ECLI:NL:GHSGR:2006:AY6347

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/189
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werknemer voor schade aan bedrijfsauto tijdens privé-rit

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 28 juli 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van een werknemer voor schade aan een bedrijfsauto. De werknemer, hierna te noemen [werknemer], was betrokken bij een aanrijding met de bedrijfsauto van zijn werkgever, hierna te noemen [werkgever], op 29 november 2002. De aanrijding vond plaats na werktijd, terwijl [werknemer] op weg was naar huis en vervolgens naar de sportschool. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [werknemer] aansprakelijk was voor de schade, omdat de aanrijding niet plaatsvond tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst. In hoger beroep heeft [werknemer] betoogd dat hij toestemming had om de auto ook voor privé-ritten te gebruiken en dat de aanrijding dus in het kader van zijn werkzaamheden plaatsvond.

Het hof heeft vastgesteld dat [werknemer] op het moment van de aanrijding niet bezig was met het uitvoeren van zijn arbeidsovereenkomst. Het hof oordeelde dat de hoofdregel is dat de schadeveroorzaker aansprakelijk is, maar dat artikel 7:661 BW bepaalt dat een werknemer niet aansprakelijk is voor schade aan de werkgever, tenzij er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. Het hof concludeerde dat [werknemer] niet voldoende had onderbouwd dat hij de aanrijding maakte tijdens werk-woonverkeer. De stelling dat hij de aanrijding maakte na het thuisbrengen van collega's werd verworpen, omdat [werknemer] geen bewijs had geleverd voor deze bewering.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [werknemer] in de proceskosten van [werkgever]. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werknemers om duidelijkheid te hebben over het gebruik van bedrijfsauto's voor privédoeleinden en de voorwaarden waaronder dit is toegestaan.

Uitspraak

Uitspraak: 28 juli 2006
Rolnummer: 05/189
Zaaknummer rechtbank: 538326/04/evd
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE,
negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[WERKNEMER],
wonende te [plaatsnaam],
appellant,
hierna te noemen: [werknemer],
procureur: mr. M.D. Winter,
tegen
[WERKGEVER],
wonende te [plaatsnaam],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [werkgever],
procureur: mr. E. Grabandt.
Het verloop van het geding
Bij exploot van 29 december 2004 is [werknemer] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 1 oktober 2004 door de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven heeft [werknemer] twee grieven tegen het vonnis aangevoerd, die door bij memorie van antwoord zijn bestreden. Tenslotte hebben partijen, [werkgever] onder overlegging van de stukken, arrest gevraagd.
De beoordeling
1. Het hof gaat uit van de feiten zoals die door de rechtbank onder het kopje "De vaststaande feiten" van het bestreden vonnis zijn vastgesteld, nu die als zodanig in hoger beroep niet worden bestreden.
2. Het gaat om het volgende.
- [werknemer] is met ingang van 24 maart 2002 in dienst getreden bij het bedrijf van [werkgever] op basis van een arbeidsovereenkomst voor twaalf maanden.
- [werknemer] reed normaliter met een collega mee vanuit zijn woonplaats naar het werk. In verband met ziekte van deze collega heeft [werkgever] in de week van 25 november 2002 aan [werknemer] een bedrijfsauto ter beschikking gesteld.
- In de avond van 29 november 2002 was [werknemer] met deze auto betrokken bij een aanrijding. De auto was total loss. De totaalschade volgens de dagwaarde, vastgesteld door Diemex Expertise, bedroeg € 1.500,--. De expertisekosten bedroegen € 69,62.
- De aanrijding was veroorzaakt door een verkeersfout van [werknemer]. [werknemer] is door DAS Rechtsbijstand namens [werkgever] aansprakelijk gesteld voor de schade aan de auto. Namens [werknemer] heeft mr. J.P. Vandervoodt, advocaat, de aan-spra-kelijkheid bij brief van 12 september 2003 afgewezen, omdat de auto door zijn werkgever ter vervulling van uit de arbeidsovereenkomst voort-vloeiende verplichtingen ter beschikking was gesteld.
- [werkgever] heeft vergoeding van de schade ad € 1.569,62 met rente en kosten ad € 235,45 gevorderd. De rechtbank heeft de vordering toegewezen en [werknemer] tot betaling van € 1.805,07 met de wettelijke rente over € 1.569,62 veroor-deeld.
3.1. Grief 1 luidt: "Ten onrechte heeft de rechtbank bepaald dat de schade niet is ontstaan tijdens de uitoefening van de werkzaamheden en dat [werknemer] daarom de schade dient te vergoeden."
3.2. In de toelichting op deze grief voert [werknemer] het volgende aan. Hij stelt dat hij toestemming had van [werkgever] om na het werk ook privé-ritten te maken. Hij wilde snel naar huis om daarna nog naar de sportschool te kunnen gaan. [werkgever] stelt dat hij [werknemer] uitdrukkelijk had verboden privé-ritten te maken. [werknemer] heeft dit be-twist. De rechtbank had [werkgever] moeten opdragen bewijs te leveren. Dit is niet gebeurd. In dit verband merkt [werknemer] op, dat [werkgever] dit voorbehoud nergens schriftelijk heeft vastgelegd. Bovendien zou het zeer onredelijk en onbillijk zijn om [werknemer] te beperken in zijn vrijheid na het werk, te meer daar hij niet vergoed werd voor de extra tijd nodig voor ritten verbonden aan het thuisbrengen van collega's. [werkgever] wist dat het flink wat tijd kostte voor [werknemer] om na het thuisbrengen van collega's terug te gaan naar het werk om van auto te wisselen. Dit zou zo laat worden dat [werknemer] pas kort voor sluitingstijd op zijn sportschool zou arriveren. Ook was het zo dat [een collega] die auto wel privé mocht gebruiken. De rechtbank heeft terecht beoordeeld dat een werkgever er rekening mee moest houden dat de auto blootstaat aan risico's in het verkeer. Echter, de beperking dat dit alleen geldt tijdens werktijden is niet juist. [werknemer] is van mening dat er gekeken moet worden naar alle omstandigheden van het geval en dat de eisen van redelijkheid en billijkheid anders kunnen gebieden.
3.3. Het hof overweegt als volgt.
Vast staat, dat [werknemer] als gevolg van een door hem gemaakte verkeersfout schade heeft toegebracht aan de auto van [werkgever], zijn (toenmalige) werkgever. In afwijking van de hoofdregel, dat in zo'n geval de schadeveroorzaker (in beginsel) de schade aan de eigenaar moet vergoeden, bepaalt artikel 7:661 BW, dat de werknemer, die bij de uitvoering van de arbeids-overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever, te dier zake niet jegens de werkgever aansprakelijk is behoudens opzet of bewuste roekeloosheid. Bepalend is derhalve of [werknemer] op het moment van de aanrijding bezig was met het uitvoeren van de arbeidsovereen-komst.
3.4. Bij de inleidende dagvaarding heeft [werkgever] gesteld, dat de werktijd van [werknemer] eindigde om 16.00 uur. [werknemer] heeft dit niet betwist, zodat dit vast staat. Voorts staat vast, dat de aanrijding op 29 november 2002 om 18.30 uur heeft plaats gevonden.
3.5. [werknemer] heeft in eerste aanleg in het in rechtsoverweging 3.3. bedoelde verband het volgende naar voren gebracht. In de conclusie van antwoord:
(punt 4) "Omdat de auto van [werknemer] achterbleef in het bedrijf kon hij daar 's-avonds dus niet over beschikken en [werknemer] ging er dan ook wel van uit dat hij de auto van de zaak (..) ook voor eigen gebruik kon bezigen."
(punt 6) "(..) Op de dag van het ongeluk is er nog gesproken over het gebruik van de bedrijfsauto in privé-tijd, met name omdat [werknemer] na zijn werk 's-avonds nog naar de sportschool wilde."
(punt 9) "[werknemer] ontkent dus pertinent dat hem verboden is geweest de auto voor privé-ritten te gebruiken". (..)
In de conclusie van dupliek:
(punt 4) "Vanzelfsprekend heeft [werknemer] ook privé bezigheden, in casu wil hij
's avonds naar de sportschool."
(punt 5) "De werkgever zal er rekening mee hebben te houden dat werknemers ook een privé leven hebben en als de werkgever de werknemer vraagt om een bedrijfsauto mee te nemen en collega werknemers thuis af te zetten, dan impliceert zulks dat die bedrijfsauto ook voor privé activiteit wordt gebruikt".
(punt 6) "Nu wil [werknemer] daarbij best de kanttekening maken dat aan privé gebruik grenzen zijn te stellen en dat het niet aangaat van zo'n bedrijfsauto dan, zonder overleg met de werkgever, ongebreideld privé gebruik te maken, doch het rijden van en naar een sportschool over enkele kilometers kan toch bezwaarlijk als een disproportioneel gebruik van de auto worden gezien."
3.6. In hoger beroep stelt [werknemer] in dit kader het volgende.
In de inleiding van de memorie van grieven:
"Op 29 november 2002 na het werk en toen [werknemer] op weg was naar huis veroorzaakte hij een aanrijding."
In de toelichting op grief 1: "Hij wilde snel naar huis om daarna nog naar de sportschool te kunnen gaan."
In de toelichting op grief 2: "De aanrijding is ontstaan door onoplettendheid van [werknemer] terwijl hij op weg naar huis. (…) [werknemer] was op weg naar zijn huis, nadat hij in opdracht van zijn werkgever collega's naar hun huis had gebracht. [werknemer] wilde daarna met die auto naar de sportschool. Deze schade dient dus voor rekening en risico van werkgever te komen. Des te meer daar het thuisbrengen van collega's niet tot de standaardwerkzaamheden van [werknemer] behoorde en werkgever (die erkent het) uit nood [werknemer] had verzocht "bij te springen"."
3.7. Uit het bovenstaande blijkt, dat [werknemer] in eerste aanleg het standpunt innam dat hij de aanrijding maakte tijdens het maken van een privé-rit. In hoger beroep verandert hij zijn standpunt en stelt, dat hij na het in opdracht van zijn werkgever naar huis brengen van zijn collega's op weg naar zijn eigen huis de aanrijding maakte. [werknemer] heeft deze (nieuwe) stelling, die door [werkgever] is betwist, niet onderbouwd. Hij heeft niet aangegeven of hij die dag in Gorinchem, de plaats waar het bedrijf van [werkgever] is gevestigd, heeft gewerkt of mogelijk op een andere locatie. Hij heeft evenmin aangegeven welke route hij vanaf het werk heeft gereden, welke collega of collega's hij naar huis heeft gebracht, waar die collega of collega's woonde(n) en hoe ver dit van zijn woonadres was. Ook heeft [werknemer] niet aangegeven in welke stad de aanrijding plaats vond en hoe de plaats van de aanrijding is gesitueerd ten opzichte van zijn woonadres. Het (door [werkgever]) overgelegde aanrijdingsformulier vermeldt wel een straatnaam maar geen plaatsnaam. Voorts heeft [werknemer] nagelaten een tijdpad op te geven, hetgeen wel van hem verlangd mag worden gezien de tijdstippen van respectievelijk einde werktijd (16.00 uur) en aanrijding (18.30 uur). Zijn stelling-name houdt immers in, dat hij na tweeën-een-half uur reistijd nog steeds niet thuis was aangekomen. Bijzondere, tijdkostende, omstandig-heden op weg naar huis heeft [werknemer] ook niet aangevoerd.
Het hof verwerpt bij gebrek aan onderbouwing dan ook de stelling, dat [werknemer] de aanrijding tijdens werk-woonverkeer heeft gemaakt. [werknemer] heeft in algemene termen bewijs aangeboden. Gezien het vorenstaande kan aan bewijslevering niet worden toegekomen.
3.8. [werknemer] heeft in zijn toelichting op grief 1 ook nog aangevoerd, dat het zeer onredelijk en onbillijk zou zijn om hem te beperken in zijn vrijheid na het werk te meer daar hij niet vergoed werd voor de extra tijd nodig voor de ritten verbonden aan het thuisbrengen van collega's. Het hof begrijpt de relatie met de grief niet. Kennelijk valt [werknemer] hiermee terug op zijn standpunt in eerste aanleg, dat hij de aanrijding weliswaar tijdens een privé-rit maakte, maar dat hij toestemming had dan wel er van uit mocht gaan, dat hij de auto na het werk ook privé mocht ge-brui-ken. Dat gaat het echter niet om. Het gaat er om of [werknemer] tijdens de aanrijding reed in het kader van de arbeidsovereenkomst. Het hof heeft overwogen dat dit niet het geval was. Of het al dan niet redelijk was dat [werknemer] de auto na werktijd wel (volgens [werknemer]) of niet (volgens [werkgever]) mocht gebruiken is in dit verband niet relevant. De overige in de toelichting op grief 1 aangevoerde punten zijn evenmin relevant. Grief 1 faalt.
4.1. Met grief 2 komt [werknemer] op tegen het oordeel van de rechtbank dat [werknemer] de schade dient te vergoeden nu bovendien is komen vast te staan dat de schade is veroorzaakt door een verkeersfout van [werknemer]. Ook deze grief faalt. De verwijzing in de toelichting op deze grief naar artikel 7:661 BW en de afwezigheid van opzet of bewuste roekeloosheid gaan niet op, omdat geen sprake is geweest van een aanrijding tijdens de uitoefening van de arbeidsovereenkomst. De verwijzing van [werknemer] naar artikel 7:658 lid 1 BW, de zorgplicht van de werkgever jegens de werknemer, gaat evenmin op. Die zorgplicht heeft betrekking op het voorkomen van het lijden van schade door de werknemer "in de uitoefening van zijn werk-zaam-heden". Daarvan was geen sprake, zodat reeds daarom deze stelling niet opgaat.
5. De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [werknemer] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [werkgever].
De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van 1 oktober 2004 van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, gewezen tussen partijen;
- veroordeelt [werknemer] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [werkgever] tot op deze uitspraak bepaald op € 244,-- aan griffierecht en op € 632,-- aan salaris voor de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.E. in 't Velt-Meijer, C.G. Beyer-Lazonder en M.J. van der Ven en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juli 2006 in aanwezigheid van de griffier.