Uitspraak : 23 augustus 2006
Rekestnummer : 1131-R-05
Rekestnr. rechtbank : 226183/F1 RK 04-2504
GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE
FAMILIEKAMER
B e s c h i k k i n g
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te Diemen,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. A. Vijftigschild,
[verweerder],
wonende te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. E.J.W.F. Deen.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 20 september 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 23 juni 2005.
De vader heeft op 7 november 2005 een verweerschrift ingediend.
Op 29 maart 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. C.J.P. Liefting, en de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.A. Busquet. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen [de minderjarige dochter] heeft schriftelijk haar mening ten aanzien van de kinderalimentatie kenbaar gemaakt. Het hof heeft de behandeling van de zaak pro forma aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen in onderling overleg tot overeenstemming te komen over de kinderalimentatie.
Bij brief, ingekomen op 19 april 2006, heeft mr. Liefting het hof medegedeeld dat partijen er niet uit zijn gekomen.
Bij brief, ingekomen op 25 april 2006, heeft mr. Busquet het hof medegedeeld dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te Rotterdam.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de kinderalimentatie voor de nog minderjarige kinderen:
[de minderjarige dochter], geboren [in] 1989, en
[de minderjarige zoon], geboren [in] 1996,
hierna te noemen: de kinderen.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de vader alsnog in zijn inleidend verzoek niet-ontvankelijk is, althans dat dit verzoek als niet voldoende onderbouwd, dan wel niet gegrond wordt afgewezen, met veroordeling van hem in de kosten der gedingen. De vader bestrijdt haar beroep.
3. Ter zitting heeft de moeder haar petitum aldus toegelicht dat zij verzoekt de bestreden beschikking alleen op het punt van de kinderalimentatie te vernietigen.
Wijziging van omstandigheden
4. In haar eerste grief stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, die een hernieuwde beoordeling van de kinderalimentatie rechtvaardigt. De moeder betwist dat er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden. De vader heeft deze stelling van de moeder gemotiveerd weersproken.
5. Het hof overweegt als volgt. De vader stelt dat hij een onderneming is gaan drijven per 11 juni 2003 en dat de resultaten uit die onderneming zodanig zijn dat hij, met ingang van 11 juni 2003, niet langer in staat is de door de rechtbank opgelegde bijdragen te voldoen.
6. Het hof is van oordeel dat de vader niet, althans onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij met ingang van 11 juni 2003 niet langer in staat is de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie te voldoen. Daartoe overweegt het hof als volgt. De door de vader overgelegde jaarrekeningen 2003 en 2004 laten weliswaar zien dat de onderneming van de vader in 2003 een winst heeft genoten van € 16.261,81 en in 2004 een verlies heeft geleden van € 6.188,58. Echter, de vader heeft, hoewel het hof daar wel om heeft verzocht, geen jaarstukken 2005 ter zake van zijn onderneming in het geding gebracht. Ter zitting heeft de vader gesteld dat het op dit moment beter gaat met zijn onderneming dan in 2004. Het gaat volgens de vader nu de goede kant op. Het hof kan evenwel niet verifiëren hoe de onderneming van de vader er op dit moment voor staat, nu relevante stukken op dit punt ontbreken. Het had op de weg van de vader gelegen om, door middel van het overleggen van stukken, meer openheid van zaken te geven. Echter, wat er ook zij van het functioneren van de onderneming van de vader, het hof is, in het licht van zijn vroegere verdiensten, van oordeel dat de vader onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is eenzelfde inkomen te genereren als in het verleden. Niet valt in te zien waarom de vader, voor zover zijn winst uit onderneming niet toereikend is om aan zijn onderhoudsverplichting te kunnen voldoen, niet in staat is elders, in loondienst, inkomen uit arbeid te genereren. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vader onderhoudsplichtig is jegens de kinderen, weshalve op hem een inspanningsverplichting rust om voldoende inkomen te genereren. Naar het oordeel van het hof heeft de vader er onvoldoende blijk van gegeven dat hij alles in het werk stelt dan wel heeft gesteld om aan zijn onderhoudsverplichting jegens de kinderen te kunnen voldoen. Zijn stelling dat hij niet geschikt is om in loondienst te werken, overtuigt het hof niet zonder meer. Op basis van het vorenstaande is het hof van oordeel dat er in casu geen sprake is van een wijziging van omstandigheden, die een wijzing van de kinderalimentatie rechtvaardigt.
7. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden vernietigd.
8. Hetgeen partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht behoeft, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.
9. Het hof ziet geen aanleiding om, zoals door de moeder is verzocht, de vader te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties en zal dit verzoek van de moeder afwijzen. Het hof zal ook in hoger beroep de proceskosten compenseren.
10. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking met betrekking tot de kinderalimentatie en, in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van de vader met betrekking tot de kinderalimentatie alsnog af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Nievelt, Pannekoek-Dubois en Van der Burght, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2006.