ECLI:NL:GHSGR:2006:AY7110
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- A. van den Wildenberg
- H. Husson
- M. van Leuven
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van alimentatieverplichtingen na echtscheiding en de ingangsdatum van de termijn
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage, gaat het om de beoordeling van de alimentatieverplichtingen van de man jegens de vrouw na hun echtscheiding. De man had in eerste instantie verzocht om beëindiging van zijn alimentatieverplichting, die was vastgesteld op 1 januari 1994. De rechtbank te Rotterdam had dit verzoek toegewezen, maar het hof bekrachtigde deze beslissing niet. Het hof oordeelde dat de termijn van 15 jaren voor de alimentatieverplichting aanvangt op de datum van de ontbinding van het huwelijk, en niet op de datum van de beschikking van de rechtbank. Dit werd bevestigd door de Hoge Raad in een eerdere uitspraak, waarin werd gesteld dat de termijn begint op de datum waarop de verplichting tot betaling van levensonderhoud is vastgesteld.
Na verwijzing door de Hoge Raad heeft het hof te Amsterdam de vordering van de man afgewezen, omdat de alimentatieverplichting van de man op 5 april 1994 was ingegaan. De man heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Gravenhage. In het hoger beroep heeft de man betoogd dat de rechtbank in 1987 een definitief einde had gemaakt aan de alimentatievordering van de vrouw, maar het hof oordeelde dat deze vordering niet expliciet was afgewezen. Het hof concludeerde dat de vrouw haar alimentatievordering niet had ingetrokken en dat de rechtbank de vordering van de man terecht had afgewezen.
Het hof heeft uiteindelijk de vorderingen van de man in hoger beroep afgewezen en de proceskosten gecompenseerd. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste ingangsdatum voor alimentatieverplichtingen en de noodzaak om eerdere uitspraken zorgvuldig te interpreteren in het licht van de huidige wetgeving.