Rolnummer: 22-005472-05
Parketnummers: 10-000367-04 en 10-601095-05
Datum uitspraak: 14 november 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 8 september 2005 in de strafzaak tegen de verda[voornaam verdachte][verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
thans verblijvende in P.I. Limburg Zuid – Gevangenis De Geerhorst te Sittard.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 9 mei 2006, 14 juli 2006, 19 september 2006, 29 september 2006, 10 oktober 2006 en 1 november 2006.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaardingen vermeld staat, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven en zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de inleidende dagvaardingen en de vorderingen nadere omschrijving tenlastelegging en wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Het hof heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien.
Het zal die nummering in dit arrest aanhouden.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De raadsman heeft verweer gevoerd overeenkomstig zijn aan het proces-verbaal van de zitting gehechte pleitnota.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het Saz-onderzoek is gestart naar aanleiding van een proces-verbaal van 12 augustus 2004 van de Centrale Inlichtingen Eenheid betreffende [X]. Vooropgesteld wordt dat het in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering bedoelde voorbereidend onderzoek uitsluitend betrekking heeft op het voorbereidend onderzoek jegens de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde waarover de rechter heeft te oordelen. Dit brengt in beginsel mee dat met het verlenen van machtiging tot een telefoontap in de zaak tegen [X] - dus in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Sv jegens een andere verdachte - ook in het geval daaraan gebreken zouden kleven, geen vormverzuim in de zin van meergenoemd wetsartikel heeft plaatsgevonden in de zaak tegen de verdachte dan wel geen rechtens te beschermen belangen van de verdachte zijn gemoeid. Feiten en/of omstandigheden die in de onderhavige zaak het hof tot een ander oordeel zouden nopen, zijn gesteld noch gebleken. Het enkele gegeven dat het onderzoek jegens [X] kennelijk (wederom) niet heeft geleid tot een strafvervolging, is daartoe onvoldoende.
Voor zover de raadsman heeft gesteld dat de afgegeven tapmachtiging op [X] onrechtmatig is geweest nu bij de aanvraag daarvan aan de rechter-commissaris informatie aangaande eventuele uitkomsten van observaties van [X] is onthouden en als gevolg daarvan in de onderhavige zaak het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel hetgeen uit die machtiging is verkregen niet tot bewijs kan dienen dan wel reden moet zijn tot strafvermindering, treft zijn betoog geen doel op grond van het vorenstaande.
Hetzelfde oordeel treft het verweer van de raadsman van de verdachte inhoudende dat door het niet vermelden van bovengenoemde uitkomsten van onderzoek op [X] aan de rechter-commissaris ten tijde van de aanvraag voor een tapmachtiging op de verdachte, d.d. 15 november 2004, die tap onrechtmatig jegens de verdachte is geweest. De raadsman miskent dat op grond van de tap op [X], de verdachten [mededader 1], [mededader 2] en [mededader 3] in beeld zijn gekomen. Eerst uit – op grond van tapmachtigingen op die verdachten – gesprekken gevoerd door de laatste twee genoemde is een verdenking ontstaan jegens de verdachte.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman in al zijn onderdelen en wijst het verzoek tot het horen van de getuige [verbalisant] en de CIE-officier af nu op grond van hetgeen hiervoor is overwogen de noodzaak daartoe niet is gebleken.
5. Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: (zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
9. Nadere overweging met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde
Het hof legt, evenals de rechtbank, de tenlastelegging zó uit dat is bedoeld primair de invoer, subsidiair de verkoop/aflevering/vervoer en meer subsidiair de aanwezigheid van 8 kilogram althans 2178 gram cocaïne ten laste te leggen. Het hof acht het primair tenlastegelegde, te weten de invoer van ongeveer 2178 gram van een materiaal bevattende cocaïne, wettig en overtuigend bewezen.
10. Nadere overweging met betrekking tot het onder 2 bewezenverklaarde
Het hof legt, evenals de rechtbank, de tenlastelegging zó uit dat is bedoeld primair de uitvoer, subsidiair de verkoop/aflevering/vervoer en meer subsidiair de aanwezigheid van 4 kilogram amfetamine ten laste te leggen. Het hof acht het primair tenlastegelegde, te weten, de uitvoer van een aanzienlijke handelshoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, wettig en overtuigend bewezen.
11. Nadere bewijsoverweging met betrekking tot het onder 1 en 2 bewezenverklaarde
Het hof gaat uit van het navolgende.
Uit de in het dossier aanwezige tapgesprekken (taps p. 126, 132, 134, 135, 141, 142, 143, 144, 149/150, 152) wordt duidelijk dat [verdachte] in versluierd taalgebruik ‘over en weer’ handel heeft met een Spanjaard/Spanjaarden (5 crystalle, wat ‘lekker’ is, snelle handdoeken). Daar is regelmatig contact over, in ieder geval in de periode van 3.12.04 tot en met 22.1.05.
Dat met “iets lekkers” een bepaalde soort Spaanse ham – ‘Pata Negra’- bedoeld zou zijn, zoals de verdachte [verdachte] in hoger beroep voor het eerst heeft aangevoerd, is ongeloofwaardig; in geen enkel telefoongesprek wordt dat woord genoemd of is sprake van een verwijzing daarnaar, terwijl er evenmin reden is voor de verdachte – die naar eigen zeggen goed Spaans spreekt – om daar heimelijk over te spreken.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen, beginnende met tapgesprek p. 156 d.d. 18.02.2005/nummer 34687651373, blijken de gesprekken te gaan over een aanstaand transport, zijnde de ten laste gelegde transporten. Door [verdachte] wordt gezegd dat hij ‘volgende week’ moet komen, ‘dan gaan we hem vullen’. Volgende week kan niet, zegt de Spanjaard, want hij krijgt zijn moeder; hij komt zaterdag a.s. rond 17:00-18:00 uur. In de taps (p. 159/160) wordt nadrukkelijk het contact gelegd tussen [verdachte] en ‘hij’, de ‘chauffeur’ [chauffeur/mededader 4].
Op 19.02.05 belt nummer 34687651373 dat hij rond 06.00 uur AM is vertrokken en dat hij wel rond 18:00 uur zal aankomen. Afgesproken wordt dat hij 1 uur voor aankomst zal bellen “.. zodat je tijd hebt, toch ?”
Het hof gaat er van uit dat [chauffeur/mededader 4] ‘hij’, de man is waarover het gaat in deze tap. [chauffeur/mededader 4] heeft bij de rechter–commissaris verklaard (d.d. 23.2.2005), dat hij met zijn broer en zus de zorg voor zijn oude moeder heeft en dat zij om de beurt een maand voor haar zorgen.
(In tap p. 162 19.02.2005/14:32 uur wordt [verdachte] gebeld door – naar het hof aanneemt – een ‘afnemer’ (nummer 31615655613) met de vraag of hij al goed nieuws heeft; [verdachte] zegt nog niets gehoord te hebben, zegt rond een uur of 18:00 uur).
Op 19.02.2005/15:52 uur (tap p. 163) belt [verdachte] naar [mededader 5]: [mededader 5] moet snel iets voor hem doen, hij moet naar zo’n winkel waar ze verpakkingsmateriaal verkopen, daar verkopen ze waarschijnlijk ook een vacuümmachine en dan moet hij vragen voor die dingen, “je weet wat er kapot is toch..” [mededader 5] laat, ruim een uur later, weten dat die zaak alleen maandag tot en met vrijdag open is. [verdachte] zegt [mededader 5] dadelijk nodig te hebben (tap p. 164).
Omstreeks 17:36 uur die dag (tap p. 165) belt [chauffeur/mededader 4] met [verdachte] dat hij bij Lille is; hij is de weg kwijt. [chauffeur/mededader 4] zal nog een aantal malen bellen met [verdachte]; hij is nog steeds de weg kwijt (tap p. 166, 167, 168, 169, 171, 172, 173).
[chauffeur/mededader 4] is zaterdag 19 februari 2005, vroeg in de ochtend vertrokken. Hij is, zoals hiervoor aangegeven, een aantal malen de weg kwijt. Om 18:05 uur (tap p. 167) belt [verdachte] met de Spanjaard met nummer 0034687651373 en zegt hem dat ‘hij’ de weg kwijt is en dat het beltegoed van ’die gozer’ opraakt. Om 18:21 uur (tap p. 168) belt de Spanjaard met nummer 0034687651373 weer met [verdachte] en wil weten waar de Spaanse chauffeur is. [verdachte] klaagt dat hij pas bij Parijs is en zegt dat hij pas rond twaalf uur bij [verdachte] is. De Spanjaard geeft te kennen op de hoogte gehouden te willen worden.
(In tap p. 170 19.02.2005/18:52 uur wordt [verdachte] weer gebeld door de ‘afnemer’ met nummer: 31615655613. Deze vraagt wat hij tegen de man moet zeggen. [verdachte] zegt dat het pas morgen wordt, dat hij nog steeds zit te wachten, dat hij zelf al wel iets heeft gehoord en dat hij morgen om 9:30 uur gebeld kan worden.)
[chauffeur/mededader 4] komt die avond bij Eindhoven aan. Om 22:24 uur zien observanten dat [verdachte] met zijn auto (03-PR-FB) contact heeft met een auto met een Spaans kenteken (2989 CZL)(pv p. 195); met de bestuurder daarvan gaat [verdachte] een cafetaria binnen aan de zuid-oost zijde van Eindhoven. Na zeer korte tijd, te weten vijf minuten later, om
22:29 uur komen [chauffeur/mededader 4] en [verdachte] weer naar buiten; [verdachte] draagt een plastic tasje. Tien minuten later – 22:36 uur – belt [verdachte] met de Spanjaard met nummer 0034687651373: “Het KIND is thuis” (tap p. 175). Omstreeks 22:40 uur worden beide auto's’ met de respectievelijke bestuurders, op een parkeerplaats bij Asten gezien. En hoewel [verdachte] voor een week een vakantiehuisje heeft gehuurd in Hapert en [chauffeur/mededader 4] ‘non stop’ van Spanje naar Nederland is gereisd en hij bij [verdachte] mocht logeren, rijden beide auto’s – vanaf [geboorteplaats] gerekend – in ongeveer
25 minuten naar Sevenum, zijnde in tegenovergestelde richting van Hapert. Beide auto’s worden om 22:54 uur bij de loods in Sevenum gesignaleerd. Volgens de verklaring van [verdachte] en [chauffeur/mededader 4] is de auto van [chauffeur/mededader 4] toen in de loods gezet. Om 23:12 uur zien observanten dat de auto van [verdachte] het terrein aan de Helenaweg te Sevenum afrijdt (pv p. 196). Een half uur later wordt de auto [verdachte], stilstaand en verlaten, aangetroffen op de Botenlaan te Eindhoven. Op enig moment daarna moeten [verdachte] en [chauffeur/mededader 4] alsnog naar het vakantiehuisje in Hapert zijn gereden, nu beiden verklaren dat zij daar de nacht hebben doorgebracht.
Voor deze manoeuvres om de Spaanse auto, hoe dan ook na aankomst in de loods te plaatsen en niet, bijvoorbeeld, de volgende morgen, hebben [verdachte] noch [chauffeur/mededader 4] een aannemelijke verklaring gegeven. Gezien in de context van de bewijsmiddelen begrijpt het hof dat de auto met ‘inhoud’ kennelijk zo snel mogelijk veilig gesteld moest worden. Een Spanjaard regelt met [verdachte] vooraf de rit van [chauffeur/mededader 4] naar Nederland en houdt vervolgens die rit telefonisch
‘in de gaten’, [verdachte] zit dringend ergens op te wachten – hij wordt twee keer gebeld door een derde of er al nieuws is, en de vriendin van [verdachte] – [vriendin van ver[vriendin van verdachte] – heeft verklaard dat zij uit de gesprekken tussen [verdachte] en [chauffeur/mededader 4] heeft begrepen dat [chauffeur/mededader 4] cocaïne voor eerstgenoemde had meegebracht. Aan de nuancering van deze verklaring door deze getuige bij de rechter-commissaris (RC d.d. 4 augustus 2005) hecht het hof geen waarde. Dat de getuige [vriendin van verdachte] zich vergist zou hebben in die zin dat zij geen cocaïne op tafel heeft zien liggen maar bakjes met witte rijst van ‘de chinees’, zoals [verdachte] in hoger beroep heeft verklaard, is volstrekt onaannemelijk. Niet alleen verklaart niemand bij de politieverhoren over een moment dat er in de vakantiewoning chinees eten zou zijn geweest, een bakje witte rijst vertoont weinig gelijkenis met de plakken cocaïne die in de woning zijn gevonden (foto pv p. 6/7). Op 20 februari 2005, te 16:51 onderhandelt [verdachte], telefonisch, met een derde met nummer 31621666977, in versluierd taalgebruik over de prijs van kennelijk hard–drugs; [verdachte] zegt dat hij er nog twee in zijn bezit heeft (tap p. 190/191). Op diezelfde datum worden bij doorzoeking in de vakantiewoning van [verdachte] te Hapert twee plakken gevonden met een bruto gewicht van in totaal 2218 gram (pv p. 05), door het NFI positief getest op cocaïne (pv p. 372).
Daar komt nog bij dat [chauffeur/mededader 4] bij de politie heeft verklaard (pv p. 111/112): ”Ik wilde ‘iets’ meenemen uit Nederland naar Spanje.(..) Ik kan u zeggen dat het iets was dat men normaal meeneemt uit Nederland naar Spanje.(..) U vraagt aan mij wat ik voor dat ‘iets’ moest betalen. Ik kan u dat niet vertellen. De klus is niet gebeurd, dus ik weet ook niet wat ik moest betalen. (..) In principe moest ik iets meenemen en zou ik een klusje doen voor iemand. (..) Ik kan u vertellen dat ik drugs mee wilde nemen. (..) [chauffeur/mededader 4] zou € 1.300,- (pv p. 120) meegenomen hebben voor de aankoop van amfetamine. “Ik zou hier drugs meenemen en dat zou ik lenen van [voornaam verdachte] en dat zou ik later terug betalen” (pv p.120). Het hof oordeelt deze verklaring van [chauffeur/mededader 4] volstrekt onaannemelijk. [chauffeur/mededader 4] kende [verdachte] slechts een maand of vier/vijf (RC d.d. 23.2.2005). Het is een feit van algemene bekendheid dat in de groothandel in hard–drugs, niet ‘geleend’ wordt aan onbekenden, althans aan mensen waarmee niet eerder ‘zaken’ is gedaan.
Daarenboven is bij de fouillering van [chauffeur/mededader 4] na zijn aanhouding noch bij de doorzoeking van de vakantiewoning in Hapert, waar hij had geslapen, geld aangetroffen dat zou toebehoren aan [chauffeur/mededader 4]. Het hof gaat er van uit dat de meegebrachte cocaïne (mede) diende ter financiering van de amfetamine-aankoop.
De volgende ochtend, zondag 20 februari 2005 te 9:06 uur, belt [verdachte] met [mededader 5] en zegt om 10:00 uur in Sevenum te zijn; [mededader 5] zegt dat [verdachte] hem zo ziet (tap p. 178). Daarop belt [mededader 5] uit naar (nummer 31623027666) [afnemer 1]. [afnemer 1] vraagt of hij die dingen even thuis moet ophalen; [mededader 5] zegt dat als [afnemer 1] het wil doen dan wel. [afnemer 1] vraagt of [mededader 5] de oranje bokjes bedoelt, [mededader 5] bevestigt dat. [afnemer 1] zegt dat dat wel kan, en [mededader 5] zegt [afnemer 1] dadelijk te zien maar nu ook eerst naar huis te rijden om boren op te halen en een sleuteltje (tap p. 179).
[verdachte] belt om 10:11 uur weer met [mededader 5] en vraagt waar hij blijft. [mededader 5] zit te wachten op die jongen met die bokjes; [verdachte] zegt: “Shit… dan kennen we niet vooruit joh” (tap p. 180). [mededader 5] belt daarop direct weer met [afnemer 1] – 10:12 uur - en zegt tegen hem naar [afnemer 1]s huis te komen (tap p. 181). [afnemer 1] verklaart (pv Ro4/13/13/SAZ- 0502231045.V16, p. 10) dat [mededader 5] die zondagmorgen twee ‘bokjes’ bij hem heeft opgehaald, welke zijn bedoeld om een auto omhoog te plaatsen. Om 10:36 uur is [mededader 5], alleen, op weg naar [verdachte] (tap p. 182). [verdachte] belt om 11:11 uur met ‘[voornaam afnemer 2]’ (met nummer 31615655613;‘afnemer’, zie hierboven en proces-verbaal
p. 09: ‘[voornaam afnemer 2]’ is [afnemer 2]); gehoord wordt dat [verdachte] ondertussen tegen [chauffeur/mededader 4] zegt:
“dat is .. eronder .. verf”; [chauffeur/mededader 4] zegt dan: “even kijken .. eronder zit pek/teer” (tap p. 183). [mededader 5] heeft om 12:18 uur telefonisch contact met een derde om te informeren naar Bitak (tap p. 184). Om 13:01 uur (tap p. 185) belt ‘[voornaam afnemer 2]’ weer; [verdachte] zegt er in ieder geval één voor hem apart te houden; [voornaam afnemer 2] zegt dat dat goed is. [mededader 5] belt om 14:14 uur (tap p. 187) met (het nummer 31623027666 van) [afnemer 1] en vraagt aan hem of hij Bitak heeft. [afnemer 1] zegt nee en dan vraagt [mededader 5] naar het nummer van [een vri[die vriend], want die moet het wel hebben want hij heeft wat verbrand onder zijn auto gehad en heeft een klein beetje nodig. [mededader 5] zegt straks wel even langs [die vriend] te rijden.
‘s Middag op 20 februari 2005 te 14:18–23 uur (pv p. 01/02) zien observanten [verdachte] met zijn vriendin - [vriendin van verdachte] - en haar kind vertrekken bij het vakantiehuisje te Hapert. Vóór [verdachte] rijdt [mededader 5] met [chauffeur/mededader 4]; de laatste twee komen om 16:00 uur aan bij de loods in Sevenum. [mededader 5] belt om 16:38 uur met [verdachte] die zegt net van die Lange vandaan te komen (hof: ‘Lange’ is [Y], een maat van [verdachte], aldus de getuige [vriendin van verdachte] in haar verklaring bij de politie 21.2.05, pv p. 97 en uit tap 0411221439.T21/nummer 0618770952).
Om 16:42 uur belt [chauffeur/mededader 4] weer naar [verdachte] (tap p. 188) die zegt onderweg te zijn; [chauffeur/mededader 4] vraagt hoe lang hij erover zal doen want ze zijn er met de ‘maquina’(auto/machine); [verdachte] zegt nog een half uur nodig te hebben om er te komen.
Verbalisanten observeren om 18:00 uur dat [verdachte] met een ander komt aanrijden bij de loods in Sevenum (pv
p. 2). Om 19:25 uur worden in de loods aangehouden: [verdachte], [mededader 5], Van Maurik en [chauffeur/mededader 4].
In de loods wordt de auto van [chauffeur/mededader 4] aangetroffen; een gat in de achterbak is dichtgesmeerd. Technisch onderzoek aan de auto leert dat er op verschillende plaatsen, toegankelijk gemaakte, holten te vinden zijn, dan wel aanwijzingen daarvoor (pv p. 202).
Er wordt in de loods een tas met vier kilo amfetamine aangetroffen, drie vacuümmachines, waarvan één met een dactyloscopisch spoor van [chauffeur/mededader 4] (pv p. 204) en een vacuümpomp. Op een houten pallet liggen (twee) plastic gripzakjes en een weegschaaltje (foto pv p. 21 en 23). Bij de auto liggen werkhandschoenen en een dop van een spuitbus zwarte verf (foto pv p. 33/34). Ook op de rol grijze tape, die in de auto van [chauffeur/mededader 4] is gevonden, is een weinig amfetamine aangetroffen (pv p. 211/212). Op de foto’s op de pagina’s 11 en 18 in het dossier, zijn twee oranje ‘bokjes’ te zien. [verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat deze zijn te gebruiken om een auto hoger op te zetten.
De ramen van de loods zijn afgeplakt geweest met raamfolie (foto pv p. 11, 12, 15). In de woning van [Y], aan de [adres] te Elshout, wordt een bon van de Praxis d.d. 22 november 2004 aangetroffen (pv p. 73), op welke datum, onder meer, is gekocht raamfolie ter waarde van € 29,90.
Na aankomst op politiebureau probeert [verdachte] een papiertje op te eten; dat wordt door de politie voorkomen. Op één kant daarvan staan de woorden “Bitac” en “popnagels”(pv p.63 en 66). Bitac is een soort van kit, gelijkend op zwarte teer, waarmee men naden, bijvoorbeeld die van beplating aan de onderzijde van een auto, dicht maakt tegen water en vuil en dat tevens gebruikt kan worden om naden te camoufleren, zodat deze niet opvallen (pv p. 209). Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [verdachte] verklaard dat dit papiertje – op de andere kant waarvan allerlei chemicaliën stonden geschreven die gebruikt kunnen worden bij de productie van amfetamine - van [Y] was.
Waarom [chauffeur/mededader 4] niet gewoon met [verdachte] naar de loods kon rijden om zijn auto op te halen, is door [chauffeur/mededader 4] dan wel [verdachte] niet opgehelderd. En hoewel [chauffeur/mededader 4] heeft verklaard dat hij zelf het gat en de deksel daarop in de achterbak heeft gemaakt, was [mededader 5] nodig om het gat, althans het luikje daarop, weer dicht te smeren (verklaring van [chauffeur/mededader 4] tegenover de politie, pv p. 112). [chauffeur/mededader 4] en [mededader 5] zijn een kleine drieënhalf uur in de loods aanwezig voordat [verdachte] arriveert. Het enkele dichtmaken van het luikje kan niet zoveel tijd in beslag hebben genomen. Waarom [chauffeur/mededader 4] niet weg is gegaan maar, ‘moest’ wachten op [verdachte], heeft [verdachte] niet aan het hof kunnen uitleggen. [chauffeur/mededader 4] kende [verdachte] nauwelijks en hij was, zo heeft hij bij de politie (pv p. 112) en de rechter–commissaris (RC d.d. 23 februari 2005) verklaard, al niet meer van plan amfetamine mee te nemen.
Ter zake van dat laatste gaat het hof uit van een andere toedracht.
Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen, in samenhang bezien, de aangetroffen situatie in de loods en van de auto, de ongeloofwaardige verklaringen daaromtrent enerzijds, alsmede de afwezigheid van aannemelijke verklaringen omtrent de ‘handel en wandel’ van de aangehouden verdachten in de 48 uren daaraan voorafgaand anderzijds, is het hof van oordeel dat de verdachten door de politie zijn gestoord in hun werkzaamheden die zouden leiden tot het verbergen van een hoeveelheid/heden amfetamine in de auto van [chauffeur/mededader 4] die, naar eigen herhaald zeggen, maandag of dinsdag na zijn aankomst op zaterdagavond in Nederland, weer in zijn auto naar Spanje zou terug rijden.
12. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde:
Een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, bevorderen, door voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware het echt en onvervalst;
en
Opzettelijk een vervalst geschrift, dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik.
13. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende tot vrijspraak van de verdachte terzake van het onder 3 primair tenlastegelegde en tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne en de verlengde uitvoer van amfetamine, als nader in de bewezenverklaring omschreven. De verdachte trad hierbij op als (mede)organisator. Voorts heeft de verdachte een loods ter beschikking gesteld voor de opslag van stoffen en goederen, die bestemd waren voor de productie van amfetamine.
Met deze handelwijze heeft de verdachte derhalve bijgedragen aan de handel in en het gebruik van cocaïne en amfetamine, welke handel en gebruik gepaard gaat met vele andere vormen van criminaliteit.
Dergelijke feiten vormen een ernstige inbreuk op de Nederlandse en internationale rechtsorde en vormen een gevaar voor de volksgezondheid. De verdachte heeft zich bij het plegen van voornoemde feiten kennelijk uitsluitend laten leiden door eigen winstbejag, zonder zich te bekommeren om de maatschappelijke gevolgen ervan.
Bovendien heeft de verdachte een vervalst rijbewijs gebruikt en voorhanden gehad, waarvan hij ook wist dat dit vervalst was. Door aldus te handelen heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming als het onderhavige. Dit geldt temeer voor een vervalst rijbewijs, aangezien een rijbewijs in het maatschappelijk verkeer ook als identiteitsbewijs wordt gebruikt en bovenal, nu een vervalst rijbewijs de handhaving van wet- en regelgeving ten behoeve van de verkeersveiligheid hindert.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 15 augustus 2006, meermalen is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten – waaronder veroordelingen in het buitenland - en andersoortige strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
15. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 (oud), 10 (oud) en 10a van de Opiumwet en de artikelen 47, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren en 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. B.A. Stoker-Klein, mr. A.E. Mos-Verstraten en mr. A.J.M. Kaptein, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 november 2006.