2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
2.1 [werknemer] is van 1 januari 1984 tot en met 28 februari 2002 in dienst geweest van Drukkerij A., later genaamd Drukkerij B., gevestigd te Wassenaar (hierna te noemen: Drukkerij A.), als offsetdrukker, tegen een laatstelijk verdiend salaris van € 2.308,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2 Bij brief van 21 december 2001 heeft [Drukkerij A.] aan [werknemer] geschreven:
“(…) Uw dienstbetrekking bij [Drukkerij A.] zal per 28 februari 2002 beëindigen, daar de drukkerij ophoudt te bestaan. (…)”
2.3 [Drukkerij A.] heeft haar ondernemingsactiviteiten gestaakt in 2002. Naast [werknemer] waren bij [Drukkerij A.] nog twee andere werknemers in dienst. Deze zijn na verkregen ontslagvergunning van de directeur CWI ontslagen door [Drukkerij A.]. Voor [werknemer] is geen ontslagvergunning aangevraagd.
2.3 Op 28 maart 2002 zijn partijen een arbeidsovereenkomst aangegaan waarbij [werknemer] als offsetdrukker bij [werkgever] in dienst treedt voor een salaris van € 2.308,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten, voor bepaalde tijd van 1 april 2002 tot en met 31 maart 2003.
2.4 [werkgever] heeft [werknemer] bij brief van 19 februari 2003 meegedeeld dat zij de arbeidsovereenkomst met hem niet zal verlengen, zodat deze op 31 maart 2003 eindigt.
2.5 Bij brief van 22 mei 2003 heeft [werknemer] de nietigheid ingeroepen van het hem door [werkgever] per 1 april 2003 verleende ontslag. In de brief beroept [werknemer] zich op de toepasselijkheid van de artikelen 7:662 e.v. BW en artikel 7:667 leden 4 en 5 BW. Voorts verklaart [werknemer] zich beschikbaar te houden en bereid te zijn om zijn werkzaamheden te verrichten.
2.6 [werkgever] heeft een deel van de bedrijfsmiddelen van [Drukkerij A.] overgenomen. Op 19 april 2002 en 7 mei 2002 heeft [Drukkerij A.] een offset 1-kleurenpers, een snijmachine en een platen/filmbelichtingskast voor in totaal € 28.000,- verkocht aan [grafisch adviesbureau] te [plaatsnaam] (hierna te noemen: [grafisch adviesbureau]).
2.7 Tussen de [directeur/aandeelhouder van [Drukkerij A.]], en [werkgever] is op 3 mei 2002 een overeenkomst gesloten, inhoudende dat, in aanmerking nemend dat [Drukkerij A.] haar activiteiten staakt en [werkgever] belangstelling heeft voor de opdrachten en relaties van [directeur/aandeelhouder van Drukkerij A.], laatstgenoemde zich zal inzetten om [werkgever] bij oud-opdrachtgevers van [Drukkerij A.] te introduceren en zich sterk zal maken gedurende de periode van 1 juni 2002 tot en met 31 mei 2005 om te bemiddelen bij het onderbrengen van orders van (ex)relaties van [Drukkerij A.] bij [werkgever], waarvoor [directeur/aandeelhouder van Drukkerij A.] van [werkgever] provisie ontvangt.
2.8 [werkgever] heeft in 2002 een folder uitgebracht waarin onder meer staat:
“Als bestaande klant van [werkgever] weet u dat wij recentelijk zijn verhuisd naar een nieuw pand in Alphen aan den Rijn. Perspectief ruimte benut door nieuwe collega’s en extra materieel. Samen met onze nieuwe collega’s van [Drukkerij A.] zijn wij u met onze verbeterde capaciteit weer graag van dienst. (…) Ter gelegenheid van de integratie van [Drukkerij A.] in [werkgever] én om u de gelegenheid te geven ons nieuwe bedrijfspand te bezichtigen, nodigen wij u van harte uit op ons open huis op vrijdag 7 juni 2002. (…) Als [Drukkerij A.] voor u een bekende naam is, dan heeft u al eerder een aankondiging ontvangen van de integratie van [Drukkerij A.] in [werkgever]. Nu de overgangsdatum – 1 juni 2002 – bijna is aangebroken stellen wij ons graag allemaal even voor zodat u weet wie er nog meer achter de schermen zorg besteedt aan uw drukwerk.”
2.9 Bij beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 augustus 2003 is de arbeidsovereenkomst, voor zover deze tussen partijen nog bestaat en voor het geval dat het verzoek door [werkgever] niet voor 27 augustus 2003 is ingetrokken, met ingang van 1 september 2003 ontbonden onder toekenning van een vergoeding aan [werknemer] en ten laste van [werkgever] ad € 93.474,- bruto.
2.10 Bij inleidende dagvaarding van 11 november 2003 vordert [werknemer], kort samengevat, doorbetaling van zijn salaris ad € 2.308,- bruto per maand vanaf april 2003 tot de beëindiging van het dienstverband met [werkgever], te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, alsmede betaling van de buitengerechtelijke kosten ad € 1.250,-.
2.11 Bij het bestreden vonnis is de vordering van [werknemer] afgewezen en is [werknemer] veroordeeld in de kosten van het geding.
2.12 [werknemer] vordert in hoger beroep vernietiging van het bestreden vonnis en toewijzing van zijn oorspronkelijke vordering.