ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ2086
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- M. Reinking
- A. Labohm
- J. Kamminga
- Rechtspraak.nl
Toepasselijkheid van Nederlands recht op echtscheiding tussen Iranezen
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 18 oktober 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot echtscheiding tussen twee Iranezen. De man, vertegenwoordigd door procureur mr. E.M.H. Alkemade, is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 januari 2006. De vrouw, vertegenwoordigd door procureur mr. P.A.M. Perquin, heeft op 24 mei 2006 een verweerschrift ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw op 16 augustus 2006 de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, dan wel haar verzoeken te ontzeggen. De vrouw heeft haar verzoek tot alimentatie ingetrokken. Het hof heeft geoordeeld dat, hoewel beide partijen de Iraanse nationaliteit hebben, er op basis van de Wet Conflictenrecht Echtscheiding (WCE) Nederlands recht van toepassing is, omdat de vrouw een werkelijke maatschappelijke band met Iran kennelijk ontbreekt. Dit is onderbouwd door feiten zoals het feit dat de vrouw sinds 2000 in Nederland woont, vloeiend Nederlands spreekt, en haar sociale leven in Nederland heeft opgebouwd.
Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd voor zover het de echtscheiding betreft, maar de beschikking vernietigd voor wat betreft de alimentatie, aangezien de vrouw haar verzoek tot partneralimentatie heeft ingetrokken. De beslissing van het hof houdt in dat de vrouw niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek tot partneralimentatie, terwijl de overige onderdelen van de beschikking worden bekrachtigd. De uitspraak benadrukt de toepassing van Nederlands recht in echtscheidingszaken, zelfs wanneer beide partijen een andere nationaliteit hebben, mits er voldoende maatschappelijke banden met Nederland zijn.