ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ2086

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
470-H-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Reinking
  • A. Labohm
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van Nederlands recht op echtscheiding tussen Iranezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 18 oktober 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot echtscheiding tussen twee Iranezen. De man, vertegenwoordigd door procureur mr. E.M.H. Alkemade, is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 januari 2006. De vrouw, vertegenwoordigd door procureur mr. P.A.M. Perquin, heeft op 24 mei 2006 een verweerschrift ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw op 16 augustus 2006 de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.

De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, dan wel haar verzoeken te ontzeggen. De vrouw heeft haar verzoek tot alimentatie ingetrokken. Het hof heeft geoordeeld dat, hoewel beide partijen de Iraanse nationaliteit hebben, er op basis van de Wet Conflictenrecht Echtscheiding (WCE) Nederlands recht van toepassing is, omdat de vrouw een werkelijke maatschappelijke band met Iran kennelijk ontbreekt. Dit is onderbouwd door feiten zoals het feit dat de vrouw sinds 2000 in Nederland woont, vloeiend Nederlands spreekt, en haar sociale leven in Nederland heeft opgebouwd.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd voor zover het de echtscheiding betreft, maar de beschikking vernietigd voor wat betreft de alimentatie, aangezien de vrouw haar verzoek tot partneralimentatie heeft ingetrokken. De beslissing van het hof houdt in dat de vrouw niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek tot partneralimentatie, terwijl de overige onderdelen van de beschikking worden bekrachtigd. De uitspraak benadrukt de toepassing van Nederlands recht in echtscheidingszaken, zelfs wanneer beide partijen een andere nationaliteit hebben, mits er voldoende maatschappelijke banden met Nederland zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 18 oktober 2006
Rekestnummer. : 470-H-06
Rekestnr. rechtbank : 05-1551
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E.M.H. Alkemade,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. P.A.M. Perquin.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 10 april 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank
’s-Gravenhage van 9 januari 2006.
De vrouw heeft op 24 mei 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 22 juni 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 1 september 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 15 september 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn procureur, en de vrouw, bijgestaan door haar procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, de procureurs van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat bij Koninklijk Besluit van 16 augustus 2006 aan de vrouw de Nederlandse nationaliteit is verleend.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De man verzoekt - uitvoerbaar bij voorraad - de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de vrouw alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, dan wel haar die verzoeken te ontzeggen, en voorwaardelijk, te weten indien het hof bepaalt dat de man een bepaalde bijdrage ten behoeve van het levensonderhoud van de vrouw dient te voldoen, te bepalen dat de termijn gedurende welke de man aan de vrouw een bijdrage zal leveren, zal worden beperkt tot een periode van twee jaar, althans een periode als door het hof nader te bepalen.
2. De vrouw voert verweer tegen het door de man ingestelde beroep voor zover het de echtscheiding betreft. De vrouw wenst haar alimentatieverzoek niet langer te handhaven, zodat dit verzoek als ingetrokken kan worden beschouwd.
De echtscheiding; toepasselijk recht
3. De man is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte de echtscheiding heeft uitgesproken. Beide partijen hebben de Iraanse nationaliteit en het Iraanse recht is dan ook van toepassing op het verzoek tot echtscheiding. Er is volgens de man geen sprake van het kennelijk ontbreken van een werkelijke maatschappelijke band met Iran. Het feit dat de vrouw in het buitenland woont doet daar niet aan af. Negentig procent van de familie van de vrouw woont nog wel in Iran.
4. Aangezien partijen een gemeenschappelijke nationaliteit hebben, wordt de vraag welk recht toepasselijk is op de echtscheiding op grond van artikel 1 lid 1 onder a van de Wet Conflictenrecht Echtscheiding (hierna: de WCE) in principe beheerst door het gemeenschappelijk nationale recht, te weten het Iraanse. Echter, op grond van artikel 1 lid 2 van de WCE wordt dit gemeenschappelijk nationale recht opzij gezet in het geval dat voor één der partijen een werkelijke maatschappelijke band met het land der gemeenschappelijke nationaliteit kennelijk ontbreekt. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat dit laatste voor de vrouw het geval is en baseert dat op de volgende feiten. Partijen zijn in 1994 uit Iran weggegaan om in Frankrijk te gaan wonen en studeren. Vervolgens zijn partijen in 2000 naar Nederland verhuisd, alwaar zij sedertdien onafgebroken wonen. De vrouw spreekt vloeiend Nederlands, heeft in Nederland gestudeerd, en werkt in Nederland. Ter zitting is gebleken dat de vrouw haar sociale leven in Nederland heeft opgebouwd. Onbetwist is dat haar moeder en zussen in Canada wonen. De vrouw stelt niet voornemens te zijn ooit zelf weer in Iran te gaan wonen en zij is bereid haar Iraanse nationaliteit op te geven. Op grond van deze feiten en omstandigheden acht het hof de stelling van de vrouw dat haar een werkelijke maatschappelijke band met Iran kennelijk ontbreekt, aannemelijk. Het feit dat de vrouw een procedure in Iran is gestart in verband met een bruidsschat doet daar naar het oordeel van het hof niet aan af.
5. Op grond van het vorenstaande is het hof evenals de rechtbank van oordeel dat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek tot echtscheiding van de vrouw.
Inhoudelijke beoordeling
6. Nu de man het verzoek van de vrouw tot echtscheiding inhoudelijk naar Nederlands recht niet heeft bestreden, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het de echtscheiding betreft.
De alimentatie
7. De vrouw heeft verklaard haar inleidend verzoek tot het vaststellen van partneralimentatie in te trekken. De intrekking van het verzoek heeft tot gevolg dat de vrouw in haar verzoek alsnog niet meer kan worden ontvangen. Gelet daarop behoeven de grieven van de man te dien aanzien geen bespreking meer. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve vernietigen voor zover het betreft de opgelegde partneralimentatie.
8. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de alimentatie voor de vrouw en, in zoverre opnieuw beschikkende:
verklaart de vrouw alsnog niet ontvankelijk in haar inleidend verzoek voor zover het betreft de door haar verzochte partneralimentatie;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Reinking, Labohm en Kamminga, bijgestaan door
mr. Quarles van Ufford-van Waning als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2006.