ECLI:NL:GHSGR:2006:AY7334

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
265-H-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Leuven
  • A. van den Wildenberg
  • R. Reinking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezagskwestie en omgangsregeling bij minderjarige in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de gezagskwestie en de omgangsregeling van een minderjarige, geboren in 2000. De moeder en haar echtgenoot, verzoekers in hoger beroep, hebben de bestreden beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 30 november 2005 aangevochten. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft een verweerschrift ingediend en verzoekt de appellanten niet-ontvankelijk te verklaren in hun hoger beroep, althans dit beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. De moeder en haar echtgenoot verzoeken onder andere om gezamenlijk gezag over de minderjarige en een wijziging van de geslachtsnaam.

Het hof heeft de zaak op 28 juni 2006 mondeling behandeld, waarbij de moeder, haar echtgenoot en de vader aanwezig waren, bijgestaan door hun procureurs. De raad voor de kinderbescherming heeft laten weten niet ter terechtzitting te verschijnen. Het hof heeft vastgesteld dat de relatie tussen de moeder en haar echtgenoot enerzijds en de vader anderzijds is verbeterd, wat in het belang van de minderjarige is. De omgangsregeling verloopt naar tevredenheid, maar de vader vreest dat zijn rol als ouder wordt ondermijnd bij toewijzing van het gezamenlijk gezag aan de moeder en haar echtgenoot.

Het hof oordeelt dat er geen gegronde vrees bestaat dat de belangen van de minderjarige worden verwaarloosd bij toewijzing van het gezamenlijk gezag, maar houdt de beslissing aan tot 25 augustus 2007 om te bezien of de huidige situatie van goede communicatie en betrokkenheid van de vader zich bestendigt. De omgangsregeling wordt bekrachtigd, waarbij het hof de bestreden beschikking voor zover het betreft de omgangsregeling bevestigt. De verdere behandeling van de zaak wordt pro forma aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 23 augustus 2006
Rekestnummer. : 265-H-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-5230
1. [verzoekster],
hierna te noemen: de moeder,
en
2. [echtgenoot van verzoekster],
hierna te noemen: de echtgenoot van de moeder,
hierna gezamenlijk te noemen: de appellanten,
beiden wonende te Voorhout,
verzoekers in hoger beroep,
procureur mr. Sh. Clardij,
tegen
[verweerder],
wonende te Oegstgeest,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. M. de Vries.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de raad voor de kinderbescherming,
vestiging ’s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder en haar echtgenoot zijn op 27 februari 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 30 november 2005.
De vader heeft op 21 juni 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van appellanten zijn bij het hof op 27 februari 2006 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 13 juni 2006 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 28 juni 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder en haar echtgenoot, bijgestaan door hun procureur, de vader, bijgestaan door zijn procureur, en de [partner van de vader]. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn het gezag, de wijziging van de geslachtsnaam en de omgangsregeling met betrekking tot de [minderjarige], geboren [in] 2000, hierna: [de minderjarige].
2. De moeder en haar echtgenoot verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. te bepalen dat het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] aan hen wordt toegewezen;
b. de geslachtsnaam van [de minderjarige] te veranderen in “[die van de echtgenoot van verzoekster]”;
c. de omgangsregeling met ingang van 5 december 2005 als volgt vast te stellen:
- [de minderjarige] verblijft om de week van vrijdag eind van de middag tot en met zondag eind van de middag bij de vader;
- in onderling overleg zal [de minderjarige] de helft van de feestdagen bij de vader verblijven, gestreefd wordt om de feestdagen bij helfte te verdelen;
- [de minderjarige] verblijft in de zomer(school)vakantie minimaal een volle week bij de vader, te weten zeven aaneengesloten dagen;
- in onderling overleg zal gestreefd worden dat [de minderjarige] in (school)vakanties door de week één of twee dagen bij de vader verblijft;
- indien [de minderjarige] door vakantie van een van de partijen langer dan twee weken niet bij de vader kan verblijven, wordt gestreefd om [de minderjarige] tussendoor één of twee dagen bij de vader te laten verblijven.
3. De vader bestrijdt het beroep en verzoekt de appellanten niet-ontvankelijk te verklaren in hun hoger beroep, althans dit beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Ter zitting is namens de vader verklaard dat het verweerschrift geen incidenteel hoger beroep omvat, doch een subsidiair verzoek. Subsidiair verzoekt de vader het hof, indien wordt overwogen de verzoeken van appellanten toe te wijzen, een deskundigenbericht te gelasten.
Het gezag
4. Appellanten stellen dat er geen gegronde vrees bestaat, mede in het licht van de belangen van de vader, dat bij inwilliging van het verzoek tot gezamenlijk gezag de belangen van [de minderjarige] zouden worden verwaarloosd. Appellanten hebben de procedure gestart om de feitelijke gezinssituatie zoals deze nu is, juridisch vast te leggen. De dagelijkse zorg ligt al sinds acht weken na de geboorte van [de minderjarige] bij appellanten. De echtgenoot van de moeder is, als vaderfiguur, de verzorger van [de minderjarige]. Een ongestoorde relatie van de vader met [de minderjarige] staat niet op het spel, omdat met name appellanten hun uiterste best doen om de vader te betrekken bij belangrijke ontwikkelingen van [de minderjarige]. Er is altijd een goedlopende omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] geweest. Tussen partijen bestaat een goed contact en er hebben in de afgelopen periode meerdere bezoeken over en weer plaatsgevonden. De omgangsregeling loopt naar wens van alle betrokkenen. Aan het belang van de vader wordt tegemoetgekomen. Hij wordt betrokken bij het wel en wee van [de minderjarige]. Bij het niet toekennen van de verzoeken staat naar de mening van appellanten het belang van [de minderjarige] op het spel, omdat de vader te kennen heeft gegeven de huidige situatie te willen veranderen bij een eventueel wegvallen van de moeder.
5. De vader stelt dat gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek de belangen van [de minderjarige] worden verwaarloosd. Hij acht het van belang dat voor [de minderjarige] duidelijk is dat zij maar één vader heeft. Dat de echtgenoot van de moeder ook een deel van de verantwoordelijkheid voor [de minderjarige] op zich heeft genomen doet daaraan niets af. De vader vreest voorts dat hij ‘buiten spel’ gezet wordt zodra de verzoeken van appellanten zijn toegewezen. Hij is bang dat niet zal worden meegewerkt aan het uitbreiden van de omgangsregeling en dat hij dan nog minder betrokken zal worden bij het nemen van belangrijke beslissingen. Hij vreest ook dat [de minderjarige], wanneer zij daar de leeftijd voor heeft, hem niet spontaan buiten de bezoekregeling om mag bezoeken wanneer zij dat zou wensen. Bovendien zou het voor hem ondraaglijk zijn indien [de minderjarige] na overlijden van de moeder bij de stiefvader zou moeten blijven wonen. Voor [de minderjarige] zou dit mogelijk voelen alsof zij door haar vader afgewezen is. De vader merkt voorts op dat appellanten het doen voorkomen alsof alles koek en ei is tussen partijen. Zij stellen daarmee de gang van zaken te rooskleurig voor. Aanvankelijk leek er na de zitting bij de rechtbank ruimte te bestaan voor een goed gesprek maar de contacten blijven, hoewel op aanvaardbare wijze met elkaar wordt gecommuniceerd, moeizaam.
6. Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof het volgende gebleken. De relatie tussen de moeder en haar echtgenoot enerzijds en de vader anderzijds is verbeterd, hetgeen in het belang van [de minderjarige] is. De omgangsregeling loopt naar tevredenheid van alle betrokkenen (op het in geschil zijnde onderdeel na) en de vader wordt door de moeder en haar echtgenoot meer dan voorheen betrokken bij [de minderjarige] en de dingen die in haar leven plaatsvinden. De moeder en haar echtgenoot hebben ter zitting verklaard dat er ruimte is om dingen te bespreken en dat zij zich altijd flexibel opstellen ten opzichte van de vader. Onder deze omstandigheden ziet het hof niet dat, mede in het licht van de belangen van de vader, een gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek van appellanten hen gezamenlijk met het gezag te belasten, de belangen van [de minderjarige] zouden worden verwaarloosd. Echter, het hof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de huidige houding van appellanten ten opzichte van de vader is ingegeven door de procedure in eerste aanleg. Zo heeft de echtgenoot van de moeder ter zitting van het hof verklaard dat appellanten na de zitting bij de rechtbank hebben ingezien dat communicatie met de vader heel belangrijk is. Vervolgens hebben zij zich, naar eigen zeggen, actiever opgesteld. Ook is namens appellanten ter zitting van het hof verklaard dat zij sinds de zitting bij de rechtbank hun uiterste best doen om de vader te betrekken bij belangrijke ontwikkelingen van [de minderjarige]. Het hof is van oordeel dat toewijzing van het verzoek van appellanten op dit moment het risico van verstoring van de onderliggende relaties met zich brengt, hetgeen niet in het belang van [de minderjarige] is. Mede gelet op de (juridische) gevolgen die een eventuele toewijzing van het verzoek met zich brengt voor zowel [de minderjarige] als de vader, zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden tot juni 2007. Het hof wil bezien of de huidige situatie, waarin partijen met elkaar communiceren en de vader wordt betrokken bij de belangrijke en leuke dingen van [de minderjarige], zich bestendigt. Het hof houdt derhalve de beslissing ten aanzien van het gezag over [de minderjarige] als ook de beslissing ten aanzien van de naamswijziging pro forma aan tot 25 augustus 2007. Het hof verzoekt partijen voor genoemde datum schriftelijk aan het hof hun bevindingen te doen toekomen. Het hof zal te zijner tijd, indien nog nodig, een nieuwe mondelinge behandeling bepalen.
De omgang
7. Appellanten achten de door de vader verzochte uitbreiding van de omgangsregeling niet in het belang van [de minderjarige]. [de minderjarige] brengt nu in verhouding al veel van haar vrije tijd door bij de vader. Bij een uitgebreidere omgangsregeling zal zij bovendien langere tijd gescheiden worden van haar halfbroertje met wie zij opgroeit. Daarnaast geldt dat partijen in onderling overleg de omgangsregeling reeds hebben uitgebreid sinds [de minderjarige] haar zwemdiploma heeft gehaald. Er wordt heel flexibel omgegaan met de omgangsregeling bij verjaardagen en andere speciale gelegenheden.
8. De vader acht het in het belang van [de minderjarige] indien de door de rechtbank bepaalde omgangsregeling wordt gehandhaafd. De band met [de minderjarige] is hecht, en de vader meent te weten dat [de minderjarige] ook graag meer tijd met de vader wenst door te brengen, met name gedurende de vakanties. De uitgebreidere regeling houdt in dat [de minderjarige] meer tijd in het gezin van de vader, zijn partner en het halfzusje van [de minderjarige] kan doorbrengen. [de minderjarige] krijgt zo een eerlijke kans de band met haar halfzusje te verstevigen. Ter zitting heeft de vader onweersproken gesteld dat hij dit jaar slechts een week aaneengesloten met [de minderjarige] op vakantie is geweest.
9. Vaststaat dat partijen het eens zijn over de omgangsregeling betreffende het weekend. Voorts staat vast dat [de minderjarige] de helft van de feestdagen bij de vader zal verblijven, in onderling overleg door partijen te bepalen. In geschil is thans nog de invulling van de omgangsregeling gedurende de schoolvakanties. Het hof acht de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling omtrent de schoolvakanties, mede bezien in het licht van hetgeen in rechtsoverweging 6 is overwogen, in het belang is van [de minderjarige]. Het hof overweegt daarbij dat het voor [de minderjarige] van belang is dat zij ook een deel van haar vakanties, aaneengesloten, doorbrengt met het gezin van de vader. Het hof bekrachtigt derhalve de bestreden beschikking voor zover het betreft de daarin bepaalde uitgebreidere omgangsregeling.
10. Derhalve wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de daarin bepaalde omgangsregeling;
houdt de behandeling voor het overige pro forma aan tot 25 augustus 2007;
verzoekt partijen om ieder afzonderlijk het hof en de wederpartij voor voornoemde datum schriftelijk te berichten als in rechtsoverweging 6 is bepaald;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Van den Wildenberg en Reinking, bijgestaan door mr. Buiting als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2006.