ECLI:NL:GHSGR:2006:AY7350

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
997-H-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.L.G.A. Stille
  • Tanja van den Broek
  • Kleykamp van der Ben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap met benoeming van een notaris en raadsheer-commissaris

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen de man en de vrouw na hun echtscheiding. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage, waarin de verdeling van de gemeenschap was vastgesteld. De vrouw heeft op haar beurt grieven ingediend tegen de beslissing van de rechtbank. De vrouw stelt dat de debetstand op de gezamenlijke bankrekening, die eindigt op 781, is ontstaan door de grote bedragen die de man heeft afgeboekt en dat de man haar niet heeft voorzien van de nodige alimentatie. De man betwist dit en stelt dat de vrouw zelf grote uitgaven heeft gedaan en dat hij zijn salaris heeft gespaard door de vrouw toegang te geven tot de rekening.

Het hof overweegt dat alle schulden tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de schuld aan de man verknocht is. Het hof wijst de stelling van de vrouw af en concludeert dat beide partijen verantwoordelijk zijn voor de debetstand. Daarnaast is er een geschil over de verdeling van de eigen woning en de bijbehorende garage/carport. De man stelt dat de woning buiten de verdeling valt, terwijl de vrouw meent dat er een verrekening moet plaatsvinden. Het hof oordeelt dat de volmacht die door de vrouw is verleend aan de man, de interpretatie van de man ondersteunt dat er geen verrekening hoeft plaats te vinden.

Het hof besluit dat de verdeling van de gemeenschap van goederen moet plaatsvinden ten overstaan van een notaris, die ook geschilpunten kan voorleggen aan het hof. De notaris zal worden benoemd als de partijen er niet uitkomen. Het hof benoemt ook een raadsheer-commissaris om de voortgang van de procedure te bewaken. De zaak wordt aangehouden tot 31 december 2006, waarbij partijen moeten rapporteren over de voortgang van de procedure.

Uitspraak

Uitspraak : 23 augustus 2006
Rekestnummer : 997-H-05
Rekestnr. rechtbank : 02.1617
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te ‘s-Gravenhage,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. A.H. van Haga,
tegen
[verweerster],
wonende te Leidschendam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
procureur mr. M.G.J.L. van Scherpenzeel.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 23 augustus 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 23 mei 2005.
De vrouw heeft op 24 maart 2006 pleitnotities overgelegd.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 7 november 2005, 22 maart 2006 en 24 maart 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 31 maart 2006 is de zaak, tezamen met de zaak bekend onder rekestnummer 985-H-05, mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn procureur en de vrouw, bijgestaan door haar procureur. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 10 december 2002 van de rechtbank te ‘s-Gravenhage.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
De echtscheidingsbeschikking is op 16 juni 2003 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, onder wijziging van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen zoals door de rechtbank bepaald te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen zoals in het petitum van het appelschrift is weergegeven.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep.
4. De man heeft ter toelichting op zijn hoger beroep 11 grieven aangevoerd. Volgens de man heeft de rechtbank, gelet op de door de man opgeworpen grieven, een onjuiste verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld.
5. De vrouw heeft bij brief, ingekomen bij het hof op 28 maart 2006, onder meer haar verzoek in hoger beroep vermeerderd met de posten welke in het lichaam van deze brief sub 5 tot en met 12 zijn vermeld. Conform de artikelen 362 juncto 283 en 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de verzoeker, zolang de rechter nog geen eindbeslissing heeft gegeven, bevoegd het verzoek of de gronden daarvan schriftelijk te vermeerderen. Nu de vrouw haar verzoek schriftelijk heeft vermeerderd, de man daarop inhoudelijk heeft gereageerd en zich ter terechtzitting tegen dat verzoek van de vrouw heeft kunnen verweren, zal het hof de vermeerdering toestaan.
6. Zoals het hof reeds ter zitting aan partijen heeft meegedeeld, zal het hof thans volstaan met het geven van beslissingen op de juridische geschilpunten, welke aan het hof zijn voorgelegd in de grieven I, V en X van de zijde van de vrouw.
7. In haar eerste grief stelt de vrouw dat de rechtbank aan haar ten onrechte geen gelegenheid heeft gegeven om inhoudelijk te reageren op de brief met bijlagen van 28 mei 2004 en 14 oktober 2004 zijdens de man. De man heeft haar grief gemotiveerd weersproken. Het hof verwerpt de grief bij gebrek aan belang, nu partijen in hoger beroep in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunten volledig toe te lichten en zij hebben kunnen reageren op elkaars stukken. De eerste grief faalt derhalve.
8. In grief V stelt de vrouw – onder meer – dat de debetstand op de ABN-rekening die eindigt op 781 is ontstaan doordat de man steeds grote bedragen van die rekening heeft afgeboekt en doordat de man de vrouw voor haar levensonderhoud en dat van de kinderen naar deze rekening heeft verwezen in plaats van haar alimentatie te betalen. Om die reden moet de met genoemde debetstand corresponderende schuld als aan de man verknocht worden beschouwd, aldus de vrouw.
De man bestrijdt dit betoog. Hij wijst erop dat de vrouw eenzijdig het adres waarheen de bankafschriften verzonden werden heeft gewijzigd, zodat hij geen inzicht meer had en dus niets kon doen om de debetstand te verkleinen. Hij stelt voorts dat de vrouw zelf grote uitgaven heeft gedaan. Voorts heeft de man betoogd dat hij, doordat hij geen alimentatie betaalde, maar de vrouw de beschikking gaf over de rekening met nummer 781, zijn salaris kon sparen en dat de vrouw meedeelt in het gespaarde bedrag.
Het hof verwerpt de stelling van de vrouw dat de schuld, samenhangend met de debetstand op de rekening, eindigend op nummer 781, verknocht is aan de man. Uitgangspunt is dat alle schulden behoren tot de huwelijksgoederengemeenschap en dat schulden - evenals goederen - slechts bij uitzondering zodanig op bijzondere wijze verknocht zijn aan één van de echtgenoten dat zij niet in de gemeenschap vallen. Het hof ziet in de door de vrouw aangevoerde omstandigheden geen grond om hier die uitzondering toe te passen. Het hof neemt daarbij in overweging enerzijds dat beide partijen grote opnamen hebben gedaan van de desbetreffende rekening en anderzijds dat, zoals de man heeft gesteld en de vrouw niet heeft betwist, tegenover het delen van voornoemde schuld staat dat de vrouw ook deelt in het tegoed dat is ontstaan doordat de man zijn salaris niet heeft aangewend voor het betalen van onderhoudsbijdragen.
9. Grief X richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de man bij brief van 28 mei 2004 heeft gesteld dat ten tijde van het aankopen van de woning door één van partijen de andere partij een verklaring heeft afgegeven akkoord te gaan met de aankoop, mits niet aansprakelijk voor de hypothecaire geldlening, dat hieruit volgt volgens de man dat geen verrekening dient plaats te vinden en dat de vrouw dat niet heeft betwist. De rechtbank is volgens de vrouw er ten onrechte van uitgegaan dat de eigen woning van ieder der partijen buiten de verdeling valt en dat uit dien hoofde ook geen verrekening behoeft plaats te vinden. De vrouw stelt dat de gevolgtrekking die de man met betrekking tot het aankopen van de woning aan genoemde verklaring verbindt door haar altijd is bestreden, omdat elk van partijen bedragen heeft onttrokken aan het gemeenschappelijk vermogen welke ver uiteen liggen. Zou er verder geen verrekening plaatsvinden, dan zou de vrouw voor een aanzienlijk bedrag worden benadeeld, tegen welke benadeling zij zich verzet. De vrouw stelt zich op het standpunt dat het verschil een ter verdeling zijnde bate betreft van € 54.820,-, en aan haar de helft van voornoemd bedrag toekomt, zijnde € 27.410,-. Verder heeft de man volgens de vrouw niet inzichtelijk gemaakt dat de carport/garage is inbegrepen in de aankoopprijs van het appartement en onlosmakelijk met het appartement is verbonden. De vrouw meent dat de garage/carport een afzonderlijk vermogensbestanddeel is dat getaxeerd dient te worden en waarvan de waarde verrekend dient te worden.
De man stelt zich op het standpunt dat de woning buiten beschouwing dient te worden gelaten in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, gelet op de afspraken tussen partijen. Gelet op het feit dat partijen in het kader van de partiële verdeling al een bedrag ontvangen hebben en dit naar eigen inzicht gebruikt hebben voor het financieren van de aankoop van de eigen woning is er volgens de man geen verrekening nodig. Verder verwijst de man naar de koopovereenkomst die hij gesloten heeft en waaruit volgt dat de man in een gezamenlijke koop het appartement alsook het gebruik van de carport heeft aangekocht. Ook in de volmacht die de vrouw getekend heeft is duidelijk vermeld “het registergoed betreft het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning met carport,...”.
10. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Bij de stukken bevindt zich een volmacht verdeling registergoed, verleend door de vrouw ten gunste van de man, welke door beiden is ondertekend. In een geval als het onderhavige, waarin partijen verschillen over de betekenis van een volmacht, zal de rechter aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid, en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, de betekenis van die volmacht dienen vast te stellen. In de desbetreffende volmacht verklaart de vrouw (onder meer) dat zij de notaris machtigt om voor en namens haar afstand te doen om niet van haar recht op levering van het door de man te verwerven registergoed, onder voorwaarde dat de hypotheek welke op het registergoed zal worden gevestigd geheel voor rekening van de man komt en door hem als eigen schuld zal worden voldaan, onder vrijwaring van de vrouw voor elke aanspraak deswege. Voorts verklaart de vrouw dat zij geen aanspraak zal maken op enige tegenprestatie met betrekking tot het registergoed. Ten slotte is bepaald dat de man zich jegens de vrouw verplicht eenzelfde volmacht onder dezelfde voorwaarden te verlenen ten behoeve van een door de vrouw aan te kopen registergoed. In de stellingen van de man ligt besloten dat hij hetgeen in de volmacht is verklaard aldus heeft opgevat dat partijen ook de middelen die zij ter financiering van de betreffende registergoederen zouden aanwenden niet zouden hoeven verrekenen. Nu een andere zienswijze er in wezen toe zou leiden dat partijen - indirect - toch aanspraak zouden maken op verrekening van de registergoederen, behoefde de man geen rekening te houden met de thans door de vrouw gestelde zienswijze. De vrouw mocht er van haar kant niet op vertrouwen dat de man de volmacht zo interpreteerde als zij thans doet. Derhalve aanvaardt het hof de uitleg als door de man bepleit, hetgeen ertoe leidt dat partijen ook de middelen die zij hebben aangewend ter financiering van de wederzijds verkregen registergoederen niet hoeven te verrekenen.
Blijkens de volmacht tot verdeling registergoed en de aankoopstukken horen het appartement en carport bij elkaar, nu in de volmacht wordt vermeld: “het registergoed betreft het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de woning met carport, plaatselijk bekend [adres] (carport) te 2594 AR ‘s-Gravenhage, kadastraal bekend gemeente ’s-Gravenhage, sectie AU, nummer 3873 A20 en nummer 3870 A67)”. Verder heeft de man naar het oordeel van het hof genoegzaam aangetoond dat de door hem afgesloten kapitaalverzekering in verband met de aankoop van zijn woning onderdeel is van de wijze van financiering en derhalve, evenals de woning zelf en de hypothecaire geldlening, niet voor verrekening in aanmerking komt. Grief X faalt derhalve.
11. Ten aanzien van de overige grieven acht het hof zich, gelet op de omvang van de dossiers, het feit dat de standpunten van partijen terzake de verdeling van de huwelijksgemeenschap ver uit elkaar liggen en er teveel onduidelijkheden zijn, onvoldoende voorgelicht om zelf tot een verdeling te kunnen komen. Om tot een deugdelijke beschrijving te komen van de aard en omvang van de voormalige huwelijksgoederengemeenschap en teneinde te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor de wijze waarop de huwelijksgoederengemeenschap moet worden verdeeld, acht het hof het noodzakelijk dat de verdeling zal plaatsvinden ten overstaan van een notaris, met inachtneming van het hiervoor overwogene. Het hof overweegt hierbij dat de notaris in de gelegenheid wordt gesteld om geschilpunten die in de loop van zijn werkzaamheden rijzen, aan het hof voor te leggen, een en ander zoals ter zitting met partijen besproken. Het hof zal de zaak hiertoe aanhouden tot 31 december 2006 pro forma. Partijen dienen vóór die datum aan het hof te berichten omtrent de eventuele voortgang van de procedure. Met het oog op een goede voortgang van de werkzaamheden die tot de verdeling moeten leiden zal het hof een raadsheer-commissaris benoemen.
12. Mitsdien wordt beslist als volgt.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man en de vrouw dienen over te gaan tot de verdeling van de gemeenschap van goederen ten overstaan van de door partijen te kiezen, respectievelijk hierna te benoemen notaris;
benoemt, indien de man en de vrouw zich niet binnen veertien dagen over de keuze van een notaris kunnen verstaan, tot notaris ten overstaan van wie de werkzaamheden van de verdeling zullen geschieden mr. A.J.M. van Velzen, notaris te ‘s-Gravenhage of diens waarnemer of ambtsopvolger;
beveelt de griffier de notaris van diens benoeming schriftelijk in kennis te stellen;
bepaalt dat de man en de vrouw voor de gekozen of benoemde notaris te dien einde moeten verschijnen op door deze te bepalen tijd en plaats;
houdt de overige beslissingen met betrekking tot de verdeling aan tot dat de meest gerede partij bij monde van diens procureur, dan wel de notaris schriftelijk het hof heeft bericht – met afschrift aan de procureurs van partijen en aan de notaris – dat een nadere beslissing op een of meer geschilpunten noodzakelijk is omdat de notaris partijen niet heeft kunnen verenigen;
bepaalt dat de notaris in geval hij zijn werkzaamheden heeft beëindigd het hof daarvan schriftelijk in kennis zal stellen;
benoemt tot raadsheer-commissaris mr. A.L.G.A. Stille;
houdt de behandeling aan tot 31 december 2006 pro forma;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Tanja-van den Broek en Kleykamp-van der Ben, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2006.