ECLI:NL:GHSGR:2006:AY6344

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/1419
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de beoordeling van dringende redenen in het arbeidsrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 28 juli 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet van een werknemer door A.R. Beveiliging B.V. (ARB). De werknemer, hierna te noemen [werknemer], was in dienst als beveiligingsbeambte en had zich op 24 februari 2004 ziek gemeld via een SMS-bericht, waarin hij aangaf 'drankziek' te zijn en niet in Den Haag te willen werken. ARB heeft hem daarop op 25 februari 2004 op staande voet ontslagen, stellende dat de ziekmelding en de werkweigering onvoldoende grond vormden voor het ontslag.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals die door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft geoordeeld dat de redenen die ARB aanvoert voor het ontslag niet voldoende zijn. Het hof oordeelt dat de ziekmelding van [werknemer] niet kan worden aangemerkt als een reguliere ziekmelding en dat de omstandigheden rondom de ziekmelding en de werkweigering niet leiden tot een dringende reden voor ontslag op staande voet. Het hof benadrukt dat er strenge eisen worden gesteld aan het aannemen van een dringende reden voor ontslag op staande voet en dat de combinatie van de door ARB aangevoerde redenen niet voldoende is om het ontslag te rechtvaardigen.

De uitspraak van de rechtbank, die het ontslag onterecht achtte, werd door het hof bekrachtigd. ARB werd veroordeeld in de proceskosten van [werknemer]. Deze zaak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontslagen op staande voet en de vereisten die aan dringende redenen worden gesteld in het arbeidsrecht.

Uitspraak

Uitspraak: 28 juli 2006
Rolnummer: 04/1419
Zaaknummer rechtbank: 548846 CV EXPL 04-15561/ww
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE,
negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
A. R. BEVEILIGING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: ARB,
procureur: mr. A. Vijftigschild,
tegen
[WERKNEMER],
wonende te [plaatsnaam],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [werknemer],
procureur: mr. E.J.W.F. Deen.
Het verloop van het geding
Bij exploot van 23 september 2004 is ARB in hoger beroep gekomen van het vonnis van 3 augustus 2004 door de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, gewezen tussen partijen.
Bij memorie van grieven (met produc-ties) heeft ARB drie grieven tegen het vonnis aangevoerd, die door [werknemer] bij memorie van antwoord (met producties) zijn bestreden.
Tenslotte hebben partijen, ARB onder overlegging van de stukken, arrest gevraagd. In het dossier van ARB ontbreken drie pagina's van het bestreden vonnis. Het hof heeft de ontbrekende pagina's bij de procureur van ARB opgevraagd en verkregen.
De beoordeling
1. Het hof gaat uit van de feiten zoals die door de rechtbank onder 2 van het bestreden vonnis zijn vastgesteld, nu die als zodanig in hoger beroep niet worden bestreden.
2. Het gaat om het volgende.
- [werknemer] is met ingang van 26 februari 2001 voor onbepaalde tijd bij ARB in dienst getreden in de functie van beveiligingsbeambte alsmede winkelsur-veillant tegen een laatstelijk geldend salaris van € 1.572,-- bruto per vier weken.
- [werknemer] heeft de eerste circa 19 maanden van het dienstverband gewerkt op het project Esprit in Den Haag. Omdat [werknemer] moeilijk overweg kon met de nieuw aangestelde storemanager bij Esprit heeft hij om overplaatsing naar een ander project gevraagd. ARB heeft hem vervolgens ingezet als arrestan-tenverzorger op diverse politiebureaus.
- De politie Rotterdam Rijnmond heeft ARB bij brief van 18 februari 2004 het volgende medegedeeld:
"N.a.v. een klacht waarbij [werknemer] is betrokken en waarbij geweld is gebruikt door [werknemer] heeft het management van het Facilitair Bedrijf besloten niet langer van de diensten van [werknemer] gebruik te willen maken. Ik verzoek u dan ook hem z.s.m. uit te roosteren en niet meer in te zetten voor dienstverlening aan de politie Rotterdam Rijnmond."
- Naar aanleiding van het incident bij de politie hebben partijen met elkaar gesproken en toen is besloten om [werknemer] weer te werk te stellen in Den Haag op een nieuw project bij verschillende Etos-vestigingen. ARB heeft [werknemer] gedurende de week van 23 februari 2004 ingeroosterd op verschillende projecten in Rotterdam.
- [werknemer] moest op woensdag 25 februari 2004 om 11.00 uur met zijn dienst beginnen. Hij heeft zich echter de dinsdagavond daaraan voorafgaande om circa 23.00 uur per SMS-bericht ziek gemeld bij ARB. Hij heeft toen een SMS-bericht verstuurd met de volgende inhoud:
"Op deze manier wil ik me drank ziek melden en bij deze wil ik niet in Den Haag werken."
- Bij brief van 25 februari 2004 heeft ARB [werknemer] op staande voet ontslagen. In die brief heeft ARB onder meer het volgende geschreven:
"Drankziek is voor jou misschien een verkapte manier om een dag vrij te nemen, maar het is in onze bedrijfsvoering niet mogelijk dat iemand zich de avond voor een geplande werkdag bedrinkt. Dat jij weigert in Den Haag te werken maakt het voor de planning onmogelijk jou nog aan je uren te laten komen. Gezien bovenstaande feiten blijft er voor mij niks anders over jou te ontslag aan te bieden."
- [werknemer] heeft tegen het gegeven ontslag op staande voet bezwaar gemaakt en daarbij een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van het ontslag.
- Bij dagvaarding van 3 mei 2004 heeft [werknemer] gevorderd ARB te veroordelen aan hem te betalen het loon van € 1.572,-- bruto per periode van vier weken met ingang van 23 februari 2004 tot aan de dag der rechtsgeldige beëindi-ging, te vermeerderen met 8% vakantiegeld, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
- De rechtbank heeft de vordering toegewezen.
3.1. Met grief 3 bestrijdt ARB de overweging van de rechtbank, dat de weigering van [werknemer] om niet in Den Haag werkzaamheden te gaan verrichten de grond van het ontslag op staande voet niet kan dragen en dat het verrichten van werk-zaamheden op 24 en 25 februari in Den Haag niet aan de orde was.
In de toelichting voert ARB aan, dat zij door [werknemer] vanwege zijn werkweigering en gezien de omstandigheden voor een onmogelijk dilemma was gesteld. Die omstandigheden waren gelegen in het feit, dat [werknemer] van de politie Rijnmond niet meer aldaar mocht werken, terwijl ARB aldaar de meeste werkzaamheden verrichtte. [werknemer] was niet meer inzetbaar bij Esprit en Douglas, zodat er niet veel alternatieven over bleven om [werknemer], naar hij wist, te plaatsen. Naar de mening van ARB kon het SMS-bericht van [werknemer] inhoudende dat hij niet in Den Haag wenste te werken niet anders opgevat worden dan als een hard-nekkige weigering om te voldoen aan een redelijke opdracht zijdens ARB, waardoor ARB niets anders restte dan [werknemer] op staande voet te ontslaan.
3.2. Het hof overweegt als volgt. Hoewel ARB opkomt tegen de overweging van de rechtbank dat het verrichten van werkzaamheden door [werknemer] op 24 en 25 fe-bruari in Den Haag niet aan de orde was, voert hij op dit punt niets aan, terwijl onder de niet bestreden vast-staande feiten staat vermeld, dat [werknemer] gedurende de week van 23 fe-bruari 2004 nog was ingeroosterd op verschillende projecten in Rotter-dam. Het hof gaat er dan ook vanuit, dat de SMS-mededeling van [werknemer] eerst op de week daarna sloeg en niet op de komende werkdag. Nu gesteld noch gebleken is, dat [werknemer] de komende werkzaamheden in Den Haag al eerder had geweigerd, nog daargelaten dat van een daadwerkelijke werkweigering in de strikte betekenis van het woord op dat moment niet kan worden gesproken, kan de bewuste mededeling van [werknemer], hoe onplezierig of lastig deze voor ARB ook mocht zijn, niet worden aangemerkt als een hardnekkige weigering om aan een redelijke opdracht van ARB te voldoen. Voor het begrip "hardnekkig" is een eenmalige weigering onvoldoende, waarbij dient te worden aangetekend, dat de woorden "ik wil niet in Den Haag werken" ook een wens kunnen inhouden om met ARB te bezien of er misschien toch nog buiten Den Haag mogelijkheden voor door [werknemer] te verrichten werkzaamheden zouden zijn. Dit klemt te meer nu ARB er van uit mocht gaan, dat [werknemer] de gewraakte uitlating heeft gedaan, nadat hij (veel) te veel alcohol had gedronken.
4.1. Met de grieven 1 en 2 komt ARB op tegen het oordeel van de rechtbank, dat, kortweg gezegd, de ziekmelding wegens "drankziekte" onvoldoende grond is voor een ontslag op staande voet.
4.2. In de toelichting betoogt ARB, dat haar bedrijfsleider wist, dat [werknemer] die avond dat het merkwaardige SMS-bericht inhoudende dat [werknemer] drankziek was, binnenkwam, zou gaan darten met onder andere [een darter]. Hij heeft meteen teruggebeld en heeft [werknemer] medegedeeld, dat deze ziekmelding niet correct was. Duidelijk was dat [werknemer] niet arbeidsongeschikt was.
Van een goed werknemer mag worden verlangd dat hij zich gedurende de werkweek niet te buiten gaat aan overmatig drankgebruik ten gevolge waarvan hij zich arbeidsongeschikt meldt. [werknemer] erkent dat hij die avond flink is doorge-zakt. De feitelijke gang van zaken kan niet anders worden geïnterpreteerd dan dat [werknemer] opzettelijk zo veel drank tot zich heeft genomen dat hij niet in staat was de volgende dag naar zijn werk te gaan. Het logische gevolg van het innemen van grote hoeveelheden drank is, dat men de volgende dag niet kan werken en dat de werknemer riskeert dat een werkgever een dergelijke ziekmelding niet accepteert, omdat hij zijn plichten grovelijk veronachtzaamt. Dit, gecombineerd met het feit dat [werknemer] kort tevoren problemen had met zijn werk wegens het verbod om bij de politie Rijnmond langer werkzaam te zijn als gevolg van het incident, een misdrijf, maakt dat [werknemer] het vertrouwen van ARB onwaardig is geworden. [werknemer] had als gewaarschuwd mens beter moeten weten.
ARB merkt bovendien op dat hoewel het laakbare gedrag niet is vertoond op de werkplek en tijdens werktijd en dus in de kern de prestatie van [werknemer] niet raakt, dit niet weg neemt dat deze gedraging wel degelijk gevolg kan hebben voor het continueren van de dienstbetrekking, nu het ernstig onder invloed raken van alcohol voor zijn rekening en risico hoort te komen en hij alleen daardoor verhinderd was om de dag er na de met ARB overeengekomen werkzaamheden te verrichten, aldus ARB.
4.3. Het hof stelt voorop dat ARB in de ontslagbrief van 25 februari 2004 de problemen, die met betrekking tot [werknemer] bij de politie Rijnmond waren ontstaan, wel noemt maar, naar het hof uit de inhoud van de brief afleidt, deze niet aan het ontslag ten grondslag legt. Het moge zo zijn, dat deze kwestie in de beleving van ARB een belangrijke rol speelde en gevoegd bij de afmelding wegens "drankziekte" en de mededeling niet in Den Haag te willen werken gezamenlijk hebben geleid tot de bekende druppel, die de emmer voor ARB deed overlopen, voor de beantwoording van de vraag of het gegeven ontslag op staande terecht of onterecht is, is van belang dat ARB de kwestie bij de Rotter-damse politie niet mede als dringende reden aan [werknemer] heeft medegedeeld. Daarbij komt dat de exacte toedracht van het incident niet is komen vast te staan (er is geen aangifte tegen [werknemer] gedaan) en gesteld noch gebleken is en ook niet uit de brief blijkt, dat [werknemer] gewaarschuwd is dat nieuwe incidenten tot ontslag op staande voet zouden kunnen leiden.
4.4. Het hof overweegt voorts dat, hoewel [werknemer] zich in zijn bericht "drank ziek" meldt, het hier niet gaat om een reguliere ziekmelding, waarop artikel
7:629 BW van toepassing is. Het door hem gebruikte woord "ziek" leidt er niet toe, dat hij daardoor als zieke moet worden aangemerkt. Aangenomen mag worden, dat [werknemer] ten tijde van het versturen van het bericht arbeidsonge-schikt was, niet als gevolg van ziekte maar als gevolg van het nuttigen van te veel alcoholhou-den-de drank. Echter, op dat moment behoefde [werknemer] niet te werken. Kennelijk schatte hij in, dat hij de volgende dag om 11.00 uur, het tijdstip waarop hij zijn werk moest beginnen, nog niet nuchter zou zijn en meldde hij dat toen.
4.5. Bij de memorie van grieven is een verklaring van [bedrijfsleider van ARB] gevoegd. [werknemer] heeft deze verklaring niet betwist.
Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:
(…) " [werknemer] vertelde toen dat hij had verloren van [een darter] en zich daarom had bezopen. Hier op heb ik hem gezegd dat ik dit niet als een ziekmel-ding accepteerde maar dat hij ook niet bezopen op het werk kon verschijnen. Dus dat iemand anders of eventueel ik zelf de dienst zou invullen." (..)
Uit deze verklaring blijkt dat de ziekmelding niet werd geaccepteerd, maar ook dat [werknemer] de volgende dag niet op het werk werd verwacht en dat hem dit bekend was. Van werkweigering kan dan ook niet worden gesproken. Evenmin is sprake van het zich (ondanks waarschuwing) overgeven aan dronkenschap, nu [werknemer] niet dronken op het werk is verschenen.
4.6. Het hof overweegt, dat ARB had kunnen beslissen [werknemer] geen loon te betalen over de werkdag van 25 februari 2004 of hem deze dag als een vakantie-dag in rekening te brengen. Dat de gedachten van [ARB] ook de kant van een vakantiedag uitgingen blijkt uit de zinsnede: "Drankziek is voor jou misschien een verkapte manier om een dag vrij te nemen, (…)".
Voor het aannemen als dringende reden voor een ontslag op staande voet was de gebeurtenis op 24 februari 2004 zoals hierboven beschre-ven niet voldoende. Gesteld noch gebleken is immers dat [werknemer] vaker vanwege dronkenschap verstek heeft laten gaan of dat hij ter zake door ARB was gewaarschuwd. Er worden strenge eisen in de wet en de rechtspraak gesteld aan het beschouwen van daden, eigenschappen of gedragingen van een werknemer als voldoende dringende reden voor een ontslag op staande voet. Een ontslag op staande voet is zeer ingrijpend voor een werknemer, die immers onmiddellijk zonder werk is en geen werkloosheidsuitkering pleegt te ontvangen.
4.7. Het hof is van oordeel, dat ook de combinatie van de beide door ARB naar voren gebrachte redenen niet voldoende is voor het aannemen van een voldoende zwaarwegende dringende reden. De grieven 1 en 2 falen.
5. De slotsom is dat het bestreden vonnis, zij het deels op andere gronden, zal worden bekrachtigd. ARB zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in proceskosten van [werknemer] in hoger beroep.
De beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van 3 augustus 2004 van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, tussen partijen gewezen;
- veroordeelt ARB in de proceskosten aan de zijde van [werknemer] tot aan deze uitspraak bepaald op € 241,-- aan griffierecht en op € 894,-- aan salaris voor de procureur en veroordeelt ARB mitsdien om te voldoen:
- aan de griffier van dit hof € 180,75 voor in debet gesteld griffierecht en
€ 894,-- voor salaris voor de procureur;
- aan [werknemer] € 60,25 voor niet in debet gesteld griffierecht;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.E. in 't Velt-Meijer, C.G. Beyer-Lazonder en M.J. van der Ven en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juli 2006 in aanwezigheid van de griffier.