ECLI:NL:GHSGR:2006:AY8795

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02/523
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep loonvordering en redelijkheid en billijkheid in arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [werknemer] tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, dat op 17 januari 2002 is gewezen. [werknemer] vorderde in eerste aanleg vakantiegeld en een reiskostenvergoeding, terwijl Stamhuis in reconventie een bedrag vorderde voor kosten die verband hielden met de arbeidsovereenkomst. De rechtbank kende [werknemer] een bedrag van € 957,96 toe in conventie, maar wees de vorderingen in reconventie af. In hoger beroep heeft [werknemer] drie grieven ingediend, die door Stamhuis zijn bestreden. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft de vorderingen van [werknemer] beoordeeld. Het hof oordeelt dat de vordering van [werknemer] voor de reiskostenvergoeding niet volledig kan worden toegewezen, omdat de redelijkheid en billijkheid in de arbeidsovereenkomst een beperkende werking hebben. Het hof heeft de vordering van [werknemer] in conventie gedeeltelijk toegewezen en Stamhuis veroordeeld tot betaling van € 957,96 bruto en € 2.650,= netto, met wettelijke rente. De vordering in reconventie is bekrachtigd, maar de proceskosten zijn gecompenseerd. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Uitspraak: 18 augustus 2006
Rolnummer: 02/523
Rolnummer rechtbank: 01/4244
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[WERKNEMER],
wonende te [plaatsnaam],
appellant,
hierna te noemen: [werknemer],
procureur: mr. T. Bissessur,
tegen
STAMHUIS HOLLAND B.V.,
gevestigd te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Stamhuis,
procureur: mr. P.J.L.J. Duijsens.
Het geding
Bij exploot van 12 april 2002 is [werknemer] in hoger beroep gekomen van het von-nis van de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft, van 17 januari 2002, ge--we-zen tus-sen partijen.
Bij memorie van grieven heeft [werknemer] drie grieven te-gen voornoemd von-nis aan-ge--voerd, die door Stamhuis bij memorie van antwoord zijn bestreden.
Tot slot heb-ben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
De beoordeling
1. Het hof gaat uit van de feiten zoals deze door de rechtbank onder "Feiten in con-ven-tie en in reconventie" zijn vastgesteld, nu daartegen als zodanig niet is op-ge-ko-men.
2. Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om het navolgende.
2.1. [werknemer], geboren op [geboortedatum], is op 1 juli 1991 in dienst getreden van (de rechtsvoorgangster van) Stamhuis in de functie van agrarisch medewerker voor 40 uur per week tegen een bruto maandloon van laatstelijk ƒ 3.675,50, exclusief vakan-tietoeslag.
2.2. Op 8 juni 2000 is [werknemer] door Stamhuis op non-actief gesteld.
2.3. Op 4 juli 2000 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen partijen, waarvan een ge-spreksverslag is opgemaakt.
2.4. Bij beschikking van 14 juni 2001 van de kantonrechter te Delft is de arbeidsover-een-komst tussen partijen op grond van een verandering van omstandigheden ont-bon-den per 30 juni 2001, zonder toekenning van enige vergoeding.
2.5. Op de arbeidsovereenkomst is de Tuinbouw-CAO (hierna: de CAO) van toepas-sing.
2.6. In eerste aanleg vorderde [werknemer] in conventie (kort gezegd en voor zover in ho-ger beroep van belang) aanvankelijk € 1.774,= aan vakantiegeld over "het afgelopen jaar" te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Bij repliek in conventie heeft hij zijn eis vermeerderd met achterstallige reiskostenvergoeding ad ƒ 11.730,=.
Stamhuis vorderde in reconventie (voor zover het beroep op verre-kening daarmee in conventie niet zou worden gehonoreerd) ƒ 1.829,33 netto, be-staan-de uit a) ƒ 200,= per jaar in de jaren 1995 t/m 1998 aan vergoeding voor de door LTB Accountants ver-zorgde aangifte van [werknemer] (tezamen ƒ 800,=), b) ƒ 750,= aan achterstallig on-der-houd aan de door Stamhuis aan [werknemer] ter beschikking gestelde auto, c) ƒ 179,33 wegens be-taald loon over 5 en 6 juli 2002 waarop [werknemer] ten onrechte niet op het werk is ver-schenen, en d) ƒ 100,= voor een aan Stamhuis toebehorende fiets waarvan de waar-de door Stamhuis wordt geschat op ƒ 125,=.
2.7. De rechtbank heeft - onder verwerping van Stamhuis' beroep op verrekening - toegewezen als volgt:
in conventie: € 957,96 met wettelijke rente vanaf 16 juli 2000 (zijnde ƒ 1.774,= bruto aan vakantietoeslag, ƒ 177,40 aan wettelijke ver-hoging daarover, en de gevorderde ƒ 159,66 aan wettelijke rente over die bedragen);
in reconventie: € 363,03 (ter zake van ƒ 800,= aan kosten voor LTB Accountants en ƒ 100,= voor de fiets).
De overige vorderingen in conventie en in reconventie zijn afgewezen, de proces-kos-ten zijn gecompenseerd.
3. Blijkens de grieven met toelichting daarop van [werknemer], alsmede de uitdrukkelijke ac--coordverklaring door Stamhuis met de inhoud van het vonnis, is in dit hoger be-roep nog slechts aan de orde de afwijzing van de reiskostenvergoeding (in conventie) en de toewijzing van de vordering ter zake van de fiets (in reconven-tie). Het hof over-weegt als volgt.
reiskostenvergoeding
4. De vordering ter zake van de reiskosten woon-werkverkeer is gebaseerd op arti-kel 30 van de CAO en hetgeen daaromtrent in de arbeidsovereenkomst tussen par-tijen is opge-no-men. [werknemer] maakt aanspraak op de volgens hem daaruit voortvoeien-de ƒ 150,= per maand gedurende de periode waarin dit bedrag (onweersproken) niet is voldaan, te weten van 1 februari 1995 t/m 31 mei 2000. [werknemer] erkent dat hij in die periode van de zijde van Stamhuis een auto ter beschikking had gekregen die hij ook privé mocht gebruiken en ook gebruikt heeft, waaronder (in ieder geval) één keer een vakantie-reis naar Marokko, doch voert onweersproken aan dat Stamhuis de verzekering voor de auto heeft betaald en dat alle benzine, de motorrijtuigenbelasting en de onder-houds--kosten voor rekening van [werknemer] zijn gekomen. Volgens [werknemer] is als gevolg daarvan niet voldaan aan de in voormeld CAO-artikel voor het niet-verschuldigd zijn van de afstandsvergoeding vervatte voorwaarde, te weten dat "de werkgever voor zijn rekening voor bedrijfsvervoer zorgt".
5. Stamhuis heeft als verweer onder meer aangevoerd dat de afstandsvergoe-ding uit hoofde van de CAO niet meer dan ƒ 2,30 per dag zou bedragen. In de (algemeen verbindend verklaarde) CAO is dat het bedrag voor de laagste categorie, te weten bij een afstand tussen de woning en de plaats van aanvang van de werkzaamheden van 5-10 km. In het licht van het vaststaande feit dat - zowel voorafgaand aan als na af-loop van het ter beschikking stellen van een auto door Stamhuis - een bedrag van ƒ 150,= per maand aan reiskosten is betaald, alsmede de uit de in de corresponden-tie en de tussen partijen gesloten leningovereenkomst blijkende postcodes van respectievelijk het woonadres van [werknemer] en het kantooradres van Stamhuis waar-tus-sen een bepaald veel grotere afstand ligt, heeft Stamhuis naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd dat het door haar vermelde bedrag van ƒ 2,30 per ge-werkte dag hier van toepassing zou zijn. Aan het betreffende verweer gaat het hof om die reden voorbij.
6. Naar het oordeel van het hof doet zich hier niet een geval voor als bedoeld in de hierboven sub 5. geciteerde in de CAO opgenomen uitzonderingssituatie. Immers, vast staat dat [werknemer] de benzinekosten voor (ook) het woon-werkverkeer heeft gedra-gen en door Stamhuis is onvoldoende gesteld/onderbouwd dat de overige door [werknemer] gedragen kosten voor de auto duidelijk minder waren dan de in aanmerking te nemen (fictieve) waarde van het privégebruik daarvan. In het midden kan dus blijven of dat verschil überhaupt in mindering mag strekken op c.q. in aanmer-king mag wor-den genomen bij de kostenvergoeding uit hoofde van de CAO.
7. Anderzijds heeft [werknemer] onvoldoende gesteld om te concluderen dat hij alles bij el-kaar duidelijk meer kosten aan c.q. in verband met de auto heeft gehad dan over-een komt met de (fictieve) waarde van het privégebruik daarvan. Dat brengt mee dat moet worden beoordeeld of het feit dat het woon-werk-verkeer met de betreffende auto heeft plaatsgevonden, in aanmerking nemende dat [werknemer] (ook) de benzine-kos-ten daarvoor heeft gedragen, aan (volledige) toewijzing van de gevorderde afstands-ver-goe-ding in de weg staat.
8. Naar het oordeel van het hof is een dergelijke situatie niet als zodanig in de CAO voorzien c.q. geregeld. Nu uit de CAO wel voortvloeit dat een van de zijde van de werkgever geheel op diens kosten geregeld woon-werkverkeer tot verval van de ge-vorderde vergoeding leidt, brengt de beperkende werking van de redelijkheid en bil-lijkheid als bedoeld in artikel 6:248, tweede lid, BW - het hof begrijpt uit de stellingen van Stamhuis dat zij zich daarop beroept - in dit geval naar het oordeel van het hof mee dat [werknemer] geen recht heeft op de volledi-ge vergoeding doch op een door het hof naar redelijkheid en billijkheid te bepalen lager bedrag. Dit bedrag wordt door het hof voor de periode waarop de vordering betrekking heeft vastgesteld op all-in € 2.650,= netto.
9. De gevorderde wettelijke rente vanaf 1 juli 2001, die als zodanig niet is weerspro-ken, is eveneens toewijsbaar.
10. Aan het voorgaande doet niet af Stamhuis' verweer dat partijen een afwijkende afspraak hebben gemaakt, aangezien die afspraak door [werknemer] is betwist en Stam-huis niet concreet heeft aangegeven hoe en wanneer de betreffende afspraak zou zijn ge-maakt en evenmin heeft toegelicht waarom [werknemer] de eerste paar maanden waarin de auto ter beschikking van [werknemer] werd gesteld (volgens Stamhuis was dit vanaf 24 ok--to-ber 1994, hetgeen door [werknemer] niet is betwist) wel recht op de betref-fen-de vergoeding had. Los daarvan heeft Stamhuis ter zake geen aan de daaraan in ho-ger beroep te stellen eisen beantwoordend bewijsaanbod gedaan. Aan de vraag of een der-ge-lijke afspraak in afwijking van hetgeen waartoe de CAO verplicht tot de mogelijk-he-den behoorde komt het hof derhalve niet toe.
11. De op dit onderwerp betrekking hebbende grieven 1 en 2 slagen derhalve gedeel-telijk.
fiets
12. Blijkens de stellingen van partijen gaat het om een jongensfiets die voordat deze - kennelijk met medeweten van Stamhuis - door [werknemer] werd meegenomen bij Stam-huis in de schuur stond. Stamhuis bestrijdt [werknemer]'s stelling dat de fiets om niet werd meegege-ven en verlangt vergoeding van de waar-de daarvan die zij schat op ƒ 125,=; het ge-vorderde bedrag van ƒ 100,= berust vol-gens Stamhuis op een vergissing. Vol-gens Stamhuis heeft zij met [werknemer] afgesproken dat hij voor de fiets laatstge-noemd be-drag zou betalen, hetgeen [werknemer] betwist. Het hof overweegt als volgt.
13. Stamhuis heeft niet gesteld dat het om een (bijna) nieuwe fiets ging en heeft voorts geen enkele onder-bou-wing gegeven voor de door haar gestelde waarde van de fiets. Een en ander leidt er toe dat het hof er van uit gaat dat de fiets niet meer dan een geringe waarde (in het economisch ver-keer) vertegenwoordigde.
In dat licht bezien ligt een meegeven om niet meer in de lijn der verwachtingen en rust op Stamhuis de bewijslast van het bestaan van een (koop)overeenkomst waaruit voor [werknemer] een verplichting tot betaling van ƒ 125,= (of ƒ 100,=) voortvloeide.
Nu Stamhuis ter zake van de gestelde afspraak geen aan de daaraan in hoger be-roep te stellen eisen voldoend bewijs-aan-bod heeft gedaan, gaat het hof aan die stelling voorbij en behoort de betreffende vordering alsnog te worden afgewezen.
14. De op dit onderwerp betrekking hebbende grief 3 slaagt derhalve, met dien ver-stande dat dit niet tot een andere uitkomst leidt, nu de toegewezen ƒ 800,= aan kos-ten voor Accountantskantoor LTB in het kader van de leningovereenkomst, waar-te-gen niet is gegriefd, omgerekend in euro neerkomt op precies het in recon-ventie door de rechtbank toegewezen bedrag van € 363,02.
conclusie
15. De conclusie uit het bovenstaande is dat het vonnis van de rechtbank voor zover in con-ven-tie gewezen niet (geheel) in stand kan blijven.
Nu [werknemer] in conventie - gelet op het bovenstaande - als de in overwegende mate in het gelijk gestelde partij heeft te gelden, zal Stam-huis wor-den veroordeeld in de kos-ten van het geding in conventie in eerste aanleg.
Het vonnis voor zover in reconventie gewezen zal worden bekrachtigd, met wijziging van gronden als voormeld.
Nu [werknemer] in hoger beroep op wezenlijke punten in het gelijk is gesteld zal Stam-huis worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.
16. Uit praktische overwegingen zal het vonnis van de rechtbank in zijn geheel wor-den vernietigd en zal het dictum geheel opnieuw worden geformuleerd.
De beslissing
Het hof:
- vernietigt het vonnis van 17 januari 2002 van de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft, gewezen tussen partijen;
en opnieuw rechtdoende:
in conventie:
- veroordeelt Stamhuis om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [werknemer] te betalen
a. een bedrag ad € 957,96 bruto, met de wettelijke rente daarover vanaf 16 juli 2000 tot de dag der algehele voldoening;
b. een bedrag van € 2.650,= netto, met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2001 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt Stamhuis in de kosten van het geding in eerste aanleg, tot op 17 ja-nu-ari 2002 aan de zijde van [werknemer] begroot op € 111,63 aan verschotten en € 350,= aan salaris gemachtigde;
- verklaart voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie:
- veroordeelt [werknemer] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Stamhuis te betalen een bedrag van € 363,02 netto;
- compenseert de proceskosten in eerste aanleg aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in conventie en in reconventie voorts:
- veroordeelt Stamhuis in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op dit arrest aan de zijde van [werknemer] begroot op in totaal € 1.164,56, waarvan te voldoen:
a. aan de griffier van het hof: € 1.116,31, te weten € 77,56 aan kosten voor betekening van de appeldagvaarding, € 144,75 voor in debet gesteld griffie-recht en € 894,= voor salaris procureur, waarmee deze zal handelen overeen-komstig het bepaalde in artikel 243 Rv.;
b. aan [werknemer]: € 48,25 voor niet in debet gesteld griffierecht
- verklaart voormelde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.E. In 't Velt-Meijer, M.H. van Coever-den en
J.W. van Rijkom en is uit-ge--spro---ken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2006 in aanwe-zig-heid van de grif-fier.