ECLI:NL:GHSGR:2006:AY9623
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- J.M. van der Klooster
- M. Hooykaas
- H.P.Ch. van Dijk
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling van boedeltekort en bestuurdersaansprakelijkheid in faillissement
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 26 september 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van de curator in het faillissement van [X] Beheer B.V. De curator had [appellanten c.s.] aangesproken op hun aansprakelijkheid voor het boedeltekort, primair op basis van kennelijk onbehoorlijk bestuur en subsidiair op onrechtmatige daad. Het hof heeft vastgesteld dat de verwijten van kennelijk onbehoorlijk bestuur ongegrond zijn, omdat de curator niet heeft aangetoond dat de stortingsplicht niet is nageleefd op een wijze die als kennelijk onbehoorlijk kan worden gekwalificeerd. De curator had ook niet voldoende onderbouwd dat de aansprakelijkheid van de appellanten voortvloeide uit artikel 2:180 lid 2 BW, aangezien deze bepaling enkel betrekking heeft op rechtshandelingen en niet op schulden die het boedeltekort vormen.
Het hof heeft de vordering van de curator afgewezen en de curator veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. De uitspraak benadrukt het belang van een goede onderbouwing van vorderingen in faillissementzaken en de noodzaak voor curatoren om hun claims adequaat te onderbouwen. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van bestuurdersaansprakelijkheid en de vereisten voor het aannemen van kennelijk onbehoorlijk bestuur verduidelijkt.
De uitspraak is gedaan na een comparitie van partijen en het indienen van akten na comparitie. De appellanten hebben geprobeerd aan te tonen dat zij aan de stortingsplicht hebben voldaan, maar het hof oordeelde dat de onderbouwing hiervoor ontbrak. De curator had ook niet aangetoond dat de wijze van voldoen aan de stortingsplicht ongebruikelijk was, wat bijdroeg aan de afwijzing van de vordering.