toe te kennen met de kinderen. Hij stelt dat het oordeel van de recht-bank dat zijn huidige partner de kinderen meerdere malen schrik zou hebben aangejaagd, geen steun vindt in de stukken en het verhandelde ter terechtzitting. De vader stelt subsidiair dat, mochten de kinderen werkelijk angst hebben voor zijn huidige partner, hij bereid is om de kinderen te ontvangen zonder haar aanwezigheid. In dat kader stelt hij dat hij en zijn huidige partner niet samenwonen.
5. De moeder stelt dat de slechte financiële positie van de vader en dientengevolge zijn onvermogen om alimentatie te betalen, niet de reden is geweest dat het verloop van de omgangsregeling verslechterde. Zij stelt dat er al langere tijd problemen bestonden tussen de vader en de kinderen en dat deze relatie verslechterde vanaf het moment dat de vader een nieuwe partner kreeg. De moeder stelt dat er algehele weerzin bij de kinderen jegens de vader bestaat. De moeder betwist de stelling van de vader dat de kinderen goed reageren op de huidige partner van de vader. Zij stelt dat de ziekte van de huidige partner de kinderen wel schrik heeft aangejaagd en dat de kinderen hieraan slechts mogen worden blootgesteld op het moment dat zij zelf aangeven dit te kunnen. Dwang is naar de mening van de moeder niet in het belang van de kinderen.
6. Het hof stelt bij zijn beoordeling het volgende voorop.
In de onderhavige zaak hebben de ouders gezamenlijk het gezag over de kinderen. Uitgangspunt dient derhalve te zijn dat de vader recht heeft op omgang met de kinderen. Uitgangspunt dient verder te zijn dat het in het algemeen in het belang van een kind is te achten dat het contact heeft met de niet verzorgende ouder, tenzij de zwaarwegende belangen van het kind zich daartegen verzetten. Te dien aanzien overweegt het hof als volgt.
7. Het hof is van oordeel dat er op dit moment geen zwaarwegende argumenten zijn die een contra-indicatie opleveren voor het vaststellen van een omgangsregeling. Uit zowel de in het geding gebrachte stukken als uit het kinderverhoor met [de zoon] is het hof gebleken dat het voornaamste pijnpunt voor de kinderen gelegen is in het feit dat de nieuwe partner van de vader bij de omgang aanwezig is. De vader heeft verklaard bereid te zijn om de kinderen in de toekomst te ontvangen buiten de aanwezigheid van zijn nieuwe partner, met wie hij niet samenwoont. Aldus kan aan het pijnpunt, waarvan het hof hoopt dat dit er in de toekomst voor de kinderen niet meer zal zijn, tegemoet worden gekomen.
8. Het hof zal een omgangsregeling vaststellen, inhoudende dat de vader gerechtigd is de kinderen één zaterdag per veertien dagen bij zich te hebben van 10.00 uur tot 19.00 uur. Het hof is van oordeel dat het thans vaststellen van een gebruikelijke omgangsregeling met overnachting de draagkracht van de kinderen net te boven kan gaan, zulks gelet op de feiten en omstandigheden waarvan het hof is gebleken. Om die reden zal het hof er ook van afzien om thans een vakantieregeling vast te stellen. Partijen dienen, bij voorkeur zelf, na een periode van 6 tot 12 maanden vanaf de start van de vastgestelde minimale omgangsregeling tot uitbreiding daarvan te geraken.
9. De moeder heeft het hof nog verzocht om de vader te veroordelen in de kosten van beide instanties. Het hof acht hiertoe echter geen gronden aanwezig en zal, met bekrachtiging van de bestreden beschikking voor zover het de proceskosten in eerste aanleg betreft, de kosten van het geding in hoger beroep tussen partijen dan ook compenseren.
10. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de omgang betreft en, opnieuw beschikkende:
bepaalt een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen, inhoudende dat de vader gerechtigd is om de kinderen één zaterdag in de veertien dagen bij zich te hebben van 10.00 uur tot 19.00 uur;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover het de compensatie van de proceskosten in eerste aanleg betreft;
wijst het meer of anders verzochte af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Gerretsen-Visser, Van Leuven en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Sierksma als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2006.