ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ0579

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C04/1578
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over loonvordering en tredenverhoging in verband met onvoldoende uitvoering van werkzaamheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 29 september 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over een loonvordering van de werknemer, [de werknemer], tegen zijn werkgever, Getru Koeltransport B.V. De werknemer vorderde een tredenverhoging op basis van de cao 2001/2003, die hem volgens de cao toekwam na een jaar dienstverband. Getru had echter geen schriftelijke mededeling gedaan over de weigering van de tredenverhoging, zoals vereist door artikel 18 lid 2 onder b van de cao. Het hof overweegt dat de werknemer in beginsel recht heeft op de tredenverhoging, omdat Getru niet aan de vereisten van de cao heeft voldaan.

Getru heeft in hoger beroep betoogd dat de werknemer herhaaldelijk mondeling is geïnformeerd over zijn niet in aanmerking komen voor de tredenverhoging vanwege zijn hoge schadehistorie. Het hof oordeelt dat, hoewel de werknemer deze mondelinge mededelingen heeft erkend, dit niet gelijkstaat aan een uitdrukkelijke afspraak die de cao zou kunnen ondermijnen. Het hof laat Getru toe tot bewijslevering om aan te tonen dat er een afspraak is gemaakt over de tredenverhoging, en dat de werknemer tijdig is geïnformeerd.

De zaak is aangehouden voor getuigenverhoren om de stellingen van Getru te toetsen. Het hof heeft de beslissing over de vordering van de werknemer tot betaling van het bedrag van € 2.103,13 bruto aan tredenverhoging, alsook andere vorderingen, aangehouden tot na de bewijslevering. De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke communicatie in arbeidsrelaties en de noodzaak om cao-bepalingen correct na te leven.

Uitspraak

Uitspraak: 29 september 2006
Rolnummer: 04/1578
Zaaknummer rechtbank: 527609
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE,
negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
GETRU KOELTRANSPORT B.V.,
gevestigd te Roelofarendsveen,
appellante,
hierna te noemen: Getru,
procureur: mr. E. Grabandt,
tegen
[DE WERKNEMER],
wonende te X,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [de werknemer],
procureur: mr. H.J.A. Knijff.
Het verloop van het geding
Bij exploot van 4 oktober 2004 is Getru in hoger beroep gekomen van het vonnis van 1 september 2004 door de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven (met produc-ties) heeft Getru twee grieven tegen het vonnis aangevoerd, die door [de werknemer] bij memorie van antwoord zijn bestreden. Tenslotte hebben partijen onder overleg-ging van de stukken arrest gevraagd.
De beoordeling
1. Het hof gaat uit van de feiten zoals die door de rechtbank onder 2 van het bestreden vonnis zijn vastgesteld, nu die als zodanig in hoger beroep niet worden bestreden.
2. Het gaat voorzover in hoger beroep nog van belang om het volgende.
- [de werknemer] is van 22 mei 2000 tot 1 juni 2003 in dienst geweest bij Getru in de functie van vrachtwagenchauffeur. Op de arbeidsovereenkomst is de (algemeen verbindend verklaarde) cao voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen van toepassing.
- Artikel 18 lid 2 onder a van de cao 2001/2003 bepaalt:
De werknemer zal bij normale uitvoering van zijn werkzaamheden na verloop van elk vol functiejaar, een salarisverhoging worden toegekend, die gelijk is aan één loontrede van de functieloonschaal waarin hij is ingedeeld, tot hij het maximum van de loonschaal heeft bereikt.
Artikel 18 lid 2 onder b luidt:
Indien de werkgever aan kan tonen dat er sprake is van onvoldoende uitvoering van de werkzaamheden en op grond daarvan geen tredeverhoging wenst toe te kennen, doet hij hiervan schriftelijk mededeling aan het betref-fen-de personeelslid onder opgave van redenen en uiterlijk 1 maand voor het tijdstip waarop de tredeverhoging zou ingaan.
- Bij aanvang van zijn dienstverband ontving [de werknemer] een loon gelijk aan functieloonschaal D4 van de cao. Een loonsverhoging naar functieloonschaal D5 is achterwege gebleven.
- In eerste aanleg heeft [de werknemer] bij dagvaarding van 30 [de werknemer]uari 2004 veroordeling van Getru gevorderd tot betaling van € 2.103,13 bruto ten titel van niet toegekende tredenverhogin-gen, bedragen ten titel van ten onrechte ingehouden boetes, ten titel van onkostenvergoeding, kosten eurovignet en niet uitbetaalde kerstuitkering, te vermeerderen met de wettelijke verhoging, 15% aan buitengerechtelijke incas-so-kosten en wettelijke rente en voorts op verbeurte van een dwangsom overlegging van urenverantwoordingsstaten.
- De rechtbank heeft de vorderingen nagenoeg geheel toegewezen. Niet toegewezen zijn de wettelijke verhoging over de kostenvergoedingen, een deel van het bedrag aan buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten. Voorts heeft de rechtbank de dwangsom gematigd.
3.1. Met grief I bestrijdt Getru overweging 4.4 van het vonnis, waarin de rechtbank onder meer overweegt dat vaststaat dat Getru niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 18 lid 2b van de cao 2001/2003 bij het achterwege laten van de tredenverhoging en dat de vordering ter zake van de tredenverhoging toewijsbaar is.
3.2. In de toelichting op deze grief voert Getru aan, dat een gramma-ticale interpretatie van de toepasselijke cao-bepaling tot een onredelijke en niet op grond van de strekking van de cao-bepaling gerechtvaardigde situatie leidt. Aan [de werknemer] is herhaaldelijk mondeling medegedeeld, dat hij op grond van buitenspo-rige schade - sinds zijn indiensttreding heeft hij voor een zeventien schadegeval-len gezorgd - niet in aanmerking komt voor tredenverhoging. Door [de werknemer] is uitdrukkelijk toegegeven en geaccepteerd dat hij niet in aanmer-king kan komen voor een tredenverhoging. Genoemde cao-bepaling is er op gericht te voorko-men dat een in het ongewisse gelaten werknemer achteraf een recht op een hoger loon wordt onthouden. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd dat een tardief beroep op slechts een formalistisch gebrek zou kunnen worden be-loond. De rechtbank heeft een onjuiste uitleg van de bepaling gebe-zigd, hetgeen een motiveringsgebrek inhoudt. Voorts is de rechtbank ten onrech-te voorbij gegaan aan het door Getru aangeboden bewijs ter zake van de mede-de-lingen aan [de werknemer] dat hij niet in aanmerking voor een tredenverhoging zou komen als gevolg van zijn buitensporig hoge schadehistorie.
3.3. Het hof ziet niet in waarom het beroep van [de werknemer] op alsnog uitbetaling van het bedrag aan tredenverhoging tardief zou zijn. Het gaat om een loonvordering, die ook na beëindiging van de arbeidsover-een-komst kan worden ingesteld.
3.4. Het hof overweegt voorts als volgt.
Blijkens punt 3 van de inleidende dagvaarding en punt 9 van de nadere conclusie van [de werknemer] betreft de vordering inzake de tredenverhoging die van juni 2001. Op grond van artikel 18 lid 2 onder b van de cao 2001/2003 had Getru [de werknemer] een maand voor 1 juni 2001 schriftelijk moeten mededelen, dat en waarom hij geen treden-verhoging zou krijgen. Vaststaat dat Getru een dergelijke schriftelijke mededeling niet heeft gestuurd. Dit betekent dat [de werknemer] op grond van de cao in beginsel recht heeft op de tredenverhoging.
Getru heeft, zoals hierboven onder 3.2. is weergegeven, aangevoerd, dat aan [de werknemer] herhaaldelijk mondeling is medegedeeld, dat hij niet in aanmerking kwam voor een tredenverhoging wegens zijn buitensporige schade en dat hij dit heeft geaccepteerd. Deze stelling houdt in dat partijen een afspraak in afwijking van de cao hebben gemaakt. Dit is niet in strijd met de cao. Dat [de werknemer] tijdens zijn werkzaamheden bij Getru buitensporig veel schade heeft gereden wordt door [de werknemer] erkend. Dat hiermee sprake zou zijn van onvoldoende uitvoering in de werkzaamheden wordt door hem ontkend. Die ontkenning is ech-ter niet relevant als Getru haar stelling, genoemde afspraak, weet te bewij-zen, aangezien die afspraak tevens inhoudt dat beide partijen de schadegevallen van [de werknemer] aanmerkten als een niet normale uitvoering van zijn werkzaam-heden. Het hof is voorts van oordeel, dat, gelet op het bepaalde in de cao, de gestelde mondelinge mededeling in ieder geval een maand voor 1 juni 2001 gedaan moet zijn. Het hof leidt namelijk uit de stukken niet af, dat Getru stelt, dat de afspraak inhoudt dat [de werknemer] afstand heeft gedaan van een reeds verworven recht, de verworven tredenverhoging. Het tijdstip van de acceptatie door [de werknemer] luistert minder nauw.
3.5. Ten bewijze van deze afspraak heeft Getru in hoger beroep (onder meer) de volgende verklaringen overgelegd:
"Verklaring van [directeur], directeur van de Getru Groep en verantwoordelijk voor de operationele gang bij het transport.
In mijn functie van hoofd operationele zaken werd ik begin 2001 geconfronteerd met een chauffeur die in die korte tijd dat hij bij ons werkte al meer schade had veroorzaakt dan een andere chauffeur in tien jaar. Het betrof hier onze chauffeur [de werknemer], werkzaam bij onze vestiging op de bloemenveiling in Honselaarsdijk.
In april 2001, vlak na het veroorzaken van een zesde aanrijding binnen een jaar heb ik [de werknemer] aangesproken. Ik wilde weten wat er aan de hand was. Tot een behoorlijk gesprek is het niet eens gekomen daar er bij de ontvangstbalie al een woordenwisseling ontstond ( …)
Ik heb [de werknemer] te verstaan gegeven dat hij voorlopig niet in aanmerking zou komen voor een tredeverhoging. Hij had al meer kosten veroorzaakt dan we in jaren op deze auto zouden kunnen verdienen. Veel later tijdens een gesprek bij mijn collega [collega] heeft hij de tredeverhoging weer ter sprake gebracht. Ook deze heeft [de werknemer] te staan gegeven dat hij eerst maar eens een half jaar zonder schade moest rijden –[de werknemer] had in de tijd tussen ons gesprek en het gesprek met mijn collega [collega] weer twee schades aan zijn imposante reeks toegevoegd.- (..)."
De volgende verklaring luidt:
"Hierbij verklaar ik, [administratief medewerker] (..) en werkzaam bij Getru Koeltransport als administratief medewerker van de chauffeursontvangstbalie.
Het zal april 2001 zijn geweest toen [de werknemer] zich bij de chauffeursbalie in Roelofarendsveen melde. Wij hadden op dat moment al de instructie van de heer [directeur] ontvangen dat als [de werknemer] zich aan de ontvangstbalie melde wij hem moesten waarschuwen daar hij het een en ander met [de werknemer] te bespreken had.
Uit de ontstane discussie tussen de heer [directeur] en [de werknemer] begrepen wij dat [de werknemer] weer schade had gereden. (..)
Tijdens het gesprek heeft de heer [directeur] tegen [de werknemer] gezegd, dat hij de meest rampzalige chauffeur was die ooit bij hem had gewerkt, hij kreeg niet veel tijd meer om te laten zien dat het hij werk wel aankon, en hij kwam zeker niet in aanmerking voor een tredeverhoging als hij een jaar in dienst was. (..)
Aan het eind van dit heftige gesprek gaf [de werknemer] schoorvoetend toe dat er inderdaad wel een en ander viel aan te merken op zijn werk, hij beloofde beter op te letten om zo zijn tredeverhoging in de loop van het jaar alsnog te verdienen."
3.6. [de werknemer] heeft bij memorie van antwoord gereageerd op de overgeleg-de verklaringen en naar voren gebracht dat hij zich niet herkent in het beeld, dat geschetst wordt van de gang van zaken tijdens zijn dienstverband bij Getru.
3.7. Hoewel de reactie van [de werknemer] niet kan worden gelijkgesteld met een gemotiveerde betwisting van de verklaringen acht het hof de overgelegde verklaringen toch onvoldoende om de gestelde afspraak, de door [de werknemer] geaccepteerde weigering van de tredenverhoging vóór juni 2001, bewezen te achten. [directeur] spreekt hier niet over. [administratief medewerker] verklaart hierover wel, maar een belofte om beter op te letten en zo de tredenverhoging in de loop van het jaar alsnog te verdienen is niet hetzelfde als een uitdruk-kelijke afspraak. De verklaring van [collega Y] betreft gebeurtenissen in de maand novem-ber 2002, waaronder de acceptatie door [de werknemer] van het voorstel van de heer Van Vliet om hem na zes maanden schadevrij rijden met terugwerkende kracht in aanmerking te laten komen voor een tredenverhoging. Hierbij is onduidelijk of het voorstel betrekking heeft op de verhoging van juni 2001 of juni 2002. Een vol jaar na juni 2001 zou [de werknemer] immers weer in aanmerking komen voor een tredenverhoging. Reeds vanwege die onduidelijkheid kan aan deze verklaring geen bewijs worden toegekend. De laatste verklaring, die van [collega Z], houdt niets in met betrekking tot de gestelde afspraak.
3.8. Getru heeft niet alleen gegriefd over het feit dat de rechtbank haar niet heeft toegelaten tot bewijslevering, maar heeft in hoger beroep ook nadrukkelijk bewijs van haar stelling aangeboden. Het hof zal haar tot deze bewijslevering toelaten.
4. Het hof zal de behandeling van grief II waarmee Getru opkomt tegen de veroordeling tot betaling van het bedrag van € 2.103,13 bruto ten titel van niet toegekende tredenverhoging met wettelijke verhoging en wette-lijke rente, het bedrag van € 483,14 wegens buitengerech-telijke kosten en veroordeling in de proceskosten, aanhouden.
5. Het hof merkt op, dat tegen de andere door [de werknemer] gevorderde en door de rechtbank toegewezen bedragen Getru geen grieven heeft ingebracht, zodat die niet aan het oordeel van het hof zijn onderworpen.
6. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
De beslissing
Het hof:
- laat Getru toe tot het leveren van het bewijs, dat zij met [de werknemer] de afspraak heeft gemaakt, dat hij wegens het hoge aantal schadegevallen in juni 2001 niet in aanmerking kwam voor de volgens de cao voorgeschreven tredenverhoging en dat hem de mondelinge mededeling, dat hij hiervoor niet in aanmerking kwam, een maand voor 1 juni 2001 is gedaan;
- bepaalt dat de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittings-zalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te 's-Gravenhage ten overstaan van mr. C.G. Beyer-Lazonder, raadsheer-commissaris, op dinsdag, 14 november 2006 om 13.30 uur dan wel, voor het geval een der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van verhinderdata van beide partijen voor de weken 47 tot en met 50, opgeeft dan verhinderd te zijn, op een door de raadsheer-commissaris nader te bepalen datum en tijdstip;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. Beyer-Lazonder, M.H. van Coeverden en M.J. van der Ven en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 septem-ber 2006 in aanwezigheid van de griffier.